ECLI:NL:RBROT:2016:1578

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
10/630062-08
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van moord en gijzeling in drugsmilieu met vrijspraak van moord

Op 2 maart 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die met een doodseskader naar Nederland was gekomen om een geschil in het drugsmilieu op te lossen. De verdachte, samen met een medeverdachte, werd beschuldigd van de voorbereiding van moord in vereniging en gijzeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte gevangenisstraffen van respectievelijk 10 jaar en 47 weken opgelegd kregen voor hun rol in de voorbereidingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van (vergis-)moord, omdat er geen objectief bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de dodelijke aanslag op een slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de voorbereiding van moord op een beoogd slachtoffer, waarbij hij samen met anderen een gehuurde woning en een vuurwapen voorhanden had gehad. De rechtbank benadrukte de ernst van de zaak, gezien de gewelddadige context van het drugsmilieu en de risico's voor onschuldige burgers. De verdachte had een grove minachting voor de rechtsorde getoond, wat leidde tot een lange gevangenisstraf. De rechtbank besloot ook dat de borgsom van € 50.000,- die door de verdachte was gestort, verviel omdat hij niet was verschenen op de zittingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/630062-08
Datum uitspraak: 2 maart 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
gemachtigd raadslieden mr. R. van den Boogert en mr. T. Arkesteijn, advocaten te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 16 februari 2016 en 17 februari 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.J.V. Pols heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren met aftrek van voorarrest;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.

4.Geldigheid dagvaarding

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich met betrekking tot feit 1, subsidiair, op het standpunt dat de dagvaarding partieel nietig is, nu, zo begrijpt de rechtbank, enerzijds in het kwalificerende gedeelte van de tenlastelegging gelijktijdige medeplichtigheid ten laste is gelegd door opname van behulpzaam zijn ‘bij’ het misdrijf, terwijl anderzijds in de uitwerking van de feitelijke handelingen louter voorafgaande medeplichtigheid is opgenomen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. In het kwalificerende gedeelte van de tenlastelegging is behalve behulpzaam zijn ‘bij’ ook behulpzaam zijn ‘tot’ het misdrijf opgenomen, hetgeen wel duidt op voorafgaande medeplichtigheid. Een en ander kan niet tot misverstand leiden welke vorm van medeplichtigheid is ten laste gelegd en wat de verdachte feitelijk wordt verweten.
Voorts stelt de verdediging dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 nietig moet worden verklaard. Daarin is opgenomen het bieden van geld aan een persoon om inlichtingen te krijgen, maar dat is niet te kwalificeren als uitwerking van de in de tenlastelegging genoemde voorbereidingshandelingen van het (kort gezegd) voorhanden hebben van middelen of ruimte.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Het met het oog op de kwalificatie ten overvloede in de tenlastelegging opnemen van feitelijkheden leidt op zichzelf niet tot nietigheid van de dagvaarding, zolang de tenlastelegging, zoals in deze zaak, in zijn geheel voldoende duidelijk en feitelijk is als bedoeld in artikel 261 Sv.
4.2.
Conclusie
De dagvaarding is geldig.

5.Ontvankelijkheid officier van justitie

5.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft, kort gezegd, aangevoerd dat er geen deugdelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, nu onvoldoende onderzoek is verricht naar de veronderstelde Mexicaanse mededaders van de verdachte. Dit is in strijd met het fundamentele recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM), waardoor de verdediging ernstig in haar belang is geschaad. Immers, door het horen van die veronderstelde mededaders kon gemakkelijk worden vastgesteld of de theorie van de officier van justitie, dat zij bij de schietpartij waren betrokken, juist is. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat het verhoor van deze getuigen niet meer binnen afzienbare tijd kan plaatsvinden, is er ook sprake van een onherstelbaar verzuim. Het Openbaar Ministerie is daarom niet ontvankelijk in zijn strafvervolging subsidiair dienen verklaringen van (voor zover hier van belang) de [medeverdachte] en van [beoogd slachtoffer 1] buiten beschouwing te worden gelaten. Meer subsidiair dient deze schending tot strafvermindering te leiden.
5.2.
Beoordeling
Bij gelegenheid van de pro forma zitting op 7 februari 2013 heeft de rechtbank het verzoek van de verdediging om de hierbedoelde vier Mexicaanse getuigen te (doen) horen ingewilligd en de zaak naar de rechter-commissaris (RC) verwezen, teneinde (onder meer) deze vier Mexicanen als getuigen te horen. De RC heeft vervolgens op 21 juni 2013 een rechtshulpverzoek gezonden aan de Mexicaanse autoriteiten teneinde de getuigen door middel van videoconferentie te doen horen.
Ter terechtzitting van 13 maart 2014 is door de verdediging aangevoerd dat - gezien de onderliggende verdenking - het op grond van artikel 131a Sv niet mogelijk is om de Mexicaanse getuigen door middel van videoconferentie te horen, maar dat een rogatoire commissie geboden is. Hiertoe diende door de RC een nieuw rechtshulpverzoek te worden ingediend bij de Mexicaanse autoriteiten. Voorts bleek dat de Mexicaanse autoriteiten op dat moment slechts drie van de vier getuigen hadden getraceerd.
Teneinde de noodzaak van een rogatoire reis te kunnen beoordelen, heeft de RC getracht vast te stellen of de Mexicaanse getuigen - tevens medeverdachten - gelet op hun bijzondere positie in de zaak bereid waren een verklaring af te leggen. Indien daarvan geen sprake zou zijn, zou een verhoor middels videoconferentie wegens proceseconomische redenen immers afdoende zijn.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 9 februari 2015 heeft de RC middels de politie attaché hiertoe contact opgenomen met de Mexicaanse autoriteiten. De Mexicaanse autoriteiten hebben de RC daarop bericht dat binnen hun wetstelsel aan een persoon slechts de status van verdachte óf getuige kan worden toegekend.
In reactie daarop heeft de RC de Mexicaanse autoriteiten op 24 april 2014 bericht dat de te horen personen zich in Mexico bevinden, dat het Mexicaanse recht in deze kwestie derhalve voorrang geniet en dat de te horen personen naar het oordeel van de RC door de Mexicaanse autoriteiten als verdachten dienen te worden beschouwd.
Op 24 november 2014 is laatstelijk van de politie attaché vernomen. Zij heeft de RC toen bericht dat haar niet duidelijk was wat de stand van zaken was, dat ze de indruk had dat de getuigen nog niet gelokaliseerd waren en dat ze spoedig bericht zou krijgen van de Mexicaanse autoriteiten. Na 24 november 2014 is niet meer van haar vernomen. Hierop heeft de RC gerelateerd dat het onder deze omstandigheden niet valt te verwachten dat een verhoor van de Mexicaanse getuigen binnen redelijke termijn zal kunnen plaatsvinden.
Bij zijn beslissing van 8 juli 2015 heeft de rechtbank reeds beslist dat de inspanningen die het kabinet van de rechter-commissaris zich heeft getroost om het bevolen onderzoek te kunnen uitvoeren fors zijn te noemen en deze zijn, mede gelet op de tijd die op dat moment reeds verstreken was en het belang van een voortvarende afhandeling, voldoende om de conclusie te kunnen dragen dat het verhoor van deze getuigen naar verwachting niet binnen een aanvaardbare termijn zou kunnen geschieden.
5.3.
Conclusie
Nu geen rechtsregel is geschonden, wordt het verweer in al zijn onderdelen verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk.
Voorts betekent het niet horen van de vier Mexicanen niet zonder meer dat alle getuigenverklaringen over de relatie tussen die Mexicanen en verdachte thans onbruikbaar zijn. De rechtbank zal, zoals hieronder nader uiteen zal worden gezet, die verklaringen gebruiken voor zover zij steun vinden in ander bewijsmateriaal.

6.Bewijsbeslissing

6.1.
Bewijswaardering
6.1.1.
Inleiding
De verdachte wordt beschuldigd van medeplegen dan wel medeplichtigheid aan moord dan wel doodslag op [slachtoffer] op 8 januari 2008; van het voorbereiden van moord op [beoogd slachtoffer 1] en [beoogd slachtoffer 2] en van verboden wapenbezit, in de periode van 20 december 2007 tot en met 13 januari 2008.
In het kader van het onderzoek naar de beschuldigingen is technisch bewijsmateriaal verzameld en zijn, voor zover blijkt uit het dossier, bijna honderd personen als getuigen en verdachten gehoord. Meer getuigen en verdachten zijn meermalen gehoord, door de politie en door de rechter-commissaris. Zoals ook door de verdediging uitvoerig is bepleit, is gebleken dat getuigen zichzelf en elkaar veelvuldig tegenspreken, soms op onderschikte, soms op de meest wezenlijke onderdelen van hun verklaringen, terwijl andere onderdelen weer niet overeenkomen met meer objectieve gegevens, zoals telefoongegevens. Dit betekent dat de rechtbank bij de vraag of een of meer ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen, behoedzaam is omgegaan met die getuigenverklaringen en deze slechts heeft gebruikt voor zover deze zijn verankerd in meer objectieve gegevens zoals DNA-gegevens, in verklaringen van meer objectieve getuigen, of in combinatie met in de verklaringen aangeboden details.
6.1.2.
Bewijzen
Op dinsdag 8 januari 2008 omstreeks 14.52 uur is in Rotterdam aan het Johannes de Vouplein een man [slachtoffer] doodgeschoten. De schutter is in een Opel Astra gestapt en weggereden (zie de relaas processen-verbaal nummer 2008009254-51 en nummer 2008009254-75). Aan de hand van het kenteken is deze auto geïdentificeerd en de volgende dag aangetroffen bij het verhuurbedrijf, dat eigenaar van deze auto was. Op het dak van de vluchtauto is bloed aangetroffen van het [slachtoffer] . De [medeverdachte] heeft, zoals hij ook zelf heeft verklaard, de vluchtauto gehuurd.
[medeverdachte] heeft verklaard betrokken te zijn geweest bij de smokkel van verdovende middelen door de [verdachte] , die hij kent als [bijnaam verdachte] . [medeverdachte] heeft op verzoek van laatstgenoemde in Nederland afnemers voor de verdovende middelen gezocht. Dat heeft tot problemen geleid met verdovende middelen die verdwenen of afnemers die niet wilden betalen. Volgens [medeverdachte] is de verdachte zelf in zee gegaan met een man die hij [bijnaam beoogd slachtoffer 1] noemde. De verdachte had gezegd dat er iets was misgegaan met een transport van 20 of 40 kilo cocaïne en de verdachte heeft [beoogd slachtoffer 1] ervan beschuldigd die cocaïne te hebben gestolen. [medeverdachte] heeft verder verklaard dat de [verdachte] in december 2007 in gezelschap van vier huurmoordenaars naar Nederland is gekomen om het conflict met [beoogd slachtoffer 1] op te lossen. Op verzoek van de verdachte heeft hij een auto gehuurd en deze aan de verdachte ter beschikking gesteld om [beoogd slachtoffer 1] te zoeken. In de loop van januari 2008 heeft de verdachte enkele dagen bij hem thuis verbleven. Op 12 januari 2008 zijn zij naar Amsterdam gegaan om geld op te nemen en op 13 januari 2008 is de [verdachte] via Schiphol vertrokken. Laatstgenoemde had (onder andere) een weekendtas bij [medeverdachte] thuis achtergelaten, die in de kofferbak van [medeverdachte] auto is gezet.
Deze verklaring wordt ondersteund en aangevuld door het volgende bewijsmateriaal.
In de vluchtauto zijn in de asbak voor de middenconsole een sigaar en in de asbak bij de achterbank sigarettenpeuken gevonden. Verder is een petje aangetroffen onder de bijrijdersstoel.
Op het petje is een mengprofiel aangetroffen met lichaamseigen materiaal met DNA (verder: DNA) van de [verdachte] . DNA van de verdachte is ook aangetroffen op een sigarettenpeuk in de asbak bij de achterbank van de vluchtauto. Een onbekende man C is de andere leverancier van het mengprofiel op het zojuist bedoelde petje en de onbekende mannen C en D zijn samen leverancier van het DNA op de sigaar die in de vluchtauto is gevonden.
Op toiletartikelen die op 8 januari 2008 omstreeks 18.15 uur werden aangetroffen in een woning aan [adres] is DNA gevonden van de verdachte en van de man C. Op scheermesjes die werden aangetroffen in deze woning is verder nog DNA aangetroffen van twee andere, onbekende personen, persoon E (dus niet [getuige 1] , wier DNA is meegenomen in het onderzoek) en man F. Van de man D is DNA gevonden op toiletartikelen die in de weekendtas zaten, die op 29 februari 2008 in de kofferbak van de auto van de [medeverdachte] is gevonden. Verder heeft ook [getuige 1] , degene die de woning aan [adres] ter beschikking heeft gesteld, verklaard vijf mannen in die woning te hebben gezien (een aan de deur en vier aan tafel). Zij heeft een van de mannen, die de woning op 21 december 2007 kwam bekijken, van een foto herkend als de verdachte.
In de bedoelde woning aan [adres] is een gescheurde foto aangetroffen met daarop de afbeelding van een man. Dit zou een foto zijn van [bijnaam beoogd slachtoffer 1] . De politie heeft deze man geïdentificeerd als [beoogd slachtoffer 1] . Deze is met de foto geconfronteerd en heeft zichzelf daarop herkend. [beoogd slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op straat had gehoord dat de Mexicanen die een man hadden doodgeschoten bij het Johannes de Vouplein naar hem op zoek waren in verband met het verdwijnen van 40 blokken cocaïne. Hij was, naar eigen zeggen, naar Curaçao gegaan om te laten weten dat niet hij maar [medeverdachte] of “de club van [medeverdachte] ” de blokken had gestolen. Op elk blok staat een stempel. Zo'n blok met een stempel van deze gestolen partij werd verkocht. [beoogd slachtoffer 1] kon aantonen, met behulp van de koper van dit blok, dat deze koper dit blok bij [medeverdachte] dan wel van mensen die bij [medeverdachte] horen had gekocht.
[beoogd slachtoffer 1] verklaarde op deze wijze aan de mannen in Mexico te hebben aangetoond dat niet hij die 40 blokken had gestolen maar dat de [medeverdachte] hiervoor verantwoordelijk was.
In de woning aan [adres] zijn verder twee rollen duct tape aangetroffen met het DNA van de onbekende man C op een van die rollen, latex handschoenen én een automatisch vuurwapen, een zogenoemd machinepistool met de opschriften MP 86 US Military. Het wapen was geladen.
In de koffer die is gevonden in de kofferbak van de auto van [medeverdachte] en waarover deze heeft verklaard dat [verdachte] deze heeft achtergelaten, is een boardingpass gevonden op [naam] . Onderzoek heeft uitgewezen dat een persoon onder die naam op 21 december 2007 vanuit Heathrow naar Amsterdam is gevlogen.
Op 11 januari 2008 wordt de [medeverdachte] rond 18.57 uur geobserveerd door de politie. Hij is dan in gezelschap van een andere man. Van deze man is van dat moment een foto beschikbaar gekomen. [medeverdachte] heeft verklaard dat dit de man is die hij [bijnaam verdachte] noemt. Hij heeft hem onder andere herkend aan zijn jas en muts die hij, [medeverdachte] , aan [bijnaam verdachte] had uitgeleend. Deze [bijnaam verdachte] wordt geïdentificeerd als de [verdachte] .
Op 7 november 2007 werd, blijkens opgave van het (toenmalige) meldpunt ongebruikelijke transacties een transactie uitgevoerd, waarbij een persoon genaamd [verdachte] via het Geldwisselkantoor een bedrag van € 2.000,- heeft overgemaakt aan een persoon die zich heeft gelegitimeerd met een paspoort op naam van [beoogd slachtoffer 1] .
Op 12 januari 2008 heeft een persoon die zich legitimeerde met een paspoort op naam van de [verdachte] een bedrag van ruim € 6.600,- opgenomen bij de Western Unionbank in Amsterdam. Op 13 januari 2008 is de verdachte vanaf Schiphol naar Madrid gevlogen.
6.1.3.
