Op 4 maart 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift tegen de afname van DNA-materiaal van een veroordeelde. De veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor mishandeling, diefstal en bedreiging, had bezwaar gemaakt tegen de afname van celmateriaal, omdat deze niet was uitgevoerd door een arts of verpleegkundige, zoals vereist volgens de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De rechtbank behandelde het bezwaarschrift op 19 februari 2016, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde aanwezig waren.
De veroordeelde stelde dat hij niet expliciet was gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken en dat de afname een inbreuk op zijn privacy vormde. De officier van justitie betoogde echter dat de afname door een gecertificeerde opsporingsambtenaar was uitgevoerd en dat de formele aanwijzing van deze persoon slechts een formaliteit was. De rechtbank oordeelde dat de afname van het celmateriaal niet rechtsgeldig was, omdat de afnemer niet conform de wet was aangewezen. Dit leidde tot de conclusie dat de toestemming van de veroordeelde was verkregen op basis van foutieve informatie.
De rechtbank verklaarde het bezwaar gegrond en beval de officier van justitie om het afgenomen celmateriaal onmiddellijk te vernietigen. Deze beslissing is definitief en er staat geen rechtsmiddel open voor de veroordeelde.