Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[geopposeerde 1] ,
[geopposeerde 2],
1.De procedure
- het verstekvonnis van 21 oktober 2015, met het daarin genoemde processtuk;
- de verzetdagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot schorsing van de executie of het stellen van de voorwaarde tot zekerheidstelling alsmede de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring van 24 november 2015, met producties;
- de incidentele conclusie van antwoord van 30 december 2015.
2.Het geschil in het incident
3.De beoordeling in het incident
De incidentele vordering tot schorsing van de executie of zekerheidstelling
Van de regtspleging in hooger beroep en de gevolgen van hetzelve’) van Titel 7 van Boek 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna wederom: Rv), heeft echter uitsluitend betrekking op de in hoger beroep in te stellen incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaar-bij-voorraad-verklaring van het vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld. Artikel 351 Rv heeft dus geen betrekking op de vordering in een verzetprocedure tot schorsing van de uitvoerbaar-bij-voorraad-verklaring van het verstekvonnis waartegen verzet is ingesteld. In zoverre heeft [geopposeerde 1] . gelijk met zijn stelling dat een wettelijke grondslag voor de onderhavige incidentele vordering ontbreekt.
4.De beslissing
24 februari 2016,
24 februari 2016voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie.