ECLI:NL:RBROT:2016:1174

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2016
Publicatiedatum
16 februari 2016
Zaaknummer
10/810494-11
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldigverklaring van verdachte voor moord, wapen- en drugsbezit met 13 jaar gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 februari 2016 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van moord, wapenbezit en drugsbezit. De verdachte werd schuldig bevonden aan het opzettelijk en met voorbedachten rade doden van een persoon genaamd F. [slachtoffer] op 23 december 2011 in Schiedam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gewapend met een vuurwapen, de confrontatie met het slachtoffer had gezocht en op hem had geschoten, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van noodweer, aangezien de verdachte het vuurwapen had gepakt en gericht had geschoten, wat duidt op opzet en voorbedachte rade. De verdachte werd ook schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een gaspistool en het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 13 jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de samenleving. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, de vader van het slachtoffer, ter hoogte van € 2.977,00.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/810494-11
Datum uitspraak: 10 februari 2016
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen en ook overigens zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
gemachtigd raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 januari 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. [naam 1] heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde moord alsmede bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren;
  • gevangenneming van de verdachte.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijsmotivering feiten 2 en 3
De verdachte heeft de feiten 2 en 3 bekend en nadien is geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal deze feiten zonder nadere motivering bewezen verklaren en in de gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, opgave doen van de bewijsmiddelen.
4.2.
Bewijsmotivering feit 1
4.2.1.
Het recht op rechtsbijstand
De verdediging heeft aangevoerd dat de eerste verklaring die de verdachte tegenover de Turkse politie heeft afgelegd dient te worden uitgesloten van het bewijs, nu aan de verdachte, die op dat moment was aangehouden, niet de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan of tijdens dat verhoor zijn Nederlandse advocaat te consulteren.
Dit verweer zal verder onbesproken blijven, nu de bedoelde verklaring van de verdachte niet voor het bewijs zal worden gebuikt.
4.2.2.
Opzet en voorbedachte rade
De verdediging heeft betoogd dat van opzet of van voorbedachte rade geen sprake is, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Tussen de verdachte en de overleden [slachtoffer] bestond onenigheid omtrent de (verdere) betaling van door de verdachte geleverde goederen, volgens de raadsman waarschijnlijk drugs. De verdachte is na een mishandeling door [slachtoffer] en bedreigingen door de eigenaar van de geleverde goederen een doorgeladen vuurwapen bij zich gaan dragen.
Op 23 december 2011 was de verdachte voor een reparatie aan zijn auto bij de garagewerkplaats [naam 2] aan de [adres] te Schiedam, waar hij puur toevallig [slachtoffer] tegenkwam. [slachtoffer] deelde verdachte mede dat hij zou betalen en de verdachte zag dat [slachtoffer] zijn hand in zijn binnenzak stak en op hem, verdachte, kwam aflopen. De verdachte dacht dat [slachtoffer] hem met een wapen wilde aanvallen. Hij heeft hierop zijn vuurwapen gepakt en naar de grond geschoten. Hierna kwam [slachtoffer] op hem af en is er een worsteling ontstaan tussen beide mannen. Tijdens deze worsteling is het vuurwapen van de verdachte meermalen afgegaan. De verdachte heeft niet gericht geschoten op [slachtoffer] . Hij was tevoren ook niet van plan om zijn vuurwapen te gebruiken.
Dit betoog wordt verworpen om de volgende reden.
