ECLI:NL:RBROT:2016:1688

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
4 maart 2016
Zaaknummer
10/996574-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en mensensmokkel door uitbuiting van kwetsbare slachtoffers in Rotterdam

Op 21 januari 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich gedurende bijna twee jaar schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel en mensensmokkel. De verdachte heeft slachtoffers gehuisvest in zijn woning met het oogmerk van uitbuiting, waarbij hij hen onevenredig veel geld in rekening bracht. Hij maakte misbruik van de kwetsbare positie van de slachtoffers, die afhankelijk waren van zijn hulp bij het verkrijgen van werk en verblijfsvergunningen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mensensmokkel door de slachtoffers te helpen bij het verkrijgen van verblijf in Nederland, terwijl hij ernstige redenen had te vermoeden dat dit verblijf wederrechtelijk was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van de slachtoffers en dat hij in strijd heeft gehandeld met de Wet werk en bijstand door belangrijke gegevens te verzwijgen die van invloed konden zijn op zijn uitkering. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaar. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze een onevenredige belasting van het strafgeding zouden opleveren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/996574-14
Datum uitspraak: 21 januari 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
raadsvrouw mr. S. van Hees, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 januari 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. van de Kerkhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, met dien verstande dat de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken voor de persoon: [slachtoffer 1] en dat de verdachte in alle feiten zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde bestanddeel tezamen en in vereniging;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 190 dagen met aftrek van voorarrest, en tot een gevangenisstraf van 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Getuigenverklaringen
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat kritisch moet worden gekeken naar de betrouwbaarheid van de als aangever en/of getuige gehoorde matrozen. Alle getuigen kennen elkaar en vormen een groep. De getuigen hebben mogelijk het doen van aangifte ervaren als een voorwaarde om voor deze (voor hen gunstige) regeling in aanmerking te komen en hebben als gevolg daarvan een belastende verklaring over de verdachte afgelegd.
Daarnaast zou de verdachte beschikken over belastende informatie ten aanzien van de betrokkenheid van de getuigen bij drugssmokkel. Ook dit kan ertoe hebben geleid dat de getuigen belastend over de verdachte hebben verklaard.
Dit maakt de getuigenverklaringen minder betrouwbaar en dit betekent dat - zo deze verklaringen al mogen worden gebruikt voor het bewijs - dit gebruik voorzichtig en terughoudend dient te geschieden.
Beoordeling
De onafhankelijk van elkaar afgelegde verklaringen van de getuigen komen in hoofdlijnen en op belangrijke onderdelen met elkaar overeen. Bovendien worden ze in belangrijke mate ondersteund door de eigen verklaringen van de verdachte, zoals blijkt uit de in de bijlage II opgenomen bewijsmiddelen. De rechtbank heeft derhalve geen reden om aan de juistheid van de verklaringen te twijfelen. Daaraan doet niet af dat de verklaringen van de getuigen onderling en met de verklaringen van de verdachte niet in elk opzicht gelijkluidend zijn.
Conclusie
De rechtbank verwerpt het verweer.
4.1.2.
Mensenhandel (feit 1)
4.1.2.1. Ten aanzien van artikel 273f lid 1 sub 1 en sub 6 Sr.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat het bewijs ontbreekt voor het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het opzettelijk gebruik van de tenlastegelegde dwangmiddelen en het onderdeel dat ziet op het oogmerk van uitbuiting. Als er al sprake is van uitbuiting, kan niet worden bewezen dat de verdachte daar voordeel uit heeft getrokken.
Beoordeling
Voor een bewezenverklaring van dat deel van feit 1 dat strafbaar is gesteld in artikel 273 f lid 1 sub 1˚ Sr is vereist dat sprake is van een gedraging (werven, huisvesten, opnemen) onder uitoefening van dwang of druk (geweld of een andere feitelijkheid, dreiging met geweld, fraude, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of misbruik van een kwetsbare positie) met het oogmerk van uitbuiting van de ander. Uitbuiten is het verkrijgen van een economisch voordeel (profijt) ten koste van degene die wordt uitgebuit. Voor een bewezenverklaring is het niet nodig dat het slachtoffer daadwerkelijk wordt uitgebuit.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de verklaringen van de getuigen in combinatie met hetgeen is gebleken uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, volgt dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 25 november 2014 de in de tenlastelegging genoemde personen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft gehuisvest. Vast staat ook dat deze personen elk maandelijks € 200,- aan de verdachte betaalden, onder meer ten behoeve van die huisvesting. Genoemde personen zullen hierna als slachtoffers worden aangeduid.
