ECLI:NL:RBROT:2016:1729

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
7 maart 2016
Zaaknummer
4732454 VZ VERZ 16-180
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen wegens gebrek aan ernstig verwijtbaar handelen en onvoldoende verstoring van de arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 februari 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Unique Safety Products V.O.F. (verzoekster) en [verweerder] (verweerder). Het verzoek is afgewezen omdat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer, noch van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van de werkgever niet gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst voort te zetten.

De procedure begon met een verzoekschrift van Unique Safety Products, waarin werd gesteld dat [verweerder] verwijtbaar had gehandeld door vertrouwelijke bedrijfsgegevens op te vragen na ontvangst van een beëindigingsvoorstel. Daarnaast werd aangevoerd dat de arbeidsverhouding verstoord was door de houding van [verweerder] ten aanzien van zijn salaris en andere kritiekpunten. [verweerder] betwistte deze claims en stelde dat er geen sprake was van verwijtbaar handelen en dat de arbeidsverhouding hersteld kon worden.

De kantonrechter oordeelde dat, hoewel er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding, deze niet ernstig en duurzaam genoeg was om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De rechter concludeerde dat de werknemer in de gegeven omstandigheden niet verwijtbaar had gehandeld en dat de werkgever niet had aangetoond dat de verstoring van de arbeidsverhouding zodanig was dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer van hen gevergd kon worden. Het verzoek tot ontbinding werd dan ook afgewezen, en Unique Safety Products werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 4732454 VZ VERZ 16-180
uitspraak: 26 februari 2016
beschikking ex artikel 7:671b Burgerlijk Wetboek van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de vennootschap onder firma
Unique Safety Products V.O.F.,
gevestigd en kantoorhoudende te Bleiswijk,
verzoekster,
gemachtigde: mr. drs. T.C. Andeweg,
tegen
[verweerder],
wonende te Bleiswijk,
verweerder,
gemachtigde: mr. U. Hoogland.
Partijen worden hierna aangeduid als “USP” en “[verweerder]”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 7 januari 2016;
  • het verweerschrift, met producties;
  • de door USP toegezonden productie;
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling door partijen overgelegde pleitaantekeningen.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 februari 2016. Van de zijde van USP zijn de vennoten [V.] en [W.] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde mr. drs. T.S. Andeweg. [verweerder] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. U. Hoogland.
1.3
De datum van de uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[verweerder], geboren op [geboortedatum] 1981, is sinds 17 juni 2013 bij USP in dienst, laatstelijk in de functie van technisch commercieel medewerker. Het loon van [verweerder] bedraagt thans €2.944,74 bruto per maand, op basis van een 40-urige werkweek, te vermeerderen met 8 % vakantietoeslag.
2.2
USP is een bedrijf dat in 2010 is opgericht door [W.] en [V.], die de vennoten zijn van de vof. In 2013 is [verweerder] als eerste werknemer in dienst getreden. In juli 2015 is een tweede werknemer aangenomen.
2.3
Het salaris van [verweerder] is, naar aanleiding van arbeidsvoorwaardengesprekken die steeds in juni zijn gehouden, tijdens het dienstverband twee maal verhoogd.
2.4
Op 16 december 2015 heeft voor het eerst een eindejaargesprek plaatsgevonden. Voorafgaand aan het gesprek heeft [verweerder] gevraagd of het gesprek zal gaan over het salaris. USP meldde dat het gesprek slechts een evaluatiegesprek zou zijn, maar dat alles besproken kon worden. [verweerder] heeft tijdens het gesprek zijn salariëring ter sprake gebracht en was niet tevreden met de uitkomst van het gesprek.
2.5
Op 18 december 2015 heeft op initiatief van USP een gesprek plaatsgevonden, waarbij zij een uitdraai van salariscompas.nl aan [verweerder] heeft overhandigd, waaruit volgens USP volgt dat [verweerder] een marktconform salaris ontvangt. [verweerder] is het met de wijze van berekening van het salaris bij salariscompas.nl niet eens.
2.6
Partijen hebben afgesproken dat [verweerder] schriftelijk zal reageren.
