ECLI:NL:RBROT:2016:1769

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 maart 2016
Publicatiedatum
8 maart 2016
Zaaknummer
C/10/467791 / HA ZA 15-54 (hoofdzaak) + C/10/478377 / HA ZA 15-696 (vrijwaring)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake kredietovereenkomst en vrijwaring tussen Rabobank en gedaagde

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de coöperatie Rabobank Regio Schiphol U.A. en een gedaagde, die een kredietovereenkomst had afgesloten voor zijn bakkerswinkel. De vordering van Rabobank, die voortvloeide uit een opgezegde kredietovereenkomst, werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schending van de zorgplicht door de bank, aangezien de gedaagde een reguliere kredietovereenkomst had gesloten met overzichtelijke risico's. De gedaagde had niet mogen verwachten dat de bank hem zou waarschuwen over de financiële positie van een derde partij, die tevens klant van de bank was. In de vrijwaringszaak werd de vordering van de gedaagde jegens de franchisegever afgewezen, omdat deze was verjaard. De rechtbank concludeerde dat Rabobank haar zorgplicht niet had geschonden en dat de gedaagde zijn betalingsverplichtingen niet was nagekomen, wat leidde tot de toewijzing van de vordering van Rabobank.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 16 maart 2016
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/467791 / HA ZA 15-54 (
hoofdzaak) van
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK REGIO SCHIPHOL U.A.,
gevestigd te Aalsmeer,
eiseres,
advocaat mr. G.P.M. Sanders,
tegen
[gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.E. Toxopeus,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/478377 / HA ZA 15-696 (
vrijwaring) van
[gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. G.E. Toxopeus,
tegen
[gedaagde in incident],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. B. Kochheim-Bossink.
Partijen zullen hierna ‘Rabobank’, ‘ [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] ’ en ‘ [gedaagde in incident] ’ genoemd worden.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 oktober 2015 en de daarin genoemde stukken;
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 januari 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 oktober 2015 en de daarin genoemde stukken;
  • de brief met bijlagen van 24 december 2015 van de zijde van [gedaagde in incident] ;
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 januari 2016.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

3.1.
[gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] heeft in september 2007 een bakkerswinkel in de Reestraat te Amsterdam overgenomen. Hiertoe heeft [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] onder meer een franchiseovereenkomst gesloten met de (destijds genaamde) besloten vennootschap [gedaagde in incident] & Brood B.V.
3.2.
[gedaagde in incident] was bestuurder van [de B.V.] Voorts was hij bestuurder en aandeelhouder van [de Holding B.V.] , welke vennootschap de aandelen in [de B.V.] hield.
3.3.
Ten behoeve van zijn bakkerswinkel heeft [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] op 3 juni 2008 met Rabobank een overeenkomst gesloten op grond waarvan Rabobank een geldlening van € 64.000,00 tegen een vaste rente van 6,75% per jaar gedurende een looptijd van vijf jaar en een doorlopend krediet van € 16.000,00 tegen een rente van 7,7% per jaar aan [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] heeft verstrekt (hierna: de kredietovereenkomst). [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] diende op basis van de kredietovereenkomst, naast de door hem verschuldigde rente, maandelijks € 889,00 aan aflossing te betalen.
3.4.
Omdat [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] niet aan zijn betalingsverplichtingen jegens Rabobank voldeed, heeft Rabobank de kredietovereenkomst bij brief van 25 januari 2010 opgezegd. Rabobank heeft [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] gesommeerd om het op dat moment uit hoofde van de kredietovereenkomst verschuldigde bedrag van € 101.187,70 binnen 14 dagen te voldoen.
3.5.
[de B.V.] is op 4 februari 2010 in staat van faillissement verklaard.
3.6.
[gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] heeft het aan Rabobank verschuldigde bedrag tot op heden niet voldaan.

