ECLI:NL:RBROT:2016:2138
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van de verklaring van rijvaardigheid na fraude door examinator CBR
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 maart 2016 uitspraak gedaan over de intrekking van de verklaring van rijvaardigheid van eiser, die door de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) was ingetrokken. De intrekking volgde op anonieme meldingen van fraude door een examinator in samenwerking met verschillende rijscholen. Het CBR had onderzoek gedaan naar de examinator en de betrokken rijscholen, waaruit bleek dat het slagingspercentage voor examens bij deze examinator aanzienlijk hoger lag dan bij andere examinatoren. Dit leidde tot een aangifte van valsheid in geschrifte en oplichting door het CBR.
Eiser had zijn rijexamen afgelegd bij de verdachte examinator en was geslaagd via een van de verdachte rijscholen. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verklaring van rijvaardigheid gerechtvaardigd was, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat de verklaring ten onrechte was afgegeven. De rechtbank benadrukte dat in het bestuursrecht andere bewijsregels gelden dan in het strafrecht, en dat verweerder niet onomstotelijk bewijs hoeft te leveren, maar aannemelijk moet maken dat de grond voor intrekking zich voordoet.
Eiser voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de malafide praktijken en dat er geen bewijs was van zijn persoonlijke betrokkenheid bij de fraude. De rechtbank oordeelde echter dat de omstandigheden en de toegepaste indicatoren voldoende waren om aan te nemen dat de verklaring van rijvaardigheid ten onrechte was verkregen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.