Bewijsbeslissing
Bovenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte onder het pseudoniem [naam] of anders in gezelschap van die persoon op 21 december 2007 naar Nederland is gekomen. Daar heeft hij op die dag zijn intrek genomen in de woning aan [adres] . Hij is daar in het gezelschap geweest van een viertal mannen die tenminste over een automatisch vuurwapen konden beschikken. Volgens [medeverdachte] waren dit huurmoordenaars. Met twee van deze mannen heeft de verdachte in de vluchtauto gezeten, hetgeen weer overeenkomt met de verklaring van [medeverdachte] dat hij die auto aan de verdachte ter beschikking heeft gesteld. Dat het vuurwapen, het petje en de peuken door [medeverdachte] of zijn vrienden in de auto en de woning zijn geplant, zoals door de verdediging is betoogd, is, ook gelet op de hoeveelheid spullen en de tijdstippen waarop deze zijn aangetroffen, onaannemelijk.
Verder staat vast dat er tussen de verdachte en [beoogd slachtoffer 1] een probleem is geweest met betrekking tot de handel in verdovende middelen. Het bewijs hiervoor is uiteindelijk alleen terug te voeren tot de verklaringen van [medeverdachte] en van [beoogd slachtoffer 1] . Maar de verklaringen vinden steun in elkaar, in de gescheurde foto van [beoogd slachtoffer 1] die is aangetroffen in de woning aan [adres] , terwijl de verklaring van [beoogd slachtoffer 1] in elk geval in zoverre is verankerd, dat er, gelet op de overboeking van € 2.000,-, een relatie is geweest tussen de verdachte en [beoogd slachtoffer 1] . Verder acht de rechtbank de verklaring van met name [beoogd slachtoffer 1] geloofwaardig, ook al is deze slechts opgenomen in een proces-verbaal van bevindingen. In zijn verklaring bij de politie heeft hij details gegeven over hoe hij “de Mexicanen” ervan heeft kunnen overtuigen dat niet hij, maar de [medeverdachte] “of diens club” de blokken cocaïne had gestolen. Hoewel [beoogd slachtoffer 1] deze bij de politie afgelegde verklaring niet heeft herhaald toen hij in het bijzijn van de verdediging werd gehoord door de rechter-commissaris, is die verklaring toch bruikbaar, gelet op de daarin vervatte details en de ondersteuning in ander, bovengenoemde bewijsmateriaal (vgl. HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR2013:BX5539).
Hiermee staat vast dat de verdachte, geholpen door onder andere [medeverdachte] , voorbereidingen heeft getroffen voor een gijzeling van en desnoods ook moord op [beoogd slachtoffer 1] , in het geval deze de vermiste verdovende middelen niet zou teruggeven of daarvoor zou betalen. Daartoe heeft eerstgenoemde, tezamen en in vereniging met die vier andere mannen de woning aan [adres] en een automatisch vuurwapen voorhanden gehad. Dat het om de voorbereiding van gijzeling of desnoods moord zou gaan, wordt, behalve door de verklaring van [medeverdachte] over de huurmoordenaars en het reeds genoemde vuurwapen, ondersteund door de aanwezigheid van duct tape en latex handschoenen, die kunnen worden gebruikt bij het knevelen van een persoon. Niet in de laatste plaats speelt daarbij een rol dat gijzeling en desnoods moord een niet ongebruikelijke methode is ter beslechting van geschillen over het verdwijnen van een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen.