4.Het geschil

in de hoofdzaak

4.1.
Rabobank vordert veroordeling van [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] tot betaling van € 100.000,00 te vermeerderen met rente en kosten. Zij beroept zich op de kredietovereenkomst die zij met [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] heeft gesloten en de vordering die na opzegging van deze overeenkomst op [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] resteert. Nu [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] tot op heden nog niets heeft voldaan, heeft Rabobank uit hoofde van de kredietovereenkomst thans tenminste € 100.000,00 aan hoofdsom en verschenen rente te vorderen. Rabobank beperkt haar vordering om haar moverende redenen tot dit bedrag.
4.2.
[gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] voert verweer. Hij stelt dat Rabobank haar zorgplicht jegens hem heeft geschonden. Rabobank moet ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst op de hoogte zijn geweest van het dreigende faillissement van [de B.V.] , omdat deze vennootschap ook een klant van Rabobank was. Voorts was Rabobank op de hoogte van de aard en inhoud van de franchiseovereenkomst die [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] in 2007 met [de B.V.] heeft gesloten. Uit deze franchiseovereenkomst blijkt dat [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] in zijn bedrijfsvoering volledig afhankelijk was van [de B.V.] en dat van zelfstandig ondernemerschap geen sprake was. Het had daarom zowel ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst als in de periode daarna op de weg van Rabobank gelegen om zowel de financiële positie van [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] als van [de B.V.] te onderzoeken, om [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] te informeren over danwel te waarschuwen voor de zorgwekkende financiële positie van [de B.V.] , om [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] af te raden de kredietovereenkomst met Rabobank aan te gaan en om het krediet niet aan [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] te verstrekken. Door dit na te laten heeft Rabobank haar zorgplicht jegens [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] geschonden en kan zij op grond van onrechtmatige daad, wanprestatie, redelijkheid en billijkheid danwel eigen schuld geen betaling meer van hem vorderen, aldus [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] .
in de vrijwaringszaak
4.3.
[gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] vordert dat [gedaagde in incident] wordt veroordeeld om aan [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] te betalen al hetgeen waartoe [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling van [gedaagde in incident] in de kosten van de vrijwaring. Volgens [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] is het aan [gedaagde in incident] te wijten dat Rabobank de kredietovereenkomst heeft opgezegd en betaling van hem vordert. Hij stelt hiertoe dat [gedaagde in incident] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en dat [gedaagde in incident] zijn taak als bestuurder van [de B.V.] kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld. [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] was als franchisenemer in zijn bedrijfsvoering volledig afhankelijk van het reilen en zeilen van [de B.V.] Door het faillissement van die vennootschap zijn alle overeenkomsten met de franchisenemers opgezegd, zodat voor [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] de grondslag voor het ondernemerschap kwam te vervallen. Het faillissement van [de B.V.] is aan [gedaagde in incident] te wijten. Hij heeft zijn taak als bestuurder van [de B.V.] kennelijk onbehoorlijk vervuld, onder meer door geld dat bestemd was voor promotiedoeleinden (de promo-fees die door [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] en andere franchisenemers op basis van de franchiseovereenkomst aan [de B.V.] zijn betaald) aan de vennootschap te onttrekken en deze te besteden aan de raceactiviteiten van zijn zoon. Voorts stelt [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] dat [gedaagde in incident] hem had moeten informeren over de slechte vermogenspositie van [de B.V.] Door dit niet te doen heeft [gedaagde in incident] zijn zorg- en informatieplicht jegens [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] geschonden en onrechtmatig jegens [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] gehandeld.
4.4.
[gedaagde in incident] concludeert tot afwijzing van de vordering. Primair stelt hij dat partijen op 2 februari 2010 al een minnelijke regeling hebben getroffen, zodat het [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] niet vrijstaat [gedaagde in incident] in rechte te betrekken. Subsidiair stelt hij dat de vordering van [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] is verjaard. [gedaagde in incident] betwist daarnaast dat hij zijn taak als bestuurder van [de B.V.] kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en dat het faillissement van [gedaagde in incident] & Brood B.V. de aanleiding vormde voor het opzeggen door Rabobank van de kredietovereenkomst met [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] .