2.7
Op 25 december 2015 stuurt [verweerder] de schriftelijke reactie. Hierin staat – voor zover van belang – vermeld:
“Zoals telefonisch al toegelicht zijn er aan aantal zaken die bij mij de spreekwoordelijke emmer
hebben doen overlopen. Gedachten en emoties zoals frustratie, ergernis en teleurstellingen mengen zich. Daarom stuur ik hierbij een open mail waarbij ik duidelijk maak wat mij bezig houdt.
(…)
Als ik geen leiding zou geven, dan betekent dat dus dat [M.] zelf moet bepalen wat/wanneer/hoe, ik hem niet meer mag nakijken en corrigeren en voor al zijn vragen zal hij contact op moeten nemen met jullie.
En daarom voel ik mij zwaar in de maling genomen en ervaar ik dat als een belediging en een grove afwaardering en onderschatting van mijn prestaties. Ik voel mij beoordeeld als een nummer waarvan er 13 in een dozijn gaan, een personeelslid die zijn mond moet houden, blij moet zijn dat hij werk heeft en vooral niet moet denken dat er nog wat financiële groeimogelijkheden zijn in zijn huidige positie, want hij wordt al overbetaald.
(…)
Ik vind dat ik ruimschoots op niveau van € 3500,- presteer. En ik had gehoopt, mede op die kwaliteiten beoordeeld te worden. . Jullie hebben jullie ambities maar ik ook de mijne
en die zal ik hoe dan ook toch na gaan streven.
Vanaf het eerste begin heb ik gelijk al mijn mening naar voren gebracht dat ik een bonusregeling niet nodig heb om mij te motiveren. (…)
Bovendien ben ik ook niet veel toegekomen aan acquisitie door onder andere ook weer een punten van irritatie: Zo krijg ik tijdens de vakantie van [R.], door [V.] werkzaamheden krijg van hem overgedragen maar vervolgens gaat hij zelf dagelijks rond 16:30 naar huis. Daarnaast worden er continu, zoals reeds genoemd, vrachtkosten afgerond hetgeen op jaarbasis dus honderden euro’s omzet kost, Tevens heb ik regelmatig (grote) fouten gehaald heb uit orders en offertes van [V.] de laatste tijd. (kan ik desgewenst ook nog benoemen).
(…)
Ik ben niet in de positie om jullie te beoordelen en werktijden kan je zelf bepalen, voordeel van
zelfstandig ondernemer. Keerzijde is dat dingen soms ook juist niet kunnen en je doorgaans een
uurtje meer moet werken dan iemand in loondienst. Je kan niet dagelijks rond 16:30 weg gaan als de werkdruk dat niet toelaat. Dat geeft ergernis bij het personeel, zeker als je deze wilt belonen met een bonus maar aan de hiervoor gestelde werkzaamheden zelf niet meer toekomt.
(…)
En dat vind ik dit echt enorm spijtig en een enorme tegenvaller na ruim 2,5 jaar keiharde inzet, Ik
heb gemeend, met het oog op de toekomst, deze investering in mijzelf te moeten doen. Blijf toch
nog hoop houden dat ik 2,5 jaar geleden de juiste beslissing heb genomen, maar het woord is nu aan jullie.”
2.8
Op 27 december 2015 heeft [W.] op de brief gereageerd met de volgende e-mail:
“We hebben je brief in goede orde ontvangen. Onze dank voor je heldere uiteenzetting. We zouden hierover graag met je in gesprek gaan. We hopen dat je morgen (maandag 28-12) weer gewoon aanwezig bent, zodat we dinsdag 29-12 (als [M.] vrij is) alle tijd hebben om hierover te praten. Nog een fijne dag vandaag!”
2.9
Op 28 december 2015 hebben partijen gemoedelijk samengewerkt.
2.1
Op 29 december 2015 heeft een gesprek tussen USP en [verweerder] plaatsgehad, waarbij aan [verweerder] een beëindigingsovereenkomst is aangeboden.
2.11
[verweerder] heeft het aanbod afgewezen, heeft meermaals aangestuurd op een gesprek en heeft aangegeven weer zijn werkzaamheden te willen hervatten.

3.Het verzoek, de grondslag daarvan en het verweer

3.1
Het verzoek strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst, primair op grond van verwijtbaar handelen van [verweerder] (de e-grond) en subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond), zonder toekenning van de transitievergoeding aan [verweerder], een en ander met veroordeling [verweerder] in de kosten van het geding.
Daartoe heeft USP (kort gezegd) het volgende aangevoerd.
[verweerder] heeft verwijtbaar gehandeld door, nadat hij door USP een beëindigingsvoorstel heeft ontvangen en is vrijgesteld van werk, in te loggen op het bedrijfsnetwerk en vertrouwelijke bedrijfsgegevens op te vragen en mogelijk ook te downloaden. Dit klemt temeer, nu [verweerder] tijdens het daaraan voorafgaande gesprek te kennen had gegeven een eigen bedrijf te willen starten.
Verder ziet het verwijtbaar handelen van [verweerder] op zijn houding en handelen als het gaat om zijn salaris en andere kritiekpunten op (de vennoten van) USP. Diezelfde gedragingen hebben in ieder geval geleid tot een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van art. 7:669 lid 3 onder g BW.
3.2
Het verweer strekt tot afwijzing van het verzoek. [verweerder] betwist dat sprake is van verwijtbaar handelen in de zin van de wet. Verder heeft [verweerder] zich op het standpunt gesteld dat partijen na goed overleg weer samen kunnen werken, zodat geen sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van USP als werkgever niet langer gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst in stand te laten.
3.3
Hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht komt – voor zover van belang – onder de beoordeling aan de orde.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 7:671b lid 1, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 7:669, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
4.2
USP heeft primair gesteld dat sprake is van verwijtbaar handelen door [verweerder] in de zin van artikel 7:669, lid 3, aanhef en onder e BW, hierna de e-grond. Subsidiair heeft USP gesteld dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:669, lid 3 aanhef en onder g BW, hierna de g-grond.
De e-grond
4.3
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] door bedrijfsgegevens op te vragen (en mogelijk te downloaden) niet zodanig verwijtbaar heeft gehandeld, dat van USP niet gevergd kan worden dat zij de arbeidsovereenkomst in stand houdt. Begrijpelijk is dat [verweerder] op onderzoek is uitgegaan op het moment dat hij constateerde dat hij tot bepaalde delen van de werkomgeving geen toegang meer had. Of het voor [verweerder] gebruikelijk was om thuis te werken, is niet relevant. Als onweersproken staat vast dat hij normaal gesproken toegang tot die accounts had, dat hij die na het gesprek op 29 december 2015 niet meer had en dat hem tijdens het gesprek niets is medegedeeld over zijn beperkte toegang. Niet vaststaat – en USP stelt dat ook niet expliciet – dat [verweerder] de betreffende gegevens feitelijk gedownload heeft. Bovendien, al zou als uitgangspunt genomen worden dat [verweerder] die gegevens heeft gedownload, is door USP niet (expliciet) gesteld dat [verweerder] daarmee kwade bedoelingen had en dat is ook niet anderszins gebleken. Ter zitting heeft [verweerder] daarover immers gesteld dat hij bepaalde relaties mogelijk had willen aanschrijven met de mededeling dat hij de afgelopen jaren op een prettige manier met hen had samengewerkt; [verweerder] wilde die samenwerking niet zomaar beëindigen. Dat [verweerder] voor zichzelf wilde beginnen is betwist en door USP op geen enkele manier aannemelijk gemaakt.
4.4
Ook de houding en het gedrag van [verweerder] kunnen niet leiden tot de conclusie dat sprake is van verwijtbaar handelen, zodanig dat van USP niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst nog langer in stand te houden. [verweerder] heeft zich ten aanzien van de door hem beoogde salarisverhoging bijzonder vasthoudend opgesteld en de kantonrechter kan zich voorstellen dat USP dat als irritant heeft ervaren. Zij heeft dat echter (deels) ook zelf in de hand gewerkt, bijvoorbeeld door zelf het initiatief te nemen tot het gesprek van 18 december 2015 en [verweerder] daarna in de gelegenheid te stellen schriftelijk op de kwestie terug te komen.
De kantonrechter is wel van oordeel dat [verweerder] met name met de brief van 25 december 2015 (geciteerd onder 2.7) een grens heeft overschreden, maar dit is niet zodanig dat van USP in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. In de brief worden een aantal persoonlijke verwijten gemaakt aan een van de vennoten van USP en het is met name dat deel van de brief die de gezagsverhouding tussen een werkgever en een werknemer miskent. Een en ander gebeurt echter niet op onnodig grievende wijze en met een duidelijk doel, namelijk de argumentatie van (kort gezegd) zijn standpunt dat salarisverhoging aan de orde zou moeten zijn omdat de bonusregeling niet passend is binnen een organisatie als USP.
De g-grond
4.5
Op grond van artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder g BW is een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, een redelijke grond voor ontbinding.
4.6
Duidelijk is dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Zoals eerder overwogen heeft [verweerder] (met name) met zijn brief van 25 december 2015 de gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer miskend en hij heeft daarmee een grens overschreden die een verstoring van de arbeidsverhouding tot gevolg heeft gehad.
4.7
De vraag is echter of ook sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van de wet. In de Memorie van Toelichting bij artikel 7:669 BW is het volgende te lezen:
“Meer in het bijzonder wordt met betrekking tot een verstoorde arbeidsverhouding nog het volgende opgemerkt. In het Ontslagbesluit gelden als criteria voor het verlenen van toestemming voor ontslag dat de verstoring ernstig en duurzaam moet zijn. Beide criteria gelden in beginsel nog steeds en komen tot uitdrukking in de formulering «zodanig dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren». In beginsel, omdat ook bij een minder duurzaam verstoorde arbeidsverhouding de arbeidsovereenkomst opgezegd moet kunnen worden als de ernst daarvan zodanig is dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd.”
4.8
In de zinsnede “zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren” ligt dus besloten dat de verstoring van de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam moet zijn.
4.9
Naar het oordeel van de kantonrechter is een gevolg van het duurzaamheidscriterium dat partijen tenminste op enigerlei wijze een poging moeten hebben gedaan te onderzoeken of de verstoorde verhouding nog herstelbaar is. Van de werkgever kan worden verwacht dat zij daartoe het initiatief neemt. USP heeft niet alleen geen initiatief hiertoe genomen, maar heeft simpelweg geweigerd op het direct door [verweerder] gedane aanbod tot mediation in te gaan. Derhalve kan thans niet vastgesteld worden of de arbeidsverhouding nog hersteld kan worden. De kantonrechter concludeert dan ook dat thans nog niet gebleken is van een duurzame verstoring van de arbeidsverhouding.
4.1
Zoals uit de Memorie van Toelichting blijkt behoeft minder waarde te worden gehecht aan de duurzaamheid van de verstoring, indien de ernst van de verstoring daarvoor aanleiding geeft. Daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake. Van belang daarbij is dat USP na ontvangst van de brief van 25 december 2015 heeft geantwoord met de mededeling: “bedankt voor de heldere uiteenzetting” en verder te kennen gegeven heeft dat de brief besproken zou worden. Voorts is door [verweerder] onbetwist gesteld dat partijen op 28 december 2015 prettig hebben samengewerkt. De kantonrechter leidt uit deze omstandigheden af dat de brief van [verweerder] in ieder geval op dat moment nog niet tot onherstelbare beschadiging van de arbeidsverhouding heeft geleid. USP heeft, behalve het opvragen van bedrijfsgegevens - waarvan reeds is geoordeeld dat dit in de gegeven omstandigheden begrijpelijk was en geen verwijtbaar handelen oplevert - geen omstandigheden gesteld (die na ontvangst van de bewuste brief nog hebben plaatsgevonden), die een wezenlijke aantasting van de arbeidsverhouding tot gevolg kunnen hebben.
4.11
Een en ander leidt tot de conclusie dat de arbeidsverhouding tussen partijen weliswaar verstoord is, maar dat niet kan worden vastgesteld dat die verstoring zodanig is dat niet van USP kan worden gevergd dat zij de arbeidsovereenkomst laat voortduren.
Conclusie
4.12
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de het verzoek van USP zowel op de primaire als op de subsidiaire grond dient te worden afgewezen.
4.13
USP zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van USP vastgesteld op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
veroordeelt in USP in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] vastgesteld op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
527