4.2.1.Het recht op rechtsbijstand
De verdediging heeft aangevoerd dat de eerste verklaring die de verdachte tegenover de Turkse politie heeft afgelegd dient te worden uitgesloten van het bewijs, nu aan de verdachte, die op dat moment was aangehouden, niet de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan of tijdens dat verhoor zijn Nederlandse advocaat te consulteren.
Dit verweer zal verder onbesproken blijven, nu de bedoelde verklaring van de verdachte niet voor het bewijs zal worden gebuikt.
4.2.2.Opzet en voorbedachte rade
De verdediging heeft betoogd dat van opzet of van voorbedachte rade geen sprake is, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Tussen de verdachte en de overleden [slachtoffer] bestond onenigheid omtrent de (verdere) betaling van door de verdachte geleverde goederen, volgens de raadsman waarschijnlijk drugs. De verdachte is na een mishandeling door [slachtoffer] en bedreigingen door de eigenaar van de geleverde goederen een doorgeladen vuurwapen bij zich gaan dragen.
Op 23 december 2011 was de verdachte voor een reparatie aan zijn auto bij de garagewerkplaats [naam 2] aan de [adres] te Schiedam, waar hij puur toevallig [slachtoffer] tegenkwam. [slachtoffer] deelde verdachte mede dat hij zou betalen en de verdachte zag dat [slachtoffer] zijn hand in zijn binnenzak stak en op hem, verdachte, kwam aflopen. De verdachte dacht dat [slachtoffer] hem met een wapen wilde aanvallen. Hij heeft hierop zijn vuurwapen gepakt en naar de grond geschoten. Hierna kwam [slachtoffer] op hem af en is er een worsteling ontstaan tussen beide mannen. Tijdens deze worsteling is het vuurwapen van de verdachte meermalen afgegaan. De verdachte heeft niet gericht geschoten op [slachtoffer] . Hij was tevoren ook niet van plan om zijn vuurwapen te gebruiken.
Dit betoog wordt verworpen om de volgende reden.
Op basis van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank van het volgende uit.
Het schietincident vond plaats op 23 december 2011 omstreeks 17.00 uur in een garagewerkplaats aan de [adres] te Schiedam. De verdachte is op die dag, voordat het schietincident plaatsvond, meermalen in of in de nabijheid van de [adres] te Schiedam geweest. Hij heeft daar die dag zelfs op enig moment een paar minuten in zijn geparkeerde auto zitten wachten. De auto van [slachtoffer] bevond zich naar zeggen ter reparatie in de garagewerkplaats aan de [adres] te Schiedam.
De verdachte had een geladen vuurwapen bij zich toen hij rond 17.00 uur (weer) naar de garagewerkplaats toe ging. Direct nadat hij daar aankwam en [slachtoffer] zag, heeft de verdachte een schot gelost. [slachtoffer] bevond zich toen op 2 tot 3 meter afstand van hem. Buiten voor de garage zijn twee patroonhulzen aangetroffen, in de garage zes verschoten hulzen en vijf kogels. Verder is een kogel in het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen en een kogel in de voering van zijn jas. De kogels zijn met één vuurwapen afgevuurd.
Er waren verspreid over het lichaam van [slachtoffer] 21 perforaties, alle met het aspect van een schotverwonding. Een deel van deze schotverwondingen betrof doorschoten (door de weke delen) van voor naar achter door het lichaam. Er waren 9 volledige doorschotbanen en 1 niet volledige doorschotbaan, alsmede 2 schampschotverwondingen. Er moeten dus in ieder geval 12 kogels zijn afgevuurd.
Gelet op met name die doorschotverwondingen van voor naar achter en het aantal kogels dat is afgevuurd en [slachtoffer] heeft geraakt, wordt de alternatieve lezing van de verdachte dat de schotverwondingen alle zijn ontstaan tijdens de worsteling met [slachtoffer] verworpen. Het is uiterst onwaarschijnlijk dat wanneer tijdens een worsteling zoveel schoten worden gelost, daarbij (vrijwel) uitsluitend [slachtoffer] is geraakt en deze daardoor meerdere doorschotverwondingen van voor naar achteren heeft opgelopen.
Er bestaat geen enkele aanwijzing dat er na de worsteling nog is geschoten, zodat het niet anders kan dan dat een substantieel deel van de kogels die [slachtoffer] hebben geraakt en zijn dood hebben veroorzaakt is afgevuurd (vrijwel) meteen nadat de verdachte bij de garagewerkplaats was aangekomen, voorafgaand aan de worsteling.
Na de worsteling is de verdachte de plaats delict ontvlucht en vrijwel direct daarna is hij naar Turkije gereisd.
De rechtbank komt op basis hiervan tot de volgende conclusies:
de verdachte heeft, gewapend met een geladen vuurwapen, doelbewust de confrontatie met het slachtoffer gezocht;
de verdachte heeft bij de ontmoeting met het slachtoffer, vrijwel direct gericht geschoten op het slachtoffer.
Naar de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte oordelend, had de verdachte aldus het opzet het slachtoffer te doden. De combinatie met het feit dat de verdachte tevens, gewapend en al, gedurende langere tijd bewust op zoek was naar het slachtoffer leidt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte handelde overeenkomstig een tevoren opgezet plan, zodat sprake is van voorbedachte raad. Dit wordt nog eens versterkt door de omstandigheid dat de verdachte direct gevlucht is naar Turkije, een reis waarvoor gelegenheid en middelen beschikbaar moesten zijn.