In het meer objectieve bewijsmateriaal is echter geen verankering te vinden voor de betrokkenheid van [medeverdachte] of de verdachte bij de dodelijke aanslag op [slachtoffer] . Weliswaar staat vast dat [medeverdachte] het moordwapen in handen heeft gehad, maar er is geen objectief bewijs dat hij juist dat wapen aan de verdachte heeft geleverd en dat daarna weer van hem heeft terug gekregen, laat staan dat laatst genoemde dit aan een van zijn huurmoordenaars ter hand heeft gesteld om de moord op (uiteindelijk) [slachtoffer] te plegen. Voorts kan uit het enkele feit dat DNA van de verdachte is aangetroffen in de Opel Astra die door getuigen van de schietpartij als de vluchtauto is aangewezen, hoogstens worden afgeleid dat verdachte op enig moment in deze auto heeft gezeten. Hieruit volgt echter nog niet dat de verdachte de dader van de schietpartij was, dan wel op het moment van de schietpartij in de auto zat, dan wel dat hij opdracht heeft gegeven tot deze schietpartij. Dit geldt te meer, nu uit het dossier blijkt dat behalve verdachte en de onbekende mannen C en D, nog zeker twee andere personen in de desbetreffende periode de beschikking over deze auto hebben gehad en daarin hebben rondgereden. Weliswaar heeft [getuige 2] ongeveer een jaar na de aanslag op [slachtoffer] tegenover de politie verklaard dat hij werd opgebeld door “ [bijnaam verdachte] ”, die tegen hem zei: “I killed [bijnaam beoogd slachtoffer 2] ”, waarmee hij dan [beoogd slachtoffer 2] , een vriend van [beoogd slachtoffer 1] , zou bedoelen, waarbij [getuige 2] verder heeft aangegeven dat [bijnaam verdachte] zich zou hebben vergist en [slachtoffer] voor die [bijnaam beoogd slachtoffer 2] heeft gehouden, zodat [bijnaam verdachte] in feite zou hebben gezegd: “I killed [slachtoffer] ”, terwijl hij eigenlijk [beoogd slachtoffer 1] had willen doodschieten. Maar dit (nogal ingewikkelde) scenario vindt geen steun in meer objectief bewijsmateriaal, zodat de rechtbank deze verklaring buiten beschouwing heeft gelaten.
In het dossier zitten (onderling en soms innerlijk tegenstrijdige) verklaringen dat [medeverdachte] aan de verdachte een vuurwapen heeft overhandigd. Zelfs nog los van het ontbreken van meer objectief bewijsmateriaal ter staving van die verklaringen, kan daaruit niet blijken dat dit het wapen is als bedoeld in de tenlastelegging onder 3.
6.1.4.
Conclusie
Het onder 1 en 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 2 ten laste gelegde is bewezen wat betreft de voorbereiding van moord in vereniging op [beoogd slachtoffer 1] althans van een misdrijf, te weten gijzeling, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, terwijl de rechtbank vrijspreekt van voorbereiding van deze feiten ten aanzien van [beoogd slachtoffer 2] .
6.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Feit 2.
hij in de periode van 01 december 2007 tot en met 08 januari 2008 te Rotterdam, althans in Nederland, ter voorbereiding van het met anderen te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord in vereniging op [beoogd slachtoffer 1] hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 289 Wetboek van Strafrecht oplevert, althans een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld,
opzettelijk tezamen en in vereniging met zijn mededaders
-een gehuurde personenauto te weten een Opel Astra, [kenteken 1] , en
-een gehuurde woning, te weten: een woning gelegen aan [adres] , en
-een wapen, te weten een vuurwapen, en
-in voornoemde huurwoning een foto van [beoogd slachtoffer 1] , bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf,
heef voorhanden gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Feit 2.
medeplegen van voorbereiding van medeplegen van moord.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

De rechtbank zal aan de verdachte een straf opleggen die passend is gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden van het geval.
Naar verluidt is een partij cocaïne naar Nederland verzonden en ook in Nederland aangekomen, maar de koopprijs zou niet zijn voldaan. De verdachte is naar Nederland gekomen om de niet betalende afnemer hierop aan te spreken. Vanuit een woning in Rotterdam Zuid heeft de verdachte een zoektocht naar deze afnemer georganiseerd. In die woning wachtte een aantal zwaarbewapende mannen het moment af waarop de afnemer zou zijn gevonden. De afnemer is uiteindelijk niet gelokaliseerd en de verdachten zijn onverrichter zake vertrokken. Na hun vertrek lieten zij in de woning een pistoolmitrailleur achter.
