Op 4 maart 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afname van DNA-materiaal van een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor poging tot diefstal. De veroordeelde had bezwaar aangetekend tegen de afname van celmateriaal, dat op 12 augustus 2015 had plaatsgevonden, op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. In zijn bezwaarschrift stelde de veroordeelde dat de afname van DNA geen betekenis zou hebben voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten, gezien zijn blanco strafblad en de bijzondere omstandigheden van het misdrijf. De officier van justitie, mr. J. Boender, verdedigde de afname en stelde dat de afnemer, hoewel niet formeel aangewezen, gecertificeerd was voor het afnemen van celmateriaal.
De rechtbank oordeelde dat de afname van celmateriaal niet correct was uitgevoerd, omdat de afnemer niet conform de wet was aangewezen door de officier van justitie. De rechtbank benadrukte dat de bevoegdheid tot afname van celmateriaal ontbrak, ondanks de certificering van de afnemer. De rechtbank verklaarde het bezwaar van de veroordeelde gegrond en beval de officier van justitie om het afgenomen celmateriaal onmiddellijk te vernietigen. Deze beslissing werd genomen in raadkamer, waarbij de rechter mr. L.C. van Walree en griffier L.C. Bouter aanwezig waren. Tegen deze beschikking staat voor de veroordeelde geen rechtsmiddel open.