ECLI:NL:RBROT:2016:2138

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
ROT 15/4740
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de verklaring van rijvaardigheid na fraude door examinator CBR

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 maart 2016 uitspraak gedaan over de intrekking van de verklaring van rijvaardigheid van eiser, die door de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) was ingetrokken. De intrekking volgde op anonieme meldingen van fraude door een examinator in samenwerking met verschillende rijscholen. Het CBR had onderzoek gedaan naar de examinator en de betrokken rijscholen, waaruit bleek dat het slagingspercentage voor examens bij deze examinator aanzienlijk hoger lag dan bij andere examinatoren. Dit leidde tot een aangifte van valsheid in geschrifte en oplichting door het CBR.

Eiser had zijn rijexamen afgelegd bij de verdachte examinator en was geslaagd via een van de verdachte rijscholen. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verklaring van rijvaardigheid gerechtvaardigd was, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat de verklaring ten onrechte was afgegeven. De rechtbank benadrukte dat in het bestuursrecht andere bewijsregels gelden dan in het strafrecht, en dat verweerder niet onomstotelijk bewijs hoeft te leveren, maar aannemelijk moet maken dat de grond voor intrekking zich voordoet.

Eiser voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de malafide praktijken en dat er geen bewijs was van zijn persoonlijke betrokkenheid bij de fraude. De rechtbank oordeelde echter dat de omstandigheden en de toegepaste indicatoren voldoende waren om aan te nemen dat de verklaring van rijvaardigheid ten onrechte was verkregen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 15/4740

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 maart 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. H. Selçuk,
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder,

gemachtigde: mr. J.H.A. van der Grinten.

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de verklaring van rijvaardigheid van eiser ingetrokken.
Bij besluit van 17 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. K. Durdu, waarnemend kantoorgenoot van eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door G.W.A. Sommers, rijexaminator bij het CBR. Tevens is verschenen F. Flippo-Wassa, tolk.

