6.2.Voor zover eiser aanvoert dat verweerder er onvoldoende rekening mee heeft gehouden dat hij er recht op heeft om jaarlijks € 1.250,- anders te besteden dan aan zorg, slaagt dit niet. Op grond van artikel 2.6.9, derde lid, van de Rsa, zoals luidend tot 1 januari 2015, mag de verzekerde in een kalenderjaar maximaal 1,5 % van het voor dat jaar beschikbare netto PGB, maar ten minste € 250,00 en ten hoogste € 1.250,00 gebruiken voor andere betalingen dan betalingen bedoeld in onderdeel a, en geldt de verantwoordingsplicht, bedoeld in onderdeel e, niet voor dit deel van het budget. Op grond van artikel 2.6.13, vijfde lid, van de Rsa wordt hiermee bij de vaststelling van het PGB rekening gehouden. In het verweerschrift heeft verweerder opgemerkt en toegelicht dat, hoewel in beroep niet de vaststelling van het PGB voorligt, het verantwoordingsvrije bedrag op juiste wijze is berekend op 1,5% van het netto PGB. In hetgeen eiser heeft aangevoerd is geen grond gelegen om hier anders over te oordelen.
7. Voor dit geding ten overvloede overweegt de rechtbank het volgende. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, bijvoorbeeld de uitspraak van 21 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:187), dient het Zorgkantoor de discretionaire bevoegdheid om een PGB lager vast te stellen en de discretionaire bevoegdheid tot terugvordering van onverschuldigd betaalde PGB-voorschotten uit te oefenen met inachtneming van het geschreven en het ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging. Daarbij zal een afweging moeten worden gemaakt tussen het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichting en de gevolgen van de verlaging voor de ontvanger, waarbij tevens de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan de ontvanger kan worden verweten van belang is. In dat kader kan onder meer van belang zijn de Nota van toelichting bij het Besluit van 2 november 2010, houdende wijziging van het Besluit zorgverzekering, het Besluit uitbreiding en beperking werkingssfeer WMG, het Besluit zorgaanspraken AWBZ, het Zorgindicatiebesluit, het Bijdragebesluit zorg, het Besluit tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten en het Besluit tegemoetkoming specifieke zorgkosten in verband met diverse maatregelen 2011 (Stb 2010, 764). Daarin is onder meer overwogen: ”Voor de in een AWBZ-instelling voorkomende groepen cliënten zijn daarom zorgzwaartepakketten (zzp’s) ontwikkeld, en het CIZ indiceert ook op deze zzp’s. Ten behoeve van de totstandkoming van de zzp’s zijn de cliënten in AWBZ-instellingen in groepen verdeeld op basis van vergelijkbare kenmerken. Een omschrijving van zo’n groep cliënten is aangeduid als een cliëntprofiel. Er zijn tweeënvijftig cliëntprofielen tot stand gekomen. Vervolgens is onderzocht met welke combinaties van vormen van zorg en in welke omvang de diverse cliëntengroepen gemiddeld genomen geholpen worden. Deze inventarisatie heeft uiteindelijk geleid tot een zzp per cliëntprofiel. Een zzp is dus een bepaalde hoeveelheid samenhangende zorg die voor een cliënt met een bepaald cliëntprofiel die in een AWBZ-instelling verblijft, voldoende is. De zzp’s en bijbehorende cliëntprofielen zijn tot stand gekomen in nauw overleg met de NZa, het CIZ, het CVZ, Zorgverzekeraars Nederland, cliëntenorganisaties en branche-organisaties van zorgaanbieders.
Het pakket aan zorg en het tarief daarvoor houden rekening met bepaalde bandbreedtes in de hoeveelheid benodigde zorg. De cliënt maakt over de precieze invulling van zijn zzp in het zorgplan afspraken met de instelling. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat de ene cliënt binnen de mogelijkheden van het zzp wat meer verzorging afspreekt en de ander wat meer begeleiding of dat er de ene periode wat minder zorg wordt gegeven en de andere periode wat meer.
De zzp’s zijn derhalve afgestemd op in een AWBZ-instelling verblijvende cliënten. Door schaalvoordelen wordt aan in de instelling verblijvende cliënten efficiënter zorg ingezet dan aan niet in de instelling verblijvende cliënten met dezelfde zorgzwaarte. Bij dezelfde zorgzwaartebehoefte van deze cliënten is de levering van zorg in een geclusterde setting, hetgeen in een AWBZ-instelling het geval is, doelmatiger dan in een één op één situatie.”
Volgens Bijlage 2 van de Regeling is zzp 6 VG bedoeld voor een cliëntgroep die sociaal (zeer) beperkt zelfstandig is en intensief begeleidingsbehoeftig, vanwege een verstandelijke handicap gecombineerd met gedragsproblemen en/of psychiatrische problemen. De begeleiding is vaak individueel en structuur biedend, gericht op veiligheid en er worden grenzen gesteld door anderen. Er is sprake van een voorspelbare invulling van de dag en van vaste leefregels. Ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies hebben cliënten vaak hulp, toezicht of sturing nodig. Met name op het gebied van concentratie, geheugen en denken kan zelfs sprake zijn van continu behoefte aan hulp, toezicht of sturing. Ook door hun vaak cumulatieve gedragsproblematiek hebben de cliënten vaak of continu behoefte aan hulp, toezicht of sturing. De cliënten vragen van hun omgeving continu grote alertheid vanwege manipulatief, dwangmatig, ontremd en reactief gedrag. De aard van de begeleiding is doorgaans gericht op stabilisatie of ontwikkeling. Dit uit zich in het reguleren van de gedragsproblematiek en waar mogelijk op vermaatschappelijking.
Door verweerder is niet bestreden dat JeugdplusJeugd is gericht op, kort gezegd, een moeilijke doelgroep met een intensieve begeleidingsbehoefte. Dit sluit aan bij het cliëntprofiel van het zzp waarvoor eiser is geïndiceerd. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat deze begeleiding bij eiser succesvol is geweest, doordat hij op zichzelf is kunnen gaan wonen en hij, na een verleden met justitiecontacten en interventies van de jeugdreclassering, een nieuwe start heeft kunnen maken. Uit het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank voorts af dat de door JeugdplusJeugd aan eiser geboden begeleiding niet wezenlijk afweek van de begeleiding die werd geboden aan andere jongeren die bij JeugdplusJeugd verbleven en dat een belangrijk aspect van de geboden begeleiding bestond in het aanleren van gewenst gedrag, het beheersbaar maken van agressie en positieve samenwerking met andere jongeren.
Gegeven het cliëntprofiel behorende bij het zzp 6VG en de deskundige inbreng bij het tot stand komen daarvan, de zeer intensieve begeleiding die Jeugdplusjeugd biedt en de deskundigheid die daarbij mag worden verondersteld, is het de vraag in hoeverre eiser zich bewust heeft kunnen zijn van de grens tussen wel en niet onder de AWBZ vallende begeleiding. In aanmerking genomen de zich vaker voordoende vraag naar de afbakening van het begrip begeleiding onder de AWBZ is het evenzeer de vraag in hoeverre de bewindvoerder van eiser, gegeven het feit dat eiser verbleef bij een deskundige instelling als JeugdplusJeugd, zich bewust kon zijn van de aard van de aan eiser geboden begeleiding.
Het komt de rechtbank voor dat verweerder hetgeen in 7 is overwogen bij nadere besluitvorming ten aanzien van eiser nadrukkelijk in de motivering zal dienen te betrekken.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.