Op basis van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank van het volgende uit.
Het schietincident vond plaats op 23 december 2011 omstreeks 17.00 uur in een garagewerkplaats aan de [adres] te Schiedam. De verdachte is op die dag, voordat het schietincident plaatsvond, meermalen in of in de nabijheid van de [adres] te Schiedam geweest. Hij heeft daar die dag zelfs op enig moment een paar minuten in zijn geparkeerde auto zitten wachten. De auto van [slachtoffer] bevond zich naar zeggen ter reparatie in de garagewerkplaats aan de [adres] te Schiedam.
De verdachte had een geladen vuurwapen bij zich toen hij rond 17.00 uur (weer) naar de garagewerkplaats toe ging. Direct nadat hij daar aankwam en [slachtoffer] zag, heeft de verdachte een schot gelost. [slachtoffer] bevond zich toen op 2 tot 3 meter afstand van hem. Buiten voor de garage zijn twee patroonhulzen aangetroffen, in de garage zes verschoten hulzen en vijf kogels. Verder is een kogel in het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen en een kogel in de voering van zijn jas. De kogels zijn met één vuurwapen afgevuurd.
Er waren verspreid over het lichaam van [slachtoffer] 21 perforaties, alle met het aspect van een schotverwonding. Een deel van deze schotverwondingen betrof doorschoten (door de weke delen) van voor naar achter door het lichaam. Er waren 9 volledige doorschotbanen en 1 niet volledige doorschotbaan, alsmede 2 schampschotverwondingen. Er moeten dus in ieder geval 12 kogels zijn afgevuurd.
Gelet op met name die doorschotverwondingen van voor naar achter en het aantal kogels dat is afgevuurd en [slachtoffer] heeft geraakt, wordt de alternatieve lezing van de verdachte dat de schotverwondingen alle zijn ontstaan tijdens de worsteling met [slachtoffer] verworpen. Het is uiterst onwaarschijnlijk dat wanneer tijdens een worsteling zoveel schoten worden gelost, daarbij (vrijwel) uitsluitend [slachtoffer] is geraakt en deze daardoor meerdere doorschotverwondingen van voor naar achteren heeft opgelopen.
Er bestaat geen enkele aanwijzing dat er na de worsteling nog is geschoten, zodat het niet anders kan dan dat een substantieel deel van de kogels die [slachtoffer] hebben geraakt en zijn dood hebben veroorzaakt is afgevuurd (vrijwel) meteen nadat de verdachte bij de garagewerkplaats was aangekomen, voorafgaand aan de worsteling.
Na de worsteling is de verdachte de plaats delict ontvlucht en vrijwel direct daarna is hij naar Turkije gereisd.
De rechtbank komt op basis hiervan tot de volgende conclusies:
de verdachte heeft, gewapend met een geladen vuurwapen, doelbewust de confrontatie met het slachtoffer gezocht;
de verdachte heeft bij de ontmoeting met het slachtoffer, vrijwel direct gericht geschoten op het slachtoffer.
Naar de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte oordelend, had de verdachte aldus het opzet het slachtoffer te doden. De combinatie met het feit dat de verdachte tevens, gewapend en al, gedurende langere tijd bewust op zoek was naar het slachtoffer leidt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte handelde overeenkomstig een tevoren opgezet plan, zodat sprake is van voorbedachte raad. Dit wordt nog eens versterkt door de omstandigheid dat de verdachte direct gevlucht is naar Turkije, een reis waarvoor gelegenheid en middelen beschikbaar moesten zijn.
4.3.
Bewezenverklaring
Bewezen wordt verklaard dat:
1.
hij op 23 december 2011 te Schiedam opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon genaamd F. [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen, kogels in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
2.
hij 03 januari 2012 te Schiedam, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, in de vorm van een pistool, namelijk een gaspistool (inclusief patroonhouder) van het merk Röhm, type RG96, kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 03 januari 2012 te Schiedam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,6 gram,van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
;.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feiten en strafbaarheid verdachte