Dat de verdachte met een doodseskader naar Nederland is gekomen om hier gewapenderhand een geschil in het drugsmilieu uit te vechten is ronduit schokkend te noemen. Hiermee brengt de verdachte immers niet alleen het leven van het beoogde slachtoffer in gevaar maar ook dat van onschuldige burgers die de pech hebben zich bij een confrontatie in de buurt te bevinden. Het bezit en gebruik van wapens is levensgevaarlijk en dat geldt te meer voor automatische wapens. Op het door de verdachte voorbereide misdrijf is een levenslange gevangenisstraf (moord) dan wel een gevangenisstraf van vijftien jaren gesteld (gijzeling). De verdachte heeft klaarblijkelijk een grove minachting voor de Nederlandse rechtsorde. Dat kan niet anders worden beantwoord dan met een vrijheidsbenemende straf van zeer lange duur.
Zo mogelijk wordt bij de strafoplegging ook rekening gehouden met de persoon van de verdachte maar daarover is in deze procedure niet veel bekend geworden. Tijdens zijn verhoren door de politie heeft de verdachte niets willen verklaren en hij is niet verschenen op de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak. In Nederland is de verdachte niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit. Onbekend is of de verdachte in het buitenland een strafblad heeft. Strafverzwarende of straf verminderende omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte zijn niet aannemelijk geworden.
Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.

10.Schorsing voorlopige hechtenis onder zekerheidstelling

De rechtbank heeft op 13 maart 2014 de voorlopige hechtenis van de verdachte onder voorwaarden geschorst met ingang van het moment dat de verdachte een borgsom ten bedrage van € 50.000,- euro heeft gestort op de rekening van het Openbaar Ministerie en eindigende op de dag en het tijdstip van de inhoudelijke behandeling van de zaak.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte niet op de terechtzittingen van 16 februari 2016 en 17 februari 2016 is verschenen. De verdediging heeft gesteld dat de verdachte zijn enkel had gebroken en heeft daartoe op 17 februari 2016 een in de Spaanse taal gestelde, handgeschreven medische verklaring (met vertaling) en foto’s van een been in het gips overgelegd dan wel getoond. De rechtbank acht die verklaring en de foto’s echter onvoldoende. De rechtbank kan de authenticiteit van de medische verklaring niet vaststellen en bovendien kan daaruit niet worden afgeleid dat de verdachte niet kon reizen; uit niets is kunnen blijken dat het been op de foto’s van de verdachte is. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verdachte door niet te verschijnen bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak op 16 en 17 februari 2016 een schorsingsvoorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding tot vervallenverklaring van de gestorte borgsom aan de Staat ingevolge artikel 83 van het Wetboek van Strafvordering.
Op het verzoek van de officier van justitie om de schorsing van de voorlopige hechtenis te beëindigen kan de rechtbank niet beslissen, nu deze schorsing tijdelijk was en met de aanvang van de inhoudelijke behandeling is geëindigd. De rechtbank ziet, mede gelet op het bovenstaande en haar veroordelend vonnis van heden, geen aanleiding om de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 46, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beveelt de vervallenverklaring van de borgsom van € 50.000,-, die door of namens de verdachte als zekerheid voor de nakoming van de aan de schorsing van de voorlopige hechtenis verbonden voorwaarden is gestort, aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Snitker, voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en M.M. Koevoets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Kerens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 maart 2016.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 08 januari 2008 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer]
van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen één of meer
kogels afgeschoten op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] ,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikelen 289/287 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een tot op heden onbekend gebleven persoon, op of omstreeks 08 januari 2008,
te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer]
van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben die tot op heden onbekend gebleven persoon en/of (een) of
meer van zijn mededader(s),
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen één of meer