5.De beoordeling

in de hoofdzaak

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat Rabobank de kredietovereenkomst met [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] rechtsgeldig heeft opgezegd en dat Rabobank uit hoofde van deze overeenkomst thans een vordering van (tenminste) € 100.000,00 op [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] heeft. Van de verplichting om die vordering te voldoen kan slechts worden afgeweken indien dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, hetgeen door [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] is bepleit. In dat verband is relevant of Rabobank heeft voldaan aan de verplichtingen die op haar als kredietgever rusten.
5.2.
Vooropgesteld wordt dat Rabobank als kredietgever de verplichting had om [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] als kredietnemer te informeren over de gevolgen van het aangaan van de financierings-overeenkomst en over de daaruit voor [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] voortvloeiende risico’s. Deze zorgplicht strekt ertoe kredietnemers te beschermen tegen eigen lichtvaardigheid en gebrek aan inzicht. De omvang van deze zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de deskundigheid en ervaring van de kredietnemer en de ingewikkeldheid en risico’s van het kredietproduct. Wanneer een kredietgever in zijn zorgplicht is tekortgeschoten, kan dat er onder meer toe leiden dat artikel 6:248 lid 2 BW aan toewijzing van de vordering tot (volledige) terugbetaling van het opgenomen krediet in de weg staat.
5.3.
Rabobank heeft haar zorgplicht jegens [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] niet geschonden. Het volgende wordt hierbij in aanmerking genomen.
De overeenkomst die Rabobank met [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] heeft gesloten is een reguliere kredietovereenkomst waarbij de risico’s voor [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] overzichtelijk waren. Rabobank heeft [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] een lening en een krediet in rekening-courant verstrekt, waarop maandelijks een vast bedrag diende te worden afgelost en een vaste rente diende te worden betaald. Dit betekent dat [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] van het begin af aan op de hoogte is geweest van de betalingsverplichtingen die hij aanging. Gelet op die omstandigheden rustte op Rabobank een (relatief) beperkte zorgplicht, op grond waarvan een nadere uiteenzetting door Rabobank met betrekking tot de aard en risico’s van de kredietovereenkomst niet was vereist en Rabobank slechts de kredietwaardigheid van [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] diende te controleren. Niet is gesteld dat [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] bij het aangaan van de kredietovereenkomst niet in staat was om deze betalingsverplichting te dragen.
Nog daargelaten of Rabobank volledig bekend was met de financiële situatie van [de B.V.] en of deze cijfers überhaupt duidden op een naderend faillissement van [de B.V.] , zoals gesteld door [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] , ging de hiervoor geformuleerde beperkte zorgplicht van Rabobank niet zo ver dat zij [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] ten tijde danwel na het aangaan van de kredietovereenkomst had moeten waarschuwen voor de financiële situatie van [de B.V.] of dat zij de kredietovereenkomst met [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] niet had mogen afsluiten gelet op die financiële situatie. Daarbij is bovendien van belang dat het Rabobank, naar zij onbetwist heeft gesteld, niet vrijstond om deze informatie met [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] te delen, omdat zij daarmee de privacy van [de B.V.] zou schenden.
5.4.
Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] de rechtbank op grond van artikel 843b Rv verzocht om Rabobank te gelasten een exemplaar van de franchiseovereenkomst in het geding te brengen alsmede enkele andere stukken die Rabobank bij het aangaan van de kredietovereenkomst van [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] heeft ontvangen, te weten een afschrift van de schuldbekentenis van een door [gedaagde in incident] verstrekte geldlening van € 30.000,00 en een terugkoopverklaring bouwkundige voorzieningen en inventaris. De rechtbank is van oordeel dat de aard en inhoud van de franchiseovereenkomst die [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] met [de B.V.] heeft gesloten en de mate waarin [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] in zijn bedrijfsvoering afhankelijk was van deze vennootschap, niet maakt dat er op Rabobank een verdergaande zorgplicht jegens [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] komt te rusten dan hiervoor is weergegeven. Dat geldt evenzeer voor de schuldbekentenis en de terugkoopverklaring ten aanzien waarvan [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] heeft verzocht om inzage. Hieruit volgt dat [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] in de onderhavige procedure geen redelijk belang heeft bij zijn vordering tot inzage in de betreffende stukken, en dat deze vordering – die bovendien niet aan de formele vereisten van een dergelijke vordering voldoet – wordt afgewezen.
5.5.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van Rabobank worden toegewezen. Rabobank heeft tevens een beroep gedaan op artikel 6:89 BW. Nu haar vordering wordt toegewezen, behoeft dit beroep geen bespreking.
5.6.