5.1.
Kwalificaties
De bewezen feiten leveren op:

1.moord;

2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III van die wet;

3. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.

5.2.
Strafuitsluitingsverweren
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu sprake is van noodweer, noodweerexces dan wel putatief noodweer.
Deze verweren worden alle verworpen. De verdachte heeft de schoten op [slachtoffer] vrijwel meteen na aankomst bij de garagewerkplaats afgevuurd ingevolge een tevoren gemaakt plan. Van een noodweersituatie was daarom geen sprake.
Er zijn ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De feiten en de verdachte zijn dus strafbaar.

6.Motivering straf

6.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord door met een vuurwapen meer kogels op het slachtoffer af te vuren. Het slachtoffer heeft daardoor op 35-jarige leeftijd het leven moeten laten. Dit is een onherstelbaar verlies voor zijn familie en zijn vrienden. De aanleiding voor de schietpartij lijkt een ruzie te zijn in het criminele milieu.
De moord vond plaats in een garagewerkplaats waar op dat moment ook andere personen aanwezig waren. Dergelijk bruut en gewelddadig optreden moet zeer schokkend zijn geweest voor die aanwezigen. Vanwege de ernst versterkt dit soort delicten veelal ook de reeds in de samenleving bestaande gevoelens van angst en onveiligheid.
Het spreekt voor zich dat bij het bepalen van de strafmaat dit feit verreweg het zwaarste weegt, maar de verdachte heeft zich ook nog aan twee andere feiten schuldig gemaakt.
De verdachte heeft een gaspistool illegaal in zijn bezit gehad. Het zonder vergunning voorhanden hebben van vuurwapens is onder alle omstandigheden verboden en maatschappelijk onverantwoord en brengt tevens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich.
Daarnaast heeft de verdachte 3,6 gram heroïne in zijn bezit gehad. Harddrugs leveren grote gevaren op voor de gezondheid van gebruikers ervan en de samenleving ondervindt veel overlast van de handel in verdovende middelen. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
6.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 januari 2016 blijkt dat de verdachte twee keer eerder is veroordeeld wegens het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie.
6.3.2.
Verblijfplaats
De verdachte is Nederland ontvlucht, kennelijk teneinde zich aan zijn berechting te onttrekken.
6.4.
Redelijke termijn van berechting
6.4.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat tussen het eerste verhoor van de verdachte op 23 juli 2012 in Turkije en diens tweede verhoor op 11 november 2014 een tijdspanne zit die niet zonder meer te verklaren is. De raadsman heeft betoogd dat de verdachte niet was gevlucht en dat hij door de Turkse autoriteiten op 23 juli 2012 reeds was gelokaliseerd. Gelet hierop is sprake van een niet te rechtvaardigen overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf. Hierbij kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten zoals die worden gehanteerd bij de bewezenverklaring van doodslag, te weten met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van maximaal 8 à 9 jaar.
6.4.2.
Oordeel rechtbank.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
De verdachte is direct na de moord op 23 december 2011 naar Turkije afgereisd. In Turkije is hij op 23 juli 2012 en op 11 november 2014 gehoord. Op 20 februari 2015 is de zaak voor de eerste keer op de terechtzitting behandeld en wegens verzoeken van de verdediging tot het verrichten van onderzoekshandelingen verwezen naar de rechter-commissaris. Tussen het eerste verhoor en de datum waarop dit vonnis zal worden gewezen, ligt een periode van ruim drie jaar. Nu dit tijdverloop grotendeels te wijten is aan de vlucht van de verdachte naar Turkije enerzijds en de door de verdediging eerst in een zeer laat stadium verzochte onderzoekshandelingen anderzijds, wordt het standpunt dat de vertraging niet aan de verdediging te wijten is, verworpen. Onder deze omstandigheden is er geen verwijt aan de staat te maken, zodat het verweer wordt verworpen. Er is geen aanleiding de straf op deze grond te matigen.
6.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De feiten, en met name door verdachte gepleegde moord, rechtvaardigen het opleggen van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft de rechtbank zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de straffen die in Nederland in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. De eis van de officier van justitie komt de rechtbank iets te hoog voor.