Overwegingen

1.1.
Naar aanleiding van anonieme meldingen over fraude door een examinator (hierna: de examinator) in samenwerking met een aantal rijscholen, heeft verweerder medio 2014 nader onderzoek gedaan. Daaruit bleek dat het slagingspercentage voor de examens B-NO (rijbewijs B ‘nader onderzoek’) bij de examinator en de betreffende rijscholen aanzienlijk hoger lag dan bij andere examinatoren en rijscholen. Daarnaast heeft het CBR Hoffman Bedrijfsrecherche ingeschakeld om nader onderzoek naar de examinator te doen. Naar aanleiding van de uitkomsten van deze onderzoeken heeft verweerder bij de politie aangifte gedaan van valsheid in geschrifte en/of oplichting. Hierop heeft de politie een onderzoek ingesteld naar de aard en omvang van deze strafbare feiten. De resultaten daarvan zijn verwerkt in een bestuurlijke rapportage van 21 januari 2015 (hierna: de rapportage).
1.2.
In de rapportage is vermeld dat de examinator in de periode tussen 1 januari 2011 tot en met 3 oktober 2014, in nauwe en bewuste samenwerking met zes verdachte rijscholen, kandidaten onterecht liet slagen voor het praktijkexamen van het CBR. De kandidaten betaalden tot enkele duizenden euro’s aan de rijschoolhouder en via de rijschoolhouder kreeg de examinator per kandidaat € 500,- om de kandidaat te laten slagen. Volgens de rapportage zijn zes rijscholen hierbij betrokken. Deze zes zijn ook door de examinator genoemd. Ook heeft de politie onderzoek gedaan naar het aantal onterecht geslaagde kandidaten. Dit onderzoek is uiteengezet in een proces-verbaal van 23 januari 2014. De politie heeft indicatoren opgesteld aan de hand waarvan is bepaald in welke gevallen een redelijk vermoeden bestaat dat de kandidaat ten onrechte is geslaagd. Er is een Excelbestand bij het proces-verbaal gevoegd waarin is weergegeven welke indicatoren op welke kandidaten van toepassing zijn. Volgens de politie is er een redelijk vermoeden dat een kandidaat onterecht geslaagd is als, naast de eerste twee indicatoren, minimaal één van de overige indicatoren van toepassing is. Verweerder heeft dit uitgangspunt overgenomen bij zijn beoordeling of voldoende aannemelijk is geworden dat een verklaring van rijvaardigheid destijds ten onrechte is verleend. Verweerder gaat uit van de volgende indicatoren:
De kandidaat heeft rijexamen gedaan bij de verdachte examinator.
De kandidaat heeft rijexamen gedaan via één van de zes verdachte rijscholen.
Er bestaat een grote afstand tussen de woonplaats van de kandidaat en de examenlocatie.
De kandidaat is na vier rijexamens veranderd van rijschool en heeft daarbij gekozen voor een van de verdachte rijscholen.
Aanwezigheid van een proces-verbaal waaruit blijkt dat een kandidaat ten onrechte is geslaagd.
Aanwezigheid van een tapgesprek en/of communicatie met gebruikmaking van sms of WhatsApp waaruit blijkt dat afspraken worden gemaakt over examens tussen de examinator en één van de rijschoolhouders.
2. Verweerder heeft de verklaring van rijvaardigheid van eiser ingetrokken omdat verweerder aannemelijk acht dat deze ten onrechte is afgegeven. Verweerder baseert dit op de conclusies van het politieonderzoek en de toepassing van de indicatoren die aan die conclusies ten grondslag liggen. Volgens verweerder zijn de indicatoren 1 tot en met 5 op eiser van toepassing. Daarnaast acht verweerder van belang dat de rijschool 55 kilometer is gelegen van de examenlocatie, dat de betreffende rijschoolhouder heeft bekend met de examinator fraude te hebben gepleegd en dat eiser een zogenoemd garantiepakket bij de betreffende rijschool heeft afgenomen (inhoudende dat de kandidaten de garantie krijgen dat ze zouden slagen voor het rijexamen).
3. Eiser voert aan dat verweerder niet zorgvuldig heeft gehandeld. De door verweerder gehanteerde criteria zijn willekeurig en de rapportage bevat geen op eiser toegesneden onderzoek. Voorts komen uit het onderzoek geen feiten of omstandigheden naar voren die een redelijk vermoeden van schuld opleveren. Uit de rapportage blijkt niet van eisers persoonlijke betrokkenheid bij fraude, aldus eiser.
3.1.
Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op de informatie die van de politie is verkregen, zoals is neergelegd in de rapportage en het proces-verbaal van 23 januari 2015. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarbij voldoende zorgvuldig gehandeld. Een op eiser toegespitst onderzoek door de politie is niet nodig om een besluit tot intrekking van de verklaring van rijvaardigheid te kunnen dragen. Daartoe is van belang dat in het bestuursrecht andere bewijsregels gelden dan in het strafrecht. Verweerder hoeft geen onomstotelijk bewijs te leveren. Verweerder dient aannemelijk te maken dat de grond waarop hij de intrekking baseert zich voordoet. De omstandigheden waarop verweerder de intrekking baseert hoeven niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast te staan, maar moeten aannemelijk zijn, nu het intrekkingsbesluit geen punitief maar een reparatoir karakter heeft. Daarbij merkt de rechtbank op dat voor de intrekking van de verklaring van rijvaardigheid niet vereist is dat eiser zelf zich schuldig heeft gemaakt aan fraude of van de fraude volledig op de hoogte was.
3.2.
Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de indicatoren die zijn toegepast om te bepalen of aannemelijk is dat ten onrechte een verklaring van rijvaardigheid is afgegeven onjuist of onredelijk zijn. In het proces-verbaal van 23 januari 2015 is de modus operandi van de examinator en de verdachte rijschoolhouders beschreven. Daaruit komen een aantal omstandigheden naar voren die doen vermoeden dat kandidaten ten onrechte een verklaring van rijvaardigheid hebben verkregen. Weliswaar bieden de door de politie en verweerder gehanteerde indicatoren geen absolute zekerheid dat aan een kandidaat ten onrechte een verklaring van rijvaardigheid is afgegeven, maar gelet op de bewijslast die op verweerder rust is die zekerheid ook niet vereist. Verweerder heeft als uitgangspunt genomen dat naast de eerste twee indicatoren ten minste één andere indicator aanwezig moet zijn om voldoende aannemelijk te achten dat de verklaring van rijvaardigheid ten onrechte is afgegeven. De rechtbank acht dit in beginsel niet onredelijk. Daarmee is niet gezegd dat verweerder bij de toepasselijkheid van tenminste drie indicatoren, waaronder de eerste twee, zonder meer tot intrekking kan overgaan. Of verweerder aan zijn bewijslast heeft voldaan, hangt immers ook af van wat door eiser is aangevoerd.
