In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers, bestaande uit een douane-expediteur en een Belgische rechtspersoon, vorderingen ingesteld tegen twee gedaagden, een Franse en een Nederlandse rechtspersoon, in verband met douaneschulden. De eisers hebben de douane-aangiften verzorgd voor goederen die door de Franse gedaagde aan de Nederlandse gedaagde zijn geleverd. De douane heeft naheffingen opgelegd, omdat de goederen als televisieschermen werden aangemerkt in plaats van monitoren, wat resulteerde in hogere douanerechten. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze naheffingen en vorderen nu betaling van de gedaagden.
De rechtbank heeft zich eerst gebogen over de vraag of zij rechtsmacht heeft om de vorderingen van eisers tegen de Franse gedaagde te behandelen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt, omdat de plaats van uitvoering van de overeenkomst contractueel in Antwerpen is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van de Belgische eiser tegen de Franse gedaagde niet in Nederland kunnen worden behandeld, omdat de relevante bepalingen van de Herschikte EEX-Verordening niet van toepassing zijn.
Ten aanzien van de Nederlandse gedaagde heeft de rechtbank ook geoordeeld dat de vorderingen van de Belgische eiser niet toewijsbaar zijn, omdat er geen onrechtmatig handelen is vastgesteld. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden. Dit vonnis is op 15 maart 2016 uitgesproken door mr. Th. Veling.