7.Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Vordering
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde] , raadsman mr. Briggeman te Dordrecht, ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4.435,00 ter zake van materiële schade.
7.2.
Standpunt officier van justitie
Er worden repatriëringskosten, begrafeniskosten en verblijfkosten opgevoerd. De benadeelde partij is de vader van het slachtoffer. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek kan daarom aanspraak worden gemaakt op de kosten die in verband met de lijkbezorging van zijn zoon te zijn laste zijn gekomen. De gevorderde kosten hangen zo zeer samen met de lijkbezorging dat deze voor vergoeding in aanmerking komen. De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de vervangende hechtenis voor de duur van 54 dagen.
7.3.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Er worden materiële kosten opgevoerd die onvoldoende blijken uit de bijgevoegde stukken. Er bevindt zich een stuk bij in de Franse taal dat acht maanden na de begrafenis is opgesteld. Bovendien is het nog maar de vraag of het bedrag (in dirham) daadwerkelijk betaald is en wat de tegenwaarde in euro’s zou moeten zijn.
7.4.
Beoordeling
Gelet op artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek is de aansprakelijke verplicht aan degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen, deze kosten te vergoeden, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
Gelet hierop zal de vordering worden toegewezen ten aanzien van de volgende posten:
1. begrafeniskosten – begrafenis (€ 1.680,00);
2. begrafeniskosten – vracht (€ 1.210,00);
4. begrafeniskosten – mortuarium vervoer (€ 87,00).
De gevorderde schadevergoeding voor vliegtickets en hotelverblijf vallen buiten het bepaalde in de hiervoor genoemde wettelijke regeling. Dat zijn immers geen kosten van de lijkbezorging, maar kosten van hen die deze lijkbezorging bijwonen.
De vordering zal ten aanzien van de door de benadeelde partij opgevoerde posten:
3. begrafeniskosten – ticket (€ 1.235,00);
5. begrafeniskosten – hotel (€ 223,00);
dan ook worden afgewezen.
De rechtbank ziet geen aanleiding een andere wisselkoers Marokkaanse dirham/euro te hanteren dan de benadeelde partij heeft voorgesteld. De wisselkoers ligt in de orde van grootte van de bekende wisselkoers van rond de begrafenis, zoals op de terechtzitting is besproken. Onder deze omstandigheden ligt het op de weg van de verdediging om een wisselkoersverweer nader te motiveren en deze motivering is uitgebleven.
Evenmin ziet de rechtbank in de datering van de stukken aanleiding te twijfelen aan de juistheid ervan. Het had op de weg van de verdediging gelegen een verweer op dit punt nader te motiveren en deze motivering is uitgebleven.
De verdachte moet de benadeelde partij dus een schadevergoeding betalen van € 2.977,00.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

8.Voorlopige hechtenis

8.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot gevangenneming dient te worden afgewezen, nu de gronden daartoe ontbreken. De verdachte heeft zijn paspoort ingeleverd en moet zich regelmatig melden op het politiebureau in zijn woonplaats (in Turkije). Er bestaat geen aantoonbaar juridisch belang voor toewijzing van de vordering mede gelet op het tijdverloop sinds de aanvang van het onderzoek.
8.2.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot gevangenneming voor toewijzing vatbaar is. Uit de inhoud van dit veroordelend vonnis blijkt van ernstige bezwaren tegen de verdachte ten aanzien van alle feiten. De rechtbank overweegt voorts dat uit de gedragingen van verdachte, blijkt van ernstig gevaar voor vlucht, immers de verdachte bevindt zich sinds de pleegdatum van het delict in Turkije. Bovendien is ten aanzien van feit 1 sprake van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt.
De vordering tot gevangenneming zal daarom worden toegewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 24c, 36f, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 13 (dertien) jaren;
beveelt de
gevangenneming van de verdachte met ingang van heden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 2.977,- (zegge: tweeduizend negenhonderdzevenenzeventig euro), aan materiële schadevergoeding;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 350,- aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 2.977,- (zegge: tweeduizend negenhonderd zevenenzeventig euro); beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 2.977,-vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
39 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van den Bos, voorzitter,
en mrs. M.K. Asscheman-Versluis en K.A. Baggerman, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 23 december 2011 te Schiedam opzettelijk en met
voorbedachten rade, een persoon genaamd F. [slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en/of rustig
overleg, met een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die
[slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 03 januari 2012 te Schiedam, tezamen en in vereniging met
(een) ander(en), althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1,
categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in
de zin van artikel 1, onder 3, in de vorm van een pistool, namelijk een
gaspistool (inclusief patroonhouder) van het merk Röhm, type RG96, kaliber 9mm
voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij op of omstreeks 03 januari 2012 te Schiedam, tezamen en in vereniging met
(een) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,6
gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet