ECLI:NL:RBROT:2016:1623
Rechtbank Rotterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Beslag en ontnemingsvordering in strafrechtelijke procedure met betrekking tot faillissementsfraude en valsheid in geschrift
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 februari 2016 uitspraak gedaan in een aantal klaagschriften die zijn ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klaagsters, vertegenwoordigd door hun raadsman mr. A.J.M. de Swart, hebben bezwaar gemaakt tegen de legging en voortduring van beslag op hun vermogen, dat in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de belanghebbende [belanghebbende] was gelegd. Dit onderzoek, dat in 2007 begon, richtte zich op onder andere faillissementsfraude en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie onvoldoende onderbouwd heeft aangetoond dat er nog een strafvorderlijk belang is bij het voortduren van het beslag, vooral gezien de vrijspraken van de belanghebbende in eerdere procedures. De rechtbank heeft de klaagschriften van klaagster 1 en klaagster 3 gegrond verklaard, terwijl klaagster 2 niet ontvankelijk werd verklaard in haar beklag omdat de teruggave van het in beslag genomen goed al was gelast. De rechtbank heeft de teruggave van het beslag aan de klaagsters gelast, en de beslissing is openbaar uitgesproken.