kogels afgeschoten op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] , ten gevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de
periode van 01 december 2007 tot en met 08 januari 2008 te Rotterdam,
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of
opzettelijk behulpzaam is geweest door
-een of meer personenauto('s) te weten een Opel Astra, [kenteken 2] en/of
een Fiat Stilo, [kenteken 3] te huren en/of een personenauto te weten een Opel Astra, [kenteken 1] te laten huren (door [medeverdachte] ), en/of
-een woning gelegen aan [adres] te huren, en/of
-een vuurwapen (pistool) van het merk Crvena Zastava, model M-57) te verwerven en/of aan die tot op heden onbekend gebleven persoon en/of zijn mededader(s) te leveren, en/of
-(in voornoemde (huur)woning) een foto van [beoogd slachtoffer 1] aan die onbekend
gebleven persoon en/of zijn mededader(s) te tonen en/of te geven, en/of
-met voornoemde (huur)auto's rond te rijden en/of te zoeken naar (een)
perso(o)n(en) genaamd [beoogd slachtoffer 1] en/of [beoogd slachtoffer 2] , en/of
-met een persoon genaamd [medeverdachte] te wisselen van voornoemde (huur)auto's (waarbij verdachte in de Opel Astra is gaan rijden en die [medeverdachte] in de Fiat Stilo), en/of
-die onbekend gebleven persoon en/of zijn mededader(s) meermalen te ontmoeten
in voornoemde (huur)woning en/of (daar) afspraken te maken, en/of
-in voornoemde (huur)woning aan een persoon ( [getuige 3] ) een briefje met daarop de naam " [bijnaam 2 beoogd slachtoffer 1] " te geven, met het verzoek bij de gemeente uit te zoeken waar die " [bijnaam 2 beoogd slachtoffer 1] " woonachtig was, en/of
-aan een persoon ( [getuige 2] ) 100.00 euro, althans enig geldbedrag te bieden om te vertellen waar diens vrienden [bijnaam 2 beoogd slachtoffer 1] ( [beoogd slachtoffer 1] ) en/of [bijnaam beoogd slachtoffer 2] ( [beoogd slachtoffer 2] ) waren;
(artikel 298/287 jo 48 van het Wetboek van Strafrecht)
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2007 tot en met 08 januari 2008
te Rotterdam, althans in Nederland,
ter voorbereiding van het met anderen of een ander te plegen misdrijf waarop
naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is
gesteld, te weten moord in vereniging (op [beoogd slachtoffer 1] en/of [beoogd slachtoffer 2] ) (hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 289 Wetboek van Strafrecht oplevert), althans een met anderen of een ander te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld,
opzettelijk tezamen en in vereniging met zijn mededader(s)
-een of meer (gehuurde) personenauto('s) te weten een Opel Astra, [kenteken 1]
en/of een Fiat Stilo, [kenteken 3] , en/of
-een (gehuurde) woning, te weten: een woning gelegen aan [adres] , en/of
-een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool, namelijk een pistool van het merk Crvena Zastava, model M-57, en/of
-(in voornoemde (huur)woning) een foto van [beoogd slachtoffer 1] , bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf, heeft/hebben verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of voorhanden gehad,
hebbende/zijnde hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
-een of meer personenauto('s) te weten een Opel Astra, [kenteken 1] en/of
een Fiat Stilo, [kenteken 3] gehuurd, en/of
-een woning gelegen aan [adres] gehuurd, en/of
-met voornoemde (huur)auto's rondgereden en/of gezocht naar (een)
perso(o)n(en) genaamd [beoogd slachtoffer 1] en/of [beoogd slachtoffer 2] , en/of
-met een persoon genaamd [medeverdachte] gewisseld van voornoemde (huur)auto's (waarbij verdachte in de Opel Astra is gaan rijden en die [medeverdachte] in de Fiat Stilo), en/of
-elkaar meermalen ontmoet in voornoemde huurwoning en/of (daar) afspraken
gemaakt, en/of
-in voornoemde (huur)woning aan een persoon ( [getuige 3] ) een briefje met daarop de naam " [bijnaam 2 beoogd slachtoffer 1] " gegeven, met het verzoek bij de gemeente uit te zoeken waar die " [bijnaam 2 beoogd slachtoffer 1] " woonachtig was, en/of
-aan een persoon ( [getuige 2] ) 100.00 euro, althans enig geldbedrag geboden
om te vertellen waar diens vrienden [bijnaam 2 beoogd slachtoffer 1] ( [beoogd slachtoffer 1] ) en/of [bijnaam beoogd slachtoffer 2]
( [beoogd slachtoffer 2] ) waren;
(artikel 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij in of omstreeks de periode van 20 december 2007 tot en met 13 januari 2008,
te Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Crvena Zastava M57, kaliber 7.62 millimeter, voorhanden heeft gehad.
(artikel 26 jo 55 van de Wet wapens en munitie)