ECLI:NL:RBROT:2016:1076

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
12 februari 2016
Zaaknummer
4342894
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijsverhoging en de werking van de uitspraak van de huurcommissie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Havensteder en haar huurders, beiden wonende te Rotterdam. De zaak betreft een huurprijsverhoging en de vraag of de uitspraak van de huurcommissie, die de huurprijs tijdelijk had verlaagd vanwege ernstige onderhoudsgebreken, nog van kracht was. De huurcommissie had op 3 juni 2015 de huurprijs verlaagd van € 398,40 naar € 79,68 per maand, omdat de woning ongeschikt was voor bewoning door de gebreken aan de fundering en andere delen van het gebouw.

Havensteder vorderde in deze procedure voor recht te verklaren dat de huurprijs per 1 oktober 2014 weer € 398,40 per maand zou bedragen. De kantonrechter oordeelde dat de intrekking van de vordering door Havensteder niet betekende dat de uitspraak van de huurcommissie was vervallen. De rechter stelde vast dat, nu Havensteder niet langer om een beslissing vroeg over het punt waarover de huurcommissie had geoordeeld, de partijen gebonden bleven aan de uitspraak van de huurcommissie. Dit was in lijn met de bedoeling van de wetgever en de wetssystematiek van artikel 7:262 BW.

De kantonrechter wees de vordering van Havensteder af en veroordeelde haar in de kosten van de procedure, vastgesteld op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde van de gedaagden. Dit vonnis benadrukt de betekenis van de uitspraken van de huurcommissie en de gevolgen van het intrekken van vorderingen in huurgeschillen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 4342894 CV EXPL 15-33972
uitspraak: 22 januari 2016
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
de stichting
Stichting Havensteder,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. K.A.M. Jaspers te Rotterdam,
tegen
[gedaagden],
beiden wonende te Rotterdam,
gedaagden,
gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam.
Eiser wordt hierna ‘Havensteder’ genoemd, gedaagden gezamenlijk [gedaagde] ’.

1.Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • de dagvaarding met producties van 23 juli 2015;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het tussenvonnis van 29 september 2015 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 9 november 2015;
  • de akte met eiswijziging van Havensteder van 22 december 2015.
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Er wordt uitgegaan van de volgende vaststaande feiten. Deze feiten zijn door de ene partij gesteld en door de andere partij erkend of niet weersproken.
2.1
[gedaagde] huurt van Havensteder de woning aan de [adres] in Rotterdam.
2.2
[gedaagde] heeft de huurcommissie op 6 maart 2015 verzocht de huurprijs van zijn woning tijdelijk te verlagen vanwege de vermindering van het woongenot door ernstige onderhouds-gebreken.
2.3
De huurcommissie heeft in haar op 11 juni 2015 verzonden uitspraak van 3 juni 2015 de huurprijs van € 398,40 per maand met vanaf 1 oktober 2014 tijdelijk verlaagd naar € 79,68 per maand. De huurcommissie overweegt, voor zover nu van belang:
De woonruimte is, als gevolg van de toestand waarin de fundering van de woning, de muren van de woning, het dak, de trappen, de vloeren, de schoorstenen, de balkons, de galerijen of de balustrades zich bevinden, door het daarmee gepaard gaande gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de bewoners ongeschikt voor bewoning.

3.De stellingen van partijen

3.1
Havensteder vordert, na een wijziging van haar eis, voor recht te verklaren dat de huur voor de woning aan de [adres] in Rotterdam per 1 oktober 2014 € 398,40 per maand bedraagt. Havensteder stelt dat het ervoor gehouden moet worden dat, nu [gedaagde] geen eis in reconventie heeft ingesteld, partijen het erover eens zijn dat geen huurprijsvermindering geldt ten gevolge van de wateroverlast en dat de huurprijs daarom vastgesteld kan worden op € 398,40 per maand.
3.2
[gedaagde] is niet in de gelegenheid gesteld te reageren op de gewijzigde eis, maar voor de beoordeling van hetgeen nog voorligt is dit niet van belang.

4.De beoordeling

4.1
Als de huurcommissie op verzoek van Havensteder of [gedaagde] een uitspraak heeft ge-daan, worden Havensteder en [gedaagde] geacht te zijn overeengekomen wat in die uitspraak is vastgesteld, tenzij een van hen binnen acht weken nadat aan hen afschrift van die uitspraak is verzonden, een beslissing van de rechter vordert over het punt waarover de huurcommis-sie om een uitspraak is verzocht (artikel 7:262 lid 1 BW).
4.2
[gedaagde] heeft de huurcommissie verzocht de huurprijs van zijn woning tijdelijk te ver-lagen vanwege de vermindering van het woongenot door ernstige onderhoudsgebreken. De huurcommissie heeft dit verzoek op 3 juni 2015 toegewezen. Havensteder heeft de rechter bij dagvaarding van 23 juli 2015, en daarmee tijdig na het verzenden van de uitspraak van de huurcommissie, verzocht voor recht te verklaren dat geen sprake is van een ernstig ge-brek in het gehuurde, het punt dus waarover ook de huurcommissie om een uitspraak is ver-zocht.
4.3
Havensteder stelt in haar akte van 22 december 2015 dat zij niet langer vordert voor recht te verklaren dat geen sprake is van een ernstig gebrek in het gehuurde. De intrekking van dit onderdeel van haar vordering, leidt er, anders dan Havensteder veronderstelt, echter niet toe dat de uitspraak van de huurcommissie van 3 juni 2015 is vervallen en dat met in-gang van 1 oktober 2014 (weer) een huurprijs van € 398,40 per maand geldt.
4.4
Uit de bedoeling van de wetgever en de wetssystematiek moet worden afgeleid dat in de situatie waarin de rechter niet langer wordt verzocht een beslissing te geven over het punt waarover ook de huurcommissie om een uitspraak is verzocht, Havensteder en [gedaagde] als-nog via de constructie van de fictieve wilsovereenstemming gebonden zijn aan de uitspraak van de huurcommissie van 3 juni 2015. Het zou in strijd met het doel en de strekking van ar-tikel 7:262 BW zijn dat door het intrekken van de op dat artikel gebaseerde vordering aan de uitspraak van de huurcommissie zijn werking wordt ontnomen, hoezeer ook daarmee aan de letterlijke tekst van het artikel wordt voldaan.
4.5
Dat [gedaagde] in reconventie geen eis tot huurprijsvermindering heeft ingesteld maakt het voorgaande niet anders. Het geschil dat aan de huurcommissie was voorgelegd, was immers al door Havensteder aan de kantonrechter voorgelegd. Het was dus niet nodig dat [gedaagde] dat in reconventie ook nog eens zou doen.
4.6
De (gewijzigde) vordering van Havensteder is gelet op het voorgaande niet toewijsbaar. Die vordering wordt dan ook afgewezen.
4.7
Havensteder is de in het ongelijk gestelde partij en wordt daarom veroordeeld in de kos-ten van de procedure.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Havensteder in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686