In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonbron en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft een vordering van Woonbron tot vaststelling van de huurprijs van de woonruimte aan de [straat-en plaatsnaam] op nihil, dan wel op een door de kantonrechter redelijk geacht bedrag. De huurder had eerder een verzoek ingediend bij de huurcommissie om de huurprijs tijdelijk te verlagen vanwege gebreken aan de woonruimte, waaronder stankoverlast en betonrot op het balkon. De huurcommissie had de huurprijs verlaagd tot 40% van de oorspronkelijke huurprijs, maar Woonbron betwistte deze beslissing en stelde dat er geen gebreken waren die een huurprijsvermindering rechtvaardigden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er inderdaad gebreken waren, met name de betonrot, die een gevaarlijke situatie opleverde en die de huurder in zijn huurgenot aantastte. De rechter oordeelde dat de huurprijs op basis van het waarderingsstelsel voor woonruimte moest worden verminderd. De huurprijs werd vastgesteld op € 322,01 van 17 november 2015 tot en met 30 juni 2016, en € 323,93 vanaf 1 juli 2016. De huurder werd veroordeeld in de proceskosten van Woonbron, die in totaal € 231,05 aan verschotten en € 120,00 aan salaris voor de gemachtigde bedroegen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.