Op 23 februari 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin de klager, die eerder was veroordeeld voor omkoping en valsheid in geschrift, een klaagschrift had ingediend tegen de inbeslagneming van zijn bezittingen. De klager was vrijgesproken van bedrieglijke bankbreuken, maar het Openbaar Ministerie had een ontnemingsvordering ingesteld op basis van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank oordeelde dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de klager een ontnemingsmaatregel zou krijgen opgelegd, ondanks zijn vrijspraak voor bepaalde feiten. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek naar de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel nog gaande was en dat de klager ontvankelijk was in zijn beklag, maar dat het beklag ongegrond werd verklaard. De rechtbank concludeerde dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen de opheffing van het beslag, gezien de aanzienlijke bedragen die in het geding waren en de nog niet afgeronde onderzoeken.