De slachtoffers kwamen naar of bleven in Nederland op aandringen van en/of na overleg met de verdachte. Bij hun afweging om naar Nederland te komen of hier te blijven, heeft het aanbod van de verdachte om voor huisvesting, werk en vergunningen te zullen zorgen zo niet een doorslaggevende dan toch belangrijk rol gespeeld. In elk geval staat vast dat zij door de taalbarrière en onvoldoende kennis van of contacten met werkgevers niet zelfstandig in staat waren om in Nederland een economisch bestaan op te bouwen en voor de benodigde vergunningen te zorgen. In zoverre verkeerden zij in een kwetsbare positie en waren zij afhankelijk van de verdachte. Onder die omstandigheden hadden zij geen reële mogelijkheid om zich aan de door de verdachte aan hen opgelegde maandelijkse betalingsverplichting van € 200,- te onttrekken. Deze betalingsverplichting gold bovendien niet alleen wanneer zij in verdachtes woning verbleven, maar ook wanneer zij (soms maandenlang) met een schip onderweg waren. De betalingsverplichting had ook niet betrekking op een eigen plek in de woning. Wanneer de slachtoffers aan wal waren, werd meestal voor hen een slaapplaats in de vorm van matrassen op de grond geïmproviseerd.
Op sommige momenten werden er wel elf personen gehuisvest in de tweekamerwoning van de verdachte.
Nu de verdachte van deze personen € 200,- per maand voor marginale huisvesting in zijn woning kreeg, is dat de uitbuiting geweest, waarop zijn oogmerk gericht is geweest.
De door de verdediging aangevoerde omstandigheid dat het merendeel van de slachtoffers vrijwillig naar Nederland is gekomen dan wel in Nederland is gebleven, staat aan een bewezenverklaring van het bestanddeel oogmerk van uitbuiting niet in de weg. Hetzelfde geldt voor de eveneens door de verdediging aangevoerde omstandigheid dat de slachtoffers niet werden vastgehouden door de verdachte en dus weg konden. Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft de verdachte de slachtoffers in een situatie gebracht waarin zij weliswaar niet daadwerkelijk werden vastgehouden maar waaruit zij ook niet weg konden als gevolg van de omstandigheden waarin zij mede door de verdachte waren geraakt.
Indien en voor zover al kan worden bewezen dat de verdachte de slachtoffers heeft geworven en/of opgenomen door misbruik te maken van hun kwetsbare positie, geldt dat het bewijs voor het bestanddeel oogmerk van uitbuiting ontbreekt.
Uit de hiervoor omschreven omstandigheden volgt dat de verdachte ook opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting, zoals bedoeld in artikel 273 lid 1 sub 6 Sr.
Onvoldoende aannemelijk is geworden dat, zoals de verdediging aanvoert, de verdachte de volledig door hem ontvangen bedragen van € 200,- aan [persoon] diende te betalen zodat deze zou regelen dat de slachtoffers op het adres van de verdachte zouden worden ingeschreven.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de slachtoffers heeft gehuisvest door misbruik te maken van hun kwetsbare positie met het oogmerk van uitbuiting, alsmede dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting.
4.1.2.2. Ten aanzien van artikel 273f lid 1, aanhef en sub 4 Sr.
Vast staat dat de verdachte bemiddeld heeft bij de tewerkstelling van de slachtoffers, maar er is geen bewijs dat hij de slachtoffers met de genoemde drukmiddelen daadwerkelijk heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid. Er is, anders gezegd, geen bewijs voor arbeidsuitbuiting. Evenmin is bewezen dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van de slachtoffers. De rechtbank spreekt derhalve vrij van de onderdelen uit feit 1 van de tenlastelegging die betrekking hebben op art. 273f lid 1, aanhef en sub 4 Sr.