Rabobank vordert een bedrag van € 100.000,00 aan hoofdsom en reeds verschenen rente, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding althans de contractuele rente vanaf de datum dat deze lager is dan de wettelijke rente. Rabobank heeft ter comparitie toegelicht dat steeds aanspraak wordt gemaakt op het laagste, en daarmee voor [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] meest gunstige, rentepercentage. Voorts heeft zij toegelicht geen executieproblemen te voorzien indien haar rentevordering wordt toegewezen. De rente zal daarom worden toegewezen zoals gevorderd.
5.7.
[gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- dagvaarding € 79,15
- griffierecht € 1.909,00
- salaris advocaat €
2.842,00(2,0 punten × tarief V ad € 1.421,00 per punt)
Totaal € 4.830,15
in de vrijwaringszaak
5.8.
Tussen partijen is onder meer in geschil of de vordering van [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] is verjaard.
5.9.
Op grond van artikel 3:310 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgend op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. De verjaring van een rechtsvordering wordt ingevolge artikel 3:316 lid 1 BW, gestuit door het instellen van een eis, alsmede door iedere andere daad van rechtsvervolging van de zijde van de gerechtigde, die in de vereiste vorm geschiedt. Voorts wordt de verjaring van een rechtsvordering ingevolge artikel 3:317 lid 1 BW gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.
Beoordeeld moet worden of de verjaring van de vordering van [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] – in beginsel – is verjaard en zo ja, of de verjaring tijdig is gestuit.
5.10.
[gedaagde in incident] stelt in het kader van zijn beroep op verjaring dat [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] hem onrechtmatig handelen verwijt, hetgeen hij [gedaagde in incident] op grond van hetzelfde feitencomplex ook al in 2010 verweet. Hierover heeft de (toenmalige) adviseur van [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] , [persoon 1] , in januari en februari 2010 contact gehad met de advocaat van [gedaagde in incident] . Na
2 februari 2010 heeft [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] [gedaagde in incident] hier niet meer op aangesproken tot het uitbrengen van de dagvaarding in vrijwaring op 9 juni 2015.
[gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen op 12 januari 2016 erkend dat hij in 2009 al bekend was met de verwijten die hij in de onderhavige procedure aan [gedaagde in incident] maakt. Voorts heeft [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] erkend dat hij sinds februari 2010 geen actie meer heeft ondernomen richting [gedaagde in incident] .
5.11.
Nu [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] niet heeft gesteld dat hij enige andere stuitingshandeling dan het uitbrengen van de dagvaarding in vrijwaring heeft verricht, staat daarmee vast dat na bekendwording van [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] met het (vermeende) onrechtmatig handelen door [gedaagde in incident] in 2009 en het contact hierover tussen (de adviseur van) [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] en (de advocaat van) [gedaagde in incident] in februari 2010 meer dan vijf jaren zijn verstreken, alvorens [gedaagde in incident] de dagvaarding in vrijwaring van 9 juni 2015 heeft ontvangen. Daarmee is de verjaring niet tijdig gestuit. De vordering van [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] is derhalve op grond van artikel 3:310 BW verjaard en zal worden afgewezen. Gelet op het voorgaande behoeven de overige weren van [gedaagde in incident] geen bespreking meer.
5.12.
Bij dagvaarding heeft [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] de rechtbank op grond van artikel 22 Rv verzocht om [gedaagde in incident] op te dragen aan de hand van justificatoire bescheiden aan te geven hoeveel geld van [de B.V.] er in de jaren 2006 tot en met 2009 is besteed aan de raceactiviteiten van zijn zoon. Nu de vordering van [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] is verjaard en op die grond wordt afgewezen, ziet de rechtbank geen aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid ex artikel 22 Rv om [gedaagde in incident] stukken in het geding te laten brengen zoals verzocht door [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] .
5.13.
[gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde in incident] worden begroot op:
- griffierecht € 876,00
- salaris advocaat €
2.842,00(2,0 punten × tarief V ad € 1.421,00 per punt)
Totaal € 3.718,00

6.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
6.1.
veroordeelt [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] om aan Rabobank te betalen een bedrag van € 100.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van de datum van dagvaarding tot de dag van volledige betaling, althans de contractuele rente vanaf de datum dat de contractuele rente over de respectievelijk verschuldigde leningsonderdelen lager is dan de wettelijke rente,
6.2.
veroordeelt [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] in de kosten van de hoofdzaak, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 4.830,15, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
verklaart dit vonnis in deze zaak uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak in vrijwaring
6.4.
wijst de vorderingen af,
6.5.
veroordeelt [gedaagde in hoofdzaak/eiser in incident] in de proceskosten in de vrijwaring, aan de zijde van [gedaagde in incident] tot op heden begroot op € 3.718,00,
6.6.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Amperse en in het openbaar uitgesproken op
16 maart 2016. [1]

Voetnoten

1.type: 2457/2544