ECLI:NL:RBROT:2016:10503

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
C/10/447594 / HA ZA 14-336
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.C. Verschuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis na bewijslevering in civiele zaak tussen Astarte B.V. en Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.

In deze civiele procedure tussen Astarte B.V. en Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. heeft de rechtbank Rotterdam op 20 april 2016 een eindvonnis gewezen na bewijslevering. Astarte, eiseres, had de vordering ingesteld tegen Nationale Nederlanden en Zicht B.V. (gedaagden). De rechtbank had eerder op 22 april 2015 Astarte opgedragen te bewijzen dat gedaagde 2, Zicht B.V., als assurantietussenpersoon niet aan de zorgplicht had voldaan. Tijdens de bewijslevering zijn getuigen gehoord, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet wezenlijk verschilden van eerdere verklaringen die in een voorlopig getuigenverhoor waren afgelegd. Astarte slaagde er niet in om nieuwe, overtuigende bewijzen te leveren die de stelling van een schending van de zorgplicht door Zicht B.V. konden onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat Astarte niet voldoende bewijs had geleverd en wees de vordering af. Tevens werd Astarte veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de gedaagden, die aanzienlijk waren. De kosten aan de zijde van Nationale Nederlanden werden begroot op € 11.856,50 en aan de zijde van Zicht B.V. op € 13.462,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/447594 / HA ZA 14-336
Vonnis van 20 april 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ASTARTE B.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
eiseres,
advocaat mr. J.L. Oudshoorn,
tegen
1. de naamloze vennootschap
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. C. Blanken,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. V.R. Pool,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZICHT B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat mr. V.R. Pool.
Eiseres zal hierna Astarte worden genoemd, gedaagde sub 1 Nationale Nederlanden, gedaagde sub 2 [gedaagde 2] en gedaagde sub 3 Zicht. Gedaagden sub 2 en 3 zullen gezamenlijk [gedaagde 2] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 april 2015 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • het tussenvonnis van 1 juli 2015 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 22 juli 2015;
  • de conclusie na getuigenverhoor;
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

De vordering tegen [gedaagde 2] c.s.

2.1.
Bij vonnis van 22 april 2015 is Astarte opgedragen te bewijzen dat [gedaagde 2] als assurantietussenpersoon niet aan de jegens haar in acht te nemen zorgplicht heeft voldaan.
2.2.
Ter voldoening aan die bewijsopdracht heeft Astarte als getuigen doen horen
[getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Aan allen werd de verklaring voorgehouden die zij in het kader van het voorlopig getuigenverhoor hadden afgelegd. Zij verklaarden allen desgevraagd dat zij in die verklaring volharden. [getuige 2] voegde daaraan – kort gezegd – nog toe dat het destijds niet tot haar bevoegdheid behoorde om aanvraagformulieren voor verzekeringen namens Astarte te ondertekenen.
2.3.
Nadat aanvankelijk het voornemen was geuit om ook [gedaagde 2] in enquête als getuige te doen horen, is tussen partijen overeengekomen dat de verklaring die [gedaagde 2] in het kader van het voorlopig getuigenverhoor heeft afgelegd heeft te gelden als een verklaring afgelegd door [gedaagde 2] onder ede in het kader van de onder 2.1 weergegeven bewijsopdracht.
2.4.
[gedaagde 2] c.s. heeft afgezien van het recht op contra-enquête.
2.5.
De vraag is thans of Astarte in het haar opgedragen bewijs is geslaagd. Daarbij wordt vooropgesteld dat de verklaring van [getuige 1] , [naam functie] van Astarte, heeft te gelden als een partijgetuigeverklaring die onderworpen is aan de beperking van artikel 164 lid 2 Rv. Dat betekent dat zijn verklaring geen bewijs in het voordeel van Astarte kan opleveren indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijverklaring voldoende geloofwaardig maken.
2.6.
De rechtbank constateert dat de door de getuigen in enquête afgelegde verklaringen feitelijk niet anders zijn dan de verklaringen die deze getuigen ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor hebben afgelegd. Astarte heeft in de processtukken, waaronder de inleidende dagvaarding, reeds een beroep op die verklaringen gedaan. De rechtbank heeft deze verklaringen blijkens het vonnis van 22 april 2015 ook uitdrukkelijk betrokken in haar beoordeling van de zaak (r.o. 2.7). De rechtbank heeft op basis van de door Astarte ingenomen stellingen, de in het kader van het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen en de overige in het geding gebrachte stukken geoordeeld (r.o. 4.16):
“Met de thans in het geding gebrachte stukken heeft Astarte naar het oordeel van de rechtbank niet, ook niet voorshands, voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een schending van een zorgplicht door [gedaagde 2] .”
2.7.
Astarte heeft ter voldoening aan haar bewijsopdracht geen nieuwe stukken, verklaringen en/of andere bewijsmiddelen in het geding gebracht en aldus geen concrete invulling gegeven aan het haar opgedragen bewijs. Bij deze stand van zaken is Astarte er niet in geslaagd de door haar gestelde schending van een zorgplicht door [gedaagde 2] te bewijzen.
Hetgeen getuige [getuige 2] in enquête ter aanvulling van haar in het kader van het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaring heeft verklaard, leidt niet tot een andersluidend oordeel.
2.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering onder III voor afwijzing gereed ligt. Astarte zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 2] c.s., vermeerderd met de wettelijke rente en de gevorderde nakosten.
2.9.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] c.s. worden begroot op € 13.462,00:
  • griffierecht € 3.829,00
  • salaris advocaat €
Totaal € 13.462,00
De vordering tegen Nationale Nederlanden
2.10.
Bij vonnis van 22 april 2015 is reeds beslist dat Nationale Nederlanden niet tot uitkering gehouden, dat de vordering onder I en II voor afwijzing gereed ligt en dat Astarte als de in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Nationale Nederlanden, vermeerderd met de wettelijke rente en de gevorderde nakosten.
2.11.
De kosten aan de zijde van Nationale Nederlanden worden begroot op € 11.856,50:
  • griffierecht € 3.829,00
  • salaris advocaat €
Totaal € 11.856,50

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vordering af,
3.2.
veroordeelt Astarte in de kosten van de procedure, aan de zijde van Nationale Nederlanden bepaald op € 11.856,50, vermeerderd met de wettelijke hierover vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der voldoening en nakosten ten bedrage van respectievelijk € 131,00 zonder betekening en € 199,00 in geval van betekening, indien en voor zover Astarte niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan deze veroordeling heeft voldaan,
3.3.
veroordeelt Astarte in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde 2] c.s. bepaald op € 13.462,00, vermeerderd met de wettelijke hierover vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der voldoening en nakosten ten bedrage van respectievelijk € 131,00 zonder betekening en € 199,00 in geval van betekening, indien en voor zover Astarte niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan deze veroordeling heeft voldaan,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Verschuur op 20 april 2016. [1]

Voetnoten

1.801/2323