Op 4 maart 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een veroordeelde bezwaar had aangetekend tegen de afname van DNA-materiaal. De veroordeelde, die in 2014 was veroordeeld voor mishandeling van zijn echtgenoot, had in zijn bezwaarschrift aangevoerd dat de afname van DNA-materiaal een ernstige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer vormde en dat het DNA-profiel niet van betekenis zou zijn voor de opsporing van strafbare feiten. De officier van justitie had echter bevolen dat er celmateriaal van de veroordeelde moest worden afgenomen, wat op 23 september 2015 ook is gebeurd.
Tijdens de behandeling van het bezwaarschrift op 19 februari 2016 was de veroordeelde niet verschenen, maar zijn raadsman en de officier van justitie waren wel aanwezig. De officier van justitie betoogde dat de afname van het celmateriaal correct was uitgevoerd, ondanks dat de afnemer niet conform de wet was aangewezen. De rechtbank oordeelde echter dat de afname van het celmateriaal niet rechtsgeldig was, omdat de afnemer niet de juiste aanwijzing had, ondanks dat hij gecertificeerd was.
De rechtbank verklaarde het bezwaar van de veroordeelde gegrond en beval de officier van justitie om het afgenomen celmateriaal onmiddellijk te vernietigen. Deze beslissing werd genomen in raadkamer, waarbij de rechter en de griffier aanwezig waren. Tegen deze beschikking staat voor de veroordeelde geen rechtsmiddel open.