4. Eiser voert aan dat hij naar rijschool [rijschool] (één van de verdachte rijscholen) is overgestapt op aanraden van zijn echtgenote die goede ervaringen had met deze rijschool. Eiser ging ervan uit dat hij een garantiepakket met deze rijschool had afgesloten en was niet op de hoogte van malafide afspraken tussen de rijschoolhouder en de examinator. Daarnaast voert eiser aan dat zijn naam niet door de examinator in de verhoren bij de politie is genoemd en dat de rijschoolhouder in het verhoor bij de politie niet heeft verklaard dat eiser ten onrechte is geslaagd.
4.1.
Niet in geschil is dat eiser op 18 augustus 2014 examen heeft gedaan bij de examinator via een verdachte rijschool. Indicatoren 1 en 2 zijn dus van toepassing. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat eiser, nadat hij bij zestien rijexamens op meerdere belangrijke onderdelen onvoldoende scoorde, is overgestapt naar rijschool [rijschool] en toen bij de eerste poging is geslaagd. Rijschool [rijschool] is gelegen in Den Helder, terwijl eiser woonachtig was in [woonplaats] . Daarmee zijn ook indicator 3 en 4 van toepassing. De stelling van eiser dat hij op aanraden van zijn echtgenote naar rijschool [rijschool] is overgestapt en het goed kon vinden met de rij-instructeur, overtuigt de rechtbank onvoldoende gelet op de afstand tussen [woonplaats] en Den Helder. Daarnaast heeft verweerder het opmerkelijk kunnen achten dat de plaats waar eiser is afgereden bijna 55 kilometer verwijderd ligt van de plaats waar de rijschool was gevestigd, terwijl normaliter kandidaten les hebben in de omgeving waar zij ook examen doen.
4.2.
Ten aanzien van indicator 5 bevindt zich in het dossier een proces-verbaal van het verhoor van de rijschoolhouder waarin de verklaringen van de rijschoolhouder zijn weggelakt, maar waarin wel een noot van de verbalisanten is opgenomen. Daaruit volgt dat de rijschoolhouder op een lijst van het CBR de naam van eiser aanwijst als zijnde een persoon die tegen betaling een rijbewijs heeft gekregen via het garantiepakket en de examinator en dat in het schrift van de rijschoolhouder bij eisers naam een bedrag van
€ 3.500,- is vermeld. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit een aantal verklaringen die de rijschoolhouder zou hebben afgelegd geciteerd. Eiser heeft een
e-mailbericht overgelegd waarin de rijschoolhouder verklaart dat hij tijdens zijn verhoor bij de politie steeds heeft aangegeven dat een aantal kandidaten een garantiepakket hadden maar dat de politie ervan uitging dat die mensen tegen extra betaling aan de examinator hun rijbewijs hebben gekregen. Volgens de rijschoolhouder is niemand van zijn rijschool onterecht geslaagd en had eiser geen garantiepakket. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de e-mail van de rijschoolhouder onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de niet weggelakte tekst in het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van het verhoor van de rijschoolhouder. Daartoe acht de rechtbank van belang dat de rijschoolhouder zelf verdachte is in deze zaak en dus belang heeft bij het beperken van de omvang van de fraude. Voorts heeft verweerder van belang mogen achten dat de rijschoolhouder volgens informatie van de politie heeft bekend fraude te hebben gepleegd. Volgens het proces-verbaal van 23 januari 2014 heeft de rijschoolhouder in zijn verhoor bij de politie verklaard dat zeker 75 procent van zijn 97 kandidaten tegen betaling is geslaagd.
4.3.
Ten aanzien van eisers stelling dat hij bij rijschool [rijschool] 93 lessen heeft gevolgd alvorens te zijn geslaagd, overweegt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij die rijlessen heeft gevolgd en evenmin dat hij, zoals gesteld, vier keer twee weken achter elkaar in Den Helder heeft verbleven voor het volgen van deze lessen. De door eiser overgelegde factuur waarin een bedrag van € 3.500,- in rekening wordt gebracht voor een proefles, 93 rijlessen en een rijexamen, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Deze factuur is opgemaakt op de dag dat eiser slaagde voor het rijexamen en verweerder heeft terecht niet aannemelijk geacht dat een rijschoolhouder akkoord gaat met het pas achteraf betalen van een zodanig groot bedrag (€ 3.500,-). Daarnaast komt de factuur waarin een bedrag per rijles en per rijexamen in rekening wordt gebracht, niet overeen met eisers verklaring dat hij ervan uitging een garantiepakket te hebben afgesloten.
4.4.
Eisers (niet onderbouwde) stelling dat hij sinds het slagen voor zijn rijexamen niet betrokken is geweest bij verkeersincidenten maakt niet aannemelijk dat eiser zijn verklaring van rijvaardigheid op reguliere wijze heeft verkregen. Uit de enkele omstandigheid dat iemand niet betrokken is geweest bij verkeersincidenten, kan niet worden geconcludeerd dat die persoon over alle vaardigheden beschikt die nodig zijn voor een verantwoorde verkeersdeelname. Zo blijkt volgens verweerder in de praktijk dat weggebruikers fouten van andere verkeersdeelnemers ‘opvangen’ door zich aan te passen.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op de van toepassing zijnde indicatoren en de overige omstandigheden van het geval, op goede gronden tot intrekking van de verklaring van rijvaardigheid overgegaan, omdat aannemelijk is dat eiser die verklaring ten onrechte heeft verkregen. Eisers stelling dat hij niet op de hoogte was van malafide afspraken tussen zijn rijschool en de examinator kan daar niet aan afdoen. Ook indien eiser niets zou hebben geweten van die afspraken blijft aannemelijk dat sprake is van een voor de verkeersveiligheid niet aanvaardbare verkrijging van de verklaring van rijvaardigheid.
6. Het beroep is dus ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Hello, voorzitter, en mr. A.S. Flikweert en
mr. A.G. van Malenstein, leden, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.