4.1.3
Mensensmokkel (feit 2)
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat het verblijf van de slachtoffers (op enig moment) wederrechtelijk was.
De verdachte had de overtuiging dat de slachtoffers niet illegaal waren. Dit vertrouwen had de verdachte ontleend aan uitlatingen van advocaat [naam 1] en juist op de uitlatingen van een advocaat moet men kunnen vertrouwen. Het kan de verdachte dan ook niet worden tegengeworpen dat hij dat heeft gedaan.
Voorts is aangevoerd dat een eventueel bewezenverklaarde pleegperiode dient te worden beperkt tot de periode van 6 juni 2013 tot en met begin juli 2014. Het eerstgenoemde tijdstip betreft de datum waarop het eerste slachtoffer genoemd in de tenlastelegging, [slachtoffer 2] , illegaal is geworden.
Beoordeling
Ten laste is gelegd dat de verdachte in de periode van 1 januari 2009 tot 25 november 2014 [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat de genoemde personen onrechtmatig in Nederland verbleven.
[slachtoffer 1] is gedurende de tenlastegelegde periode kennelijk niet onrechtmatig in Nederland geweest. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het helpen van [slachtoffer 1] , zoals ook door de officier van justitie is gevorderd.
[slachtoffer 4] is, voor zover van belang voor deze zaak, illegaal in Nederland geweest in de periode van 1 maart 2014 tot en met 23 oktober 2014. Er is geen bewijs dat de verdachte hem in die periode behulpzaam is geweest op een wijze zoals is ten laste gelegd. De rechtbank zal derhalve de verdachte ook vrijspreken van het helpen van [slachtoffer 4] .
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij vanaf juni 2013 bij de verdachte is gaan wonen en dat hij in juli 2014, toen hij van het schip [naam 2] af kwam, nog 2 dagen bij de verdachte is geweest en hij daarna ergens anders is gaan wonen. Blijkens gegevens van de IND heeft [slachtoffer 2] onrechtmatig in Nederland verbleven van 6 juni 2013 tot 15 augustus 2014. In totaal was [slachtoffer 2] dus van 6 juni 2013 tot en met juli 2014 illegaal bij de verdachte gehuisvest.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij van juni 2013 tot en met de eerste week van juni 2014 in het huis van de verdachte heeft gewoond en blijkens de gegevens van de IND heeft [slachtoffer 3] onrechtmatig in Nederland verbleven van 31 december 2013 tot 19 augustus 2014. [slachtoffer 3] was derhalve van 31 december 2013 tot en met juni 2014 illegaal bij de verdachte gehuisvest.
[slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij vanaf 30 januari 2013 tot 27 maart 2013 daadwerkelijk bij de verdachte heeft gewoond, en sindsdien met tussenpozen als hij niet op een schip werkte. Hij verklaart in de tweede week van oktober 2014 voor het laatst bij de verdachte te hebben geslapen. Blijkens de gegevens van de IND heeft [slachtoffer 5] onrechtmatig in Nederland verbleven van 1 oktober 2013 tot 29 oktober 2014. [slachtoffer 5] was dan ook vanaf 1 oktober 2013 tot en met 15 oktober 2014 illegaal bij de verdachte gehuisvest.
Nu genoemde personen tevens verklaren dat de verdachte op de hoogte was van hun illegaliteit, dan wel de verdachte op de hoogte was van de einddatum van hun verblijfsvergunning doordat de verdachte zich bemoeide met de aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte minst genomen ernstige redenen moet hebben gehad om te vermoeden dat hun verblijf wederrechtelijk was.
Gelet op de periode waarin en de frequentie waarmee de verdachte betrokkenen heeft geholpen is bewezen dat hij daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte als gewoonte [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij ernstige redenen had te vermoeden dat dit verblijf wederrechtelijk was.
4.1.4
Nalaten verstrekken gegevens (feit 3)
Standpunt verdediging
Primair is aangevoerd dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van dit feit nu de bedragen die op de rekening van de verdachte werden gestort geen ‘inkomsten’ betroffen. De verdachte heeft immers niets overgehouden aan de geldstromen die via zijn bankrekening liepen. Derhalve hadden deze bedragen geen invloed op de hoogte van de bijstandsuitkering, waardoor op de verdachte geen verplichting rustte om deze inlichtingen aan het College van Burgemeester en Wethouders te verstrekken.
Subsidiair is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van opzet. Immers, de verdachte was in de veronderstelling dat de geldstromen geen invloed hadden op zijn uitkering omdat hij niets aan die geldstromen overhield c.q. verdiende.
Beoordeling
In het dossier bevindt zich een brief van de Gemeente Rotterdam, afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gedateerd 23 juli 2009 gericht aan de verdachte, waarin de verdachte wordt meegedeeld dat hem een WWB-uitkering is toegekend vanaf 17 juni 2009. In die brief staat tevens vermeld dat de verdachte verplicht is om wijzigingen in zijn persoonlijke of financiële situatie door te geven. Navraag bij de gemeente Rotterdam heeft opgeleverd dat de verdachte daar sedert 16 juni 2009 geen neveninkomsten heeft opgegeven.
De verdachte heeft redelijkerwijze moeten vermoeden dat het maandelijks door hem van meerdere personen ontvangen bedrag van € 200,- ter zake huur en/of het gebruik van zijn, verdachtes, woonadres als postadres gedurende de periode van 1 januari 2013 tot 25 november 2014, omstandigheden waren die telkens van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op een WWB-uitkering dan wel de hoogte of de duur daarvan en dat hij hiervan melding had moeten maken.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk heeft nagelaten om tijdig benodigde gegevens te verstrekken.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2013 tot 25 november 2014, te Rotterdam:
[slachtoffer 2] en
[slachtoffer 3] en
[slachtoffer 1] en
[slachtoffer 4] en
[slachtoffer 5]
door misbruik van een kwetsbare positie van die anderen, heeft gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van die anderen, en opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die anderen;
waarbij misbruik van een kwetsbare positie eruit heeft bestaan dat verdachte voornoemde personen heeft beloofd en/of toegezegd dat/zij een verblijfsvergunning zouden verkrijgen bij de IND en/of (voldoende) werk en/of (voldoende) inkomen zouden bekomen en welke uitbuiting hieruit heeft bestaan dat verdachte
-onevenredig veel geld heeft gevraagd voor huisvesting in verdachtes woning.
2.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 6 juni 2013 tot 25 november 2014, te Rotterdam, uit winstbejag
[slachtoffer 2] en
[slachtoffer 3] en
[slachtoffer 5]
behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland dan wel daartoe gelegenheid heeft verschaft, terwijl hij, ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, immers heeft hij, tegen betaling van huur onderdak geboden in zijn woning en tegen betaling een postadres geboden van welke feiten hij een
gewoonte heeft gemaakt.
3.
hij, op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2013 tot 25 november 2014, te Rotterdam, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten (artikel 17 van) de Wet werk en bijstand (WWB), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl verdachte redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een bijstandsuitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, niet aan het College van Burgemeester en Wethouders doorgegeven dat hij, verdachte, maandelijkse inkomsten terzake huur en/of gebruik van het woonadres van verdachte als postadres, heeft ontvangen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
mensenhandel, meermalen gepleegd;
2.
een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland of hem daartoe gelegenheid verschaffen, terwijl hij ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een gewoonte maakt, meermalen gepleegd;
3.
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming/de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna twee jaar schuldig gemaakt aan mensenhandel door met het oogmerk van uitbuiting de slachtoffers te huisvesten in zijn woning en daarvoor onevenredig veel geld in rekening te brengen. Doordat de verdachte zich had opgeworpen om zorg te dragen voor werk en het verkrijgen van een verblijfsvergunning en de slachtoffers vreesden voor intrekking van deze hulp wanneer zij bij de verdachte weg zouden gaan, hadden zij geen andere reële keuze dan bij de verdachte te blijven.
De verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin de slachtoffers verkeerden om daar zelf (financieel) voordeel uit te trekken.
Voorts heeft de verdachte er in de periode van 6 juni 2013 tot en met 25 november 2014 een gewoonte van gemaakt om uit winstbejag de slachtoffers behulpzaam te zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij ernstige redenen had te vermoeden dat dit verblijf wederrechtelijk was. De verdachte heeft in dit verband de slachtoffers arbeid doen verrichten op schepen, alsmede hun tegen betaling van huur onderdak geboden in zijn woning, dan wel hun tegen betaling een postadres geboden. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan mensensmokkel.
Daarnaast heeft de verdachte zich gedurende een periode van bijna twee jaar schuldig gemaakt aan het tegenover de ter zake bevoegde instanties verzwijgen van gegevens die van belang konden zijn voor (de vaststelling van) de hoogte en/of de duur van verdachtes uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand.
De verdachte heeft door zijn handelen misbruik gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel. Hij heeft zichzelf wederrechtelijk bevoordeeld ten koste van de gemeenschap en heeft het vertrouwen waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd, geschaad. Misbruik van de sociale voorzieningen is een ernstig feit.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een op naam van de verdachte gesteld uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 november 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor frauduleus handelen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. In de omstandigheden van de onderhavige zaak, met name de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, vindt de rechtbank evenwel aanleiding om af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en zal zij in plaats daarvan een werkstraf van na te noemen duur opleggen, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De op te leggen straffen zijn lager dan door de officier van justitie is gevorderd, zulks mede omdat de rechtbank minder bewezen acht dan hetgeen waarvan de officier van justitie bij zijn eis is uitgegaan.
Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straffen passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 1.500,- terug te geven aan de verdachte.
8.2.
Beoordeling
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag van € 1.500,- zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
[slachtoffer 2] , ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.800,- voor materiële schade en een vergoeding van € 2.500,- voor immateriële schade;
[slachtoffer 3] , ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 7.745,- voor materiële schade en een vergoeding van € 2.500,- voor immateriële schade;
[slachtoffer 1] , ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4.250,- voor materiële schade en een vergoeding van € 2.500,- voor immateriële schade;
[slachtoffer 4] , ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.050,- voor materiële schade en een vergoeding van € 2.500,- voor immateriële schade;
[slachtoffer 5] , ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.655,- voor materiële schade en een vergoeding van € 2.500,- voor immateriële schade.
De behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 197a, 227b en 273f van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
0 (nul) urente verrichten taakstraf resteert;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 3 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht en waarvan reeds een deel bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering is gebracht, voor het na die verrekening resterende deel bij de eventuele tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van: contant geldbedrag van 1.500,- euro;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.F. Koekebakker, voorzitter,
en mrs. J.J. van den Berg en J.L.M. Boek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Kerens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 januari 2016.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
van 1 januari 2009 tot 25 november 2014,
te Rotterdam en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of (een) (andere)
rechtsperso(o)n(en), althans alleen, (telkens) (een) ander(en),
te weten (in elk geval):
[slachtoffer 2] (G-017) en/of
[slachtoffer 3] (G-018) en/of
[slachtoffer 1] (G-028) en/of
[slachtoffer 4] (G-029) en/of
[slachtoffer 5] (G-030)
(lid 1 onder sub 1)
door dwang en/of geweld of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld
of een andere feitelijkheid en/of fraude en/of door misleiding en/of door
misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door
misbruik van een kwetsbare positie van die ander(en), heeft geworven en/of
gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die ander(en),
en/of
(lid 1 onder sub 4)
met één of meer van de onder sub 1 genoemde middel(en), te weten door dwang
en/of geweld of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een
andere feitelijkheid en/of fraude en/of door misleiding en/of door misbruik
van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik
van een kwetsbare positie van die ander(en), die ander(en) heeft bewogen
zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid dan wel onder de
onder sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen
waarvan verdachte(n) en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs
moest(en) vermoeden dat die ander(en), zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot
het verrichten van arbeid,
en/of
(lid 1 onder sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander(en);
waarbij
(lid 1 onder 1°)
de (dreiging met een) andere feitelijkheid en/of misleiding en/of misbruik van
uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een
kwetsbare positie eruit heeft bestaan en/of bestaat dat verdachte en/of zijn
mededader(s) heeft/hebben:
één of meer van voornoemde perso(o)n(en) beloofd en/of toegezegd dat hij/zij
een legale verblijfstatus (in Nederland) had(den) (terwijl dit niet zo was)
en/of een verblijfsvergunning zou(den) verkrijgen bij de IND en/of (voldoende)
werk en/of (voldoende) inkomen zou(den) bekomen en/of gedreigd dat de
procedure voor het aanvragen van een verblijfsvergunning bij de IND zou worden
beëindigd (indien niet werd betaald (voor diverse posten) en/of één of meer
van voornoemde perso(o)n(en) verdachte en/of zijn mededader(s) niet
gehoorzaamde(n))en/of
waarbij
(lid 1 onder 1° en/of 4° en/of 6°)
dat werven en/of vervoeren en/of overbrengen en/of huisvesten en/of opnemen
en/of dat bewegen van voornoemde perso(o)n(en) zich beschikbaar te stellen tot
het verrichten van arbeid en/of diensten en/of
die overige handelingen en/of omstandigheden als omschreven in lid onder 1°
en/of 4° eruit heeft bestaan en/of bestaat dat verdachte en/of zijn
mededader(s) heeft/hebben:
- één of meer van voornoemde perso(o)n(en) geworven door hem/hen te adviseren
in Nederland (in zijn woning) te verblijven (terwijl hij/zij geen geldige
verblijfsvergunning (meer) had(den)) en/of hem/hen gehuisvest en/of opgenomen
in zijn woning en/of hem/hen geadviseerd en/of bewogen (illegaal) (via België)
Nederland in te reizen en/of hem/hen werk en/of een legale verblijfstatus in
het vooruitzicht gesteld en/of hem/hen (illegaal) te werk gesteld
en/of
(lid 1 onder 6°)
dat opzettelijk voordeel trekken uit vooromschreven uitbuiting hieruit heeft
bestaan dat verdachte en/of zijn mededader(s) heeft/hebben:
-(onevenredig veel) geld gevraagd en/of ontvangen voor huisvesting (in de
woonkamer van verdachtes woning) en/of het gebruik van zijn (verdachtes) adres
als postadres en/of
-de beschikking gehad over de bankpas(sen) en/of code(s) van (een)
bankrekening(en) van één of meer van voornoemde perso(o)n(en) en/of (zonder
toestemming van deze voornoemde perso(o)n(en)) geld van die bankrekening(en)
afgehaald en/of overgeboekt en/of
-(onevenredig veel) geld gevraagd en/of ontvangen voor (de aanschaf en/of het
gebruik) van een vervoermiddel en/of huishoudelijke apparatuur en/of eten
artikel 273f lid 1 sub 1, sub 4 en sub 6 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari
2009 tot 25 november 2014,
(telkens) te Rotterdam en/of (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of (een) (andere)
(rechtsperso(o)n(en),althans alleen,
uit winstbejag (een) ander(en),
(onder wie)
[slachtoffer 2] (G-017) en/of
[slachtoffer 3] (G-018) en/of
[slachtoffer 1] (G-028)en/of
[slachtoffer 4] (G-029) en/of
[slachtoffer 5] (G-030
behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland dan
wel daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) of ernstige
redenen had(den) te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, immers
heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) voornoemde
perso(o)n(en) toen en daar arbeid doen verrichten en/of tewerkgesteld (op
(een) schip/schepen) en/of (tegen betaling van huur) onderdak geboden en/of
verleend in (zijn/een) woning(en) en/of (tegen betaling) (een) (post)adres
geboden en/of verleend
van welk(e) feit(en) hij en/of zijn mededader(s) (telkens) een beroep of
gewoonte heeft/hebben gemaakt
artikel 197a lid 2 en/of 4 Wetboek van Strafrecht
3.
hij,
op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari
2009 tot 25 november 2014,
(telkens) te Rotterdam en/of elders in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of (een) (andere)
(rechts)perso(o)n(en), althans alleen,
in strijd met een hem of zijn mededader(s) bij of krachtens wettelijk
voorschrift opgelegde verplichting, te weten (artikel 17 van) de Wet werk en
bijstand (WWB),
opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken,
zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een
ander,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijze
moest(en) vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling
van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te
weten een bijstandsuitkering,
dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) niet aan het College
van Burgemeester en Wethouders doorgegeven dat hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s) (maandelijkse) inkomsten terzake huur en/of gebruik van het
woonadres van verdachte als postadres, heeft/hebben ontvangen
artikel 227b Wetboek van Strafrecht