ECLI:NL:RBROT:2016:10484

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2016
Publicatiedatum
2 februari 2018
Zaaknummer
4794050 CV EXPL 16-1018
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en contractuele verplichtingen in faillissementssituatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 14 juli 2016, staat de aansprakelijkheid van bestuurders centraal in het kader van een faillissement. Eiseres Mikomax Nederland B.V. heeft Rietlanden Holding B.V. en een derde gedaagde aangeklaagd wegens schade die zij heeft geleden door het niet nakomen van contractuele verplichtingen door een failliete onderneming. Mikomax had in juni en juli 2014 bedrijfsmeubels besteld bij de failliete onderneming, die op 2 en 3 september 2014 aan klanten zijn geleverd. De failliete onderneming werd op 7 oktober 2014 failliet verklaard. Mikomax stelt dat de gedaagden, als bestuurders, onrechtmatig hebben gehandeld door de overeenkomsten aan te gaan, terwijl zij wisten of hadden moeten begrijpen dat de failliete onderneming niet aan haar verplichtingen kon voldoen.

De procedure begon met een dagvaarding op 20 januari 2016, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis waarin een comparitie van partijen werd bepaald. Tijdens de comparitie op 20 mei 2016 werd het geschil verder besproken. Mikomax vordert onder andere dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de geleden schade en dat zij worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 19.829,24, vermeerderd met wettelijke rente.

De kantonrechter oordeelt dat voor aansprakelijkheid van de gedaagden vereist is dat zij onrechtmatig hebben gehandeld. Dit houdt in dat zij, gelet op hun verplichtingen tot behoorlijke taakuitoefening, een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De rechter stelt vast dat Mikomax onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagden wisten of behoorden te begrijpen dat de failliete onderneming haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen. De zaak wordt aangehouden voor bewijslevering, waarbij Mikomax de gelegenheid krijgt om aan te tonen dat de gedaagden op 26 augustus 2014 wisten of behoorden te begrijpen dat de failliete onderneming niet aan haar betalingsverplichtingen kon voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 4794050 CV EXPL 16-1018
uitspraak: 14 juli 2016

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,

in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Mikomax Nederland B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
gemachtigde: mr. N.J.P. Vanaken,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Rietlanden Holding B.V.,
gevestigd te Sliedrecht,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaatsnaam],
gedaagden,
gemachtigde: mr. E. Hoogendam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Mikomax’, ‘Rietlanden Holding’ en ‘[gedaagde 2]’.

Verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 20 januari 2016, met producties;
de conclusie van antwoord, met producties;
het tussenvonnis van 14 april 2016 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
de aantekening dat de comparitie heeft plaatsgevonden op 20 mei 2016.
Het vonnis is nader bepaald op heden.

Omschrijving van het geschil

1. De feiten
1.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
1.2
[gedaagde 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van Rietlanden Holding, die op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder is van [de failliet].
1.3
Mikomax heeft in juni en juli 2014 bedrijfsmeubels besteld bij [de failliet]., welke meubels op 2 respectievelijk 3 september 2014 door Mikomax zijn geleverd aan klanten van [de failliet]. Bij vonnis van 7 oktober 2014 van de Rechtbank Rotterdam is [de failliet] op eigen aanvraag in staat van faillissement verklaard.
2. De vordering
2.1
Mikomax vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht wordt verklaard dat gedaagden als gevolg van hun handelwijze hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door Mikomax geleden schade;
b. gedaagden hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling binnen een termijn van veertien dagen na vonniswijzing van een bedrag van € 19.829,24, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 18.865,58 vanaf de vervaltermijnen van de betreffende facturen tot aan de dag van algehele voldoening;
c. gedaagden worden veroordeeld in de proceskosten, waaronder begrepen een bedrag aan nakosten.
2.2
Mikomax legt aan haar vordering ten grondslag dat Rietlanden Holding, als bestuurder, en [gedaagde 2], als indirect bestuurder, jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld. Zij stelt daartoe dat hun een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt nu zij bij het aangaan van de overeenkomsten, althans voordat de levering van de goederen had plaatsgevonden, wisten of behoorden te begrijpen dat [de failliet] niet aan haar contractuele verplichtingen zou kunnen voldoen.
3. Het verweer
3.1
Gedaagden betwisten het door Mikomax gestelde.

Beoordeling van het geschil

4.1
Voor aansprakelijkheid van gedaagden is vereist dat zij jegens Mikomax als bestuurder dan wel indirect bestuurder onrechtmatig hebben gehandeld omdat hun, gelet op hun verplichtingen tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt (vgl. HR 18 februari 2000, nr. C98/208,
NJ2000, 295). Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat gedaagden wisten of redelijkerwijze hadden behoren te begrijpen dat de door hen bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van [de failliet] tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. (HR 6 oktober 1989,
NJ 1990, 286).
4.2
Mikomax stelt dat gedaagden hadden behoren te begrijpen dat [de failliet] de in juni en juli 2014 met haar gesloten overeenkomsten niet zou kunnen nakomen en dat zij voor de daardoor geleden schade geen verhaal zou kunnen bieden. Gedaagden hebben dit weersproken.
4.3
Van belang is dat de door [de failliet] afgenomen goederen passen binnen de reguliere bedrijfsvoering van [de failliet] en dat [de failliet] de goederen direct heeft doorverkocht aan haar klanten. Het standpunt van Mikomax komt er dan ook op neer dat gedaagden, gelet op de financiële situatie waarin [de failliet] op dat moment verkeerde, het sluiten van dergelijke overeenkomsten niet hadden moeten toestaan.
4.4
Het nemen van een dergelijk besluit zou ertoe leiden dat [de failliet] geen omzet meer zou behalen en ligt om die reden pas voor de hand op het moment dat een faillissement onafwendbaar zou zijn geworden. Gesteld noch gebleken is dat in juli 2014 sprake was van verminderde bedrijfsactiviteiten of dat reeds toen de aanvraag van een faillissement werd overwogen. Ook in het door Mikomax zelf opgestelde en overgelegde chronologisch overzicht wordt immers voor het eerst gesproken over een faillissement in augustus 2014. Dat [de failliet] bij het aangaan van de overeenkomsten al wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat een faillissement onafwendbaar was, heeft Mikomax dan ook onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat de onderneming het financieel moeilijk had is daartoe onvoldoende.
4.5
Mikomax heeft voorts gesteld dat gedaagden haar, ten minste voordat de levering zou plaatsvinden, hadden moeten waarschuwen voor het feit dat een faillissement op handen was. Gedaagden hebben hiertegen aangevoerd dat ook op dat moment nog niet voorzienbaar was dat een faillissement zou volgen. Dienaangaande geldt het volgende.
4.6
Vast staat dat Mikomax op 26 augustus 2014 in een e-mailbericht aan [de failliet] heeft geschreven dat geen levering zal plaatsvinden zolang een op dat moment nog openstaand bedrag ter hoogte van € 7.403,84 niet door [de failliet] is betaald. [gedaagde 2] heeft hierop persoonlijk gereageerd. In dat e-mailbericht heeft hij geschreven dat de openstaande facturen alsnog zijn voldaan en heeft hij aangedrongen op levering van de overige goederen (waarvoor nog niet was betaald). Indien [gedaagde 2] – zoals in de stellingen van Mikomax ligt besloten – op dat moment reeds had moeten begrijpen dat [de failliet] niet aan haar betalingsverplichting ten aanzien van die goederen zou kunnen voldoen, had het naar het oordeel van de kantonrechter op zijn weg gelegen Mikomax daarover te informeren.
4.7
Op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv is het aan Mikomax om bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat gedaagden op 26 augustus 2014 reeds wisten of behoorden te begrijpen dat [de failliet] de betalingsverplichting ten aanzien van de op dat moment nog niet door Mikomax geleverde goederen niet zou kunnen nakomen. Een situatie als bedoeld in het door Mikomax aangehaalde arrest Romme-Bakker doet zich te dezen niet voor.
4.8
In afwachting van het resultaat van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

Beslissing

De kantonrechter:

laat Mikomax toe, met alle middelen rechtens, te bewijzen dat gedaagden op 26 augustus 2014 wisten of behoorden te begrijpen dat [de failliet] de betalingsverplichting ten aanzien van de op dat moment nog niet door Mikomax geleverde goederen niet zou kunnen nakomen;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
donderdag 28 juli 2016om 10:00 uur, teneinde Mikomax in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten of zij dit bewijs wenst te leveren en,
- indien zij dit bewijs schriftelijk wenst te leveren, dit dadelijk bij deze akte te doen, en
- indien zij dit bewijs wenst te leveren door het doen horen van getuigen, dadelijk bij deze akte op te geven de namen van de voor te brengen getuigen met de verhinderdata van alle betrokkenen, zodat onmiddellijk ter rolzitting een of meer data voor de getuigenverhoren kunnen worden bepaald;
bepaalt dat eventuele getuigenverhoren zullen plaatsvinden in het gerechtsgebouw aan het Steegoversloot 36 te Dordrecht voor de hierna te noemen kantonrechter;
wijst Mikomax erop dat zij voor te brengen getuigen zelf zal dienen op te roepen;
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
371