ECLI:NL:RBROT:2016:2096

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 maart 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
15/2572
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring bezwaar tegen afname DNA-materiaal in strafzaak

Op 4 maart 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een veroordeelde bezwaar had aangetekend tegen de afname van DNA-materiaal. De veroordeelde, die in 2014 was veroordeeld voor mishandeling van zijn echtgenoot, had in zijn bezwaarschrift aangevoerd dat de afname van DNA-materiaal een ernstige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer vormde en dat het DNA-profiel niet van betekenis zou zijn voor de opsporing van strafbare feiten. De officier van justitie had echter bevolen dat er celmateriaal van de veroordeelde moest worden afgenomen, wat op 23 september 2015 ook is gebeurd.

Tijdens de behandeling van het bezwaarschrift op 19 februari 2016 was de veroordeelde niet verschenen, maar zijn raadsman en de officier van justitie waren wel aanwezig. De officier van justitie betoogde dat de afname van het celmateriaal correct was uitgevoerd, ondanks dat de afnemer niet conform de wet was aangewezen. De rechtbank oordeelde echter dat de afname van het celmateriaal niet rechtsgeldig was, omdat de afnemer niet de juiste aanwijzing had, ondanks dat hij gecertificeerd was.

De rechtbank verklaarde het bezwaar van de veroordeelde gegrond en beval de officier van justitie om het afgenomen celmateriaal onmiddellijk te vernietigen. Deze beslissing werd genomen in raadkamer, waarbij de rechter en de griffier aanwezig waren. Tegen deze beschikking staat voor de veroordeelde geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Raadkamernummer: 15/2572
Parketnummer: 10/202514-14
Beslissing van de rechtbank Rotterdam, enkelvoudige raadkamer, op het op 30 september 2015 ter griffie van deze rechtbank ingekomen bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] , Israël,
wonende aan [adres]
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman mr. E.G.S. Roethof,
kantoorhoudende aan [adres] .

Procedure

Bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 19 december 2014, onder bovenvermeld parketnummer, is de veroordeelde ter zake mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 1 week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Op 31 juli 2015 heeft de officier van justitie bevolen, gelet op artikel 8 juncto artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna ook: de Wet), dat van de veroordeelde celmateriaal zal worden afgenomen ten behoeve van het bepalen van een DNA-profiel en de verwerking daarvan in de landelijke DNA-databank.
Op 23 september 2015 heeft de afname van celmateriaal bij de veroordeelde plaatsgevonden.
Het bezwaarschrift is op 19 februari 2016 door de raadkamer achter gesloten deuren behandeld. De officier van justitie mr. J. Boender is gehoord. De veroordeelde en de raadsman mr. E.G.S. Roethoef zijn, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Standpunt van de veroordeelde

In het bezwaarschrift en bij het onderzoek in raadkamer is aangevoerd dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Gelet op het strafblad van de veroordeelde er geen rechtvaardiging is om voor opname in de landelijke DNA-databank. De afname van DNA is daarnaast een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de veroordeelde. Voorts is aangevoerd dat veroordeelde vreest dat er in de toekomst mogelijk misbruik wordt gemaakt van zijn opgeslagen DNA-profiel.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter zitting in raadkamer medegedeeld dat is gebleken dat degene die het DNA-materiaal middels wangslijm heeft afgenomen, [afnemer] , daartoe niet conform artikel 2, besluit DNA-onderzoek in strafzaken is aangewezen door de officier van justitie. Zij heeft betoogd, dat de aanwijzing slechts een formaliteit is, en niets zegt over de technische vakbekwaamheid van afnemer. Immers, de afnemer was gecertificeerd, zoals blijkt uit het in raadkamer overgelegd certificaat “Afname celmateriaal t.b.v. DNA-onderzoek” d.d. 27 november 2012. Voornoemde vormfout kan dan ook niet leiden tot een gegrondverklaring van het bezwaarschrift.
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard. Het feit waarvoor veroordeelde is veroordeeld betreft een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Er doet zich geen uitzondering voor in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet, recidive valt niet uit te sluiten. Zij is derhalve verplicht een bevel tot afname van celmateriaal af te geven. Tot slot heeft de officier van justitie aangevoerd dat veroordeelde verdacht wordt van het plegen van twee nieuwe strafbare feiten, op 12 februari 2015, waarvoor hij nog zal worden gedagvaard.

Beoordeling

Ten aanzien van het door de officier van justitie gestelde over de afname van het celmateriaal, stelt de rechtbank voorop dat uitganspunt is ingevolge de Wet en het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (hierna: het Besluit) dat de afname van celmateriaal in beginsel door een arts of een verpleegkundige geschiedt. Slechts ingeval de veroordeelde daartegen geen bezwaar maakt, kan de afname geschieden door een daartoe door de officier van justitie aangewezen opsporingsambtenaar, die voldoet aan bij ministeriële regeling vastgestelde eisen (artikel 5, tweede lid, van de Wet en artikel 3, derde lid, van het Besluit). Artikel 8 van de Regeling DNA-onderzoek in strafzaken bepaalt dat de opsporingsambtenaar - kort gezegd - de gecertificeerde opleiding “afname celmateriaal van personen ten behoeve van DNA-onderzoek” met goed gevolg dient te hebben afgelegd.
In het onderhavige geval heeft de afname van de afname van celmateriaal (wangslijmvlies) bij de veroordeelde, met diens toestemming, plaatsgevonden door een gecertificeerd opsporingsambtenaar, namelijk een medewerker van de arrestantenzorg bij de politie. Gelet op het door de officier van justitie ingenomen standpunt staat niet ter discussie dat deze in het onderhavige geval daartoe niet aangewezen was.
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet anders dan worden geconcludeerd dat de bevoegdheid tot het afnemen van celmateriaal ontbrak. Dat de afnemer wel gecertificeerd was, maakt hem nog niet bevoegd, nu de kundigheid blijkens voornoemde regelgeving bij de aanwijzing reeds verondersteld is.
De rechtbank zal het bezwaar daarom gegrond verklaren en de officier van justitie bevelen ervoor zorg te dragen dat het afgenomen celmateriaal van de veroordeelde terstond wordt vernietigd.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaarthet bezwaar
gegrond;
-
beveeltde officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het afgenomen celmateriaal van de veroordeelde terstond wordt vernietigd.
Deze beschikking is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 4 maart 2016 door:
mr. L.C. van Walree, rechter,
in tegenwoordigheid van L.C. Bouter, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor veroordeelde géén rechtsmiddel open.