ECLI:NL:RBROT:2016:10331

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
4349543 CV EXPL 15-34528
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.J. van Die
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling huur warmteset en vastrecht door consument tegen Eneco

In deze zaak vordert eiser, wonende te [plaatsnaam], dat de kantonrechter verklaart dat hij geen huur verschuldigd is voor de warmteset die door Eneco Warmte- en Koude leveringsbedrijf B.V. in rekening wordt gebracht. Eiser heeft in 2000 een aansluiting op de stadsverwarming gerealiseerd en heeft sindsdien voor de levering van warmte betaald. Per 1 januari 2014 is de Warmtewet van kracht geworden, die de tarieven voor stadsverwarming reguleert. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de huurkosten die door Eneco in rekening worden gebracht en vordert terugbetaling van deze kosten, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast vordert hij terugbetaling van te veel betaald vastrecht en stelt dat de warmteset zijn eigendom is, omdat hij hiervoor aansluitkosten heeft betaald.

Eneco betwist de vorderingen van eiser en stelt dat de warmteset eigendom is van Eneco, zoals blijkt uit de Algemene Voorwaarden en Aansluitvoorwaarden. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd en de feiten vastgesteld, waarbij is gekeken naar de eigendom van de warmteset en de rechtmatigheid van de in rekening gebrachte huur. De kantonrechter oordeelt dat eiser geen eigenaar is van de warmteset en dat de huur die door Eneco in rekening wordt gebracht in overeenstemming is met de wetgeving. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Eneco.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 4349543 CV EXPL 15-34528
uitspraak: 29 januari 2016
vonnis van de kantonrechter zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te ’[plaatsnaam],
eiser,
gemachtigde: mr. drs. D. A. C. Janssen, advocaat te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Eneco Warmte- en Koude leveringsbedrijf B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C. L. Klapwijk, advocaat te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” en “Eneco”.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het inleidend exploot van dagvaarding van 31 juli 2015 met 9 producties;
  • de conclusie van antwoord met 14 producties;
  • het tussenvonnis van 1 oktober 2015 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de 35 producties ten behoeve van de comparitie van partijen door [eiser] toegezonden;
  • het proces-verbaal van de op 8 december 2015 gehouden comparitie van partijen met aangehecht de opmerkingen van beide partijen;
1.2.
De kantonrechter heeft nader bepaald dat heden vonnis wordt gewezen.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties staat tussen partijen – voor zover thans van belang – het volgende vast:
2.1.
[eiser] woont aan de [straat- en plaatsnaam]. In 2000 heeft hij zelf zijn huis gebouwd en op 13 juni 2000 heeft hij de rechtsvoorgangster van Eneco, Energie Delfland N.V., verzocht een aansluiting te realiseren op de stadsverwarming. In de wijk [naam wijk] is alleen stadsverwarming. Er is geen aardgasnet.
2.2.
De gevraagde aansluiting is gerealiseerd en [eiser] betaalde daarvoor hfl. 5.629,-- exclusief BTW. Sindsdien heeft [eiser] voor de levering van warmte betaald. Een deel van de facturen bestaat uit vastrecht en een deel bestaat uit het verbruik van energie.
2.3.
Per 1 januari 2014 is de Warmtewet van kracht.
In 2013 betaalde [eiser] een vastrecht van € 386,26 per jaar. Per 1 januari 2014 is het vastrecht vastgesteld op € 278,03 per jaar. Dit is het maximale tarief dat, sedert invoering van de Warmtewet, in rekening mag worden gebracht volgens de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Daarenboven brengt Eneco voor het eerst vanaf 1 januari 2014 jaarlijks een bedrag in rekening van € 170,61 voor de ‘redelijke huur van de warmteset’.
2.4.
[eiser] heeft op 23 maart 2014 bezwaar gemaakt tegen het in rekening brengen van deze huurkosten.
2.5.
Op 1 mei 2015 heeft [eiser] Eneco gesommeerd om geen huur in rekening te brengen, de betaalde huur terug te betalen en ook heeft hij Eneco in dit schrijven gewezen op het onaanvaardbaar hoge lekkagerisico van het warmtenet ten gevolge van een gebrekkig technisch ontwerp en het onvoldoende controleren van het netwerk.
2.6.
De warmteset is een kast waarin de warmteleiding vanaf het openbare stadsverwarmingsnet de woning binnenkomt en een retourleiding vanuit de woning naar het stadsverwarmingsnet gaat. In de kast wordt verder de inkomende warmte verdeeld voor warmwater en verwarming voor gebruik in de woning. De warmteset heeft ook verschillende andere namen, waaronder warmtewisselaar, afleverset en warmte-unit. De kantonrechter zal hierna steeds de term warmteset hanteren.
2.7.
In dit vonnis wordt de afkorting NMDA-beginsel gebruikt. Deze afkorting staat voor het Niet Meer Dan Anders beginsel. Daarmee wordt bedoeld dat het uitgangspunt bij het berekenen van de tarieven voor stadsverwarming moet zijn, dat de kosten daarvan voor de gebruiker niet hoger mogen zijn dan de kosten die de gebruiker zou hebben gemaakt wanneer hij niet zou zijn aangesloten op het stadsverwarmingsnet, maar een op aardgas gestookte verwarmingsketel zou hebben.

3.De stellingen van partijen

3.1.
[eiser] vordert, samengevat:
I. Voor recht te verklaren dat hij geen huur verschuldigd is voor de warmteset;
II. Eneco te veroordelen tot terugbetaling, vermeerderd met wettelijke rente, van de bedragen die hem ter zake van huur van de warmteset sedert 1 januari 2014 in rekening werden gebracht, subsidiair de huur voor de warmteset vast te stellen op € 71,50 althans op een redelijk bedrag;
III. Eneco te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen door [eiser] vanaf 2001 tot en met 31 december 2013 teveel is betaald aan vastrecht, gelet op het NMDA-beginsel en/of het uit de Warmtewet voortvloeiende maximumtarief te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. Eneco, op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag te veroordelen tot het treffen van zodanige maatregelen dat jegens [eiser] geen sprake meer is van een gevaar zettende situatie en dat de installatie tot levering van warmte vanaf zijn woninggrens en in zijn woning voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen;
V. Eneco te veroordelen tot het betalen van buitengerechtelijke kosten ;
VI. Eneco te veroordelen tot het betalen van de kosten van het geding.
[eiser] baseert zijn vorderingen op de navolgende gronden.
Ten onrechte wordt huur berekend voor de warmteset. Tot 1 januari 2014 werd geen huur in rekening gebracht en Eneco heeft dat in 2004 expliciet bevestigd. In andere regio’s werd wel huur berekend voor de warmteset. Er is nimmer een huurovereenkomst aangegaan. De warmteset is bovendien eigendom van [eiser]. Hij heeft daarvoor aansluitingskosten betaald. Ook door natrekking is de warmteset, die zich bevindt in de meterkast, zijn eigendom. Artikel 8 van de Warmtewet bepaalt dat alleen bij nieuwbouw of vervanging een warmteset beschikbaar moet worden gesteld door middel van verhuur. Het gehanteerde huurtarief is niet redelijk, gelet op het NMDA-beginsel. De huurprijs is aanzienlijk hoger dan de werkelijke kosten. Het voor 1 januari 2014 berekende vastrecht is hoger dan het in 2014 geldende maximumtarief en was daarmee in strijd met het NMDA-beginsel, omdat dit niet hoger behoort te zijn dan het maximumtarief van 2014. De stadsverwarmingsinstallaties in [naam wijk] zijn niet veilig en potentieel gevaar zettend. Er is sprake van veel lekkages. Op grond van artikel 6:174 BW is sprake van risicoaansprakelijkheid voor Eneco. Op grond van 6:175 BW is Eneco aansprakelijk voor het gebruik van gevaar zettende stoffen. Het hete water van de stadsverwarming is zo’n stof.
3.2.
Eneco voert een inhoudelijk verweer. Zij is gerechtigd huur in rekening te brengen. De warmteset is haar eigendom, zoals blijkt uit de Algemene Voorwaarden en Aansluitvoorwaarden warmte die van toepassing zijn op de opdracht tot aansluiting op het Warmtenet in 2000. In artikel 1.2 van deze Aansluitvoorwaarden is bepaald waar de leveringsgrens ligt die de grens markeert tussen het openbare net en de individuele installatie. De warmteset behoort tot het openbare net en is daarmee eigendom van Eneco.
De Geschillencommissie Energie en water heeft in 2006 een verzoek van [eiser] tot vaststelling van de eigendom van de warmteset niet ontvankelijk verklaard omdat hij zich niet tijdig tot Eneco heeft gewend. Op verzoek van [eiser] heeft de Geschillencommissie op 27 februari 2007 geoordeeld dat de gehanteerde prijs voor de warmtelevering in overeenstemming is met het NMDA-beginsel. Op 14 mei 2008 heeft de Geschillencommissie wederom op verzoek van [eiser] geoordeeld dat het tarief in rekening wordt gebracht conform het EnergieNed Tariefadvies, dat uitgaat van het NMDA principe. [eiser] heeft vernietiging gevorderd van het laatste bindend advies, maar deze vordering is door de kantonrechter te Rotterdam op 3 december 2008 afgewezen (zaaknummer 909922). In de sinds 1 januari 2014 geldende Warmtewet is bepaald dat de energieleverancier voor warmte een maximumtarief in rekening mag brengen, te verhogen met de kosten voor het ter beschikking stellen van een warmteset en de kosten voor de meting van het verbruik. Het maximumtarief wordt jaarlijks vastgesteld door de ACM en bestaat uit een vastrecht en een verbruiksafhankelijk deel. Een klacht van [eiser] bij de ACM met het doel een aansluiting te verwerven op het aardgasnet is op 5 maart 2015 afgewezen. Op 14 augustