In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van kinderprostitutie, heeft de rechtbank Rotterdam op 16 maart 2016 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, die onder andere bestonden uit het (tong)zoenen en het aanraken van de aangeefster. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster niet consistent waren en dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De aangeefster had in eerdere verklaringen gesproken over ontuchtige handelingen, maar in latere verklaringen ontkende zij deze handelingen, wat leidde tot de conclusie dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden.
Daarnaast werd de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 500,- eiste, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de vordering enkel bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. De kosten die de benadeelde partij had gemaakt in het kader van de vordering werden op nihil begroot, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de jongste en oudste rechter niet in staat waren het vonnis mede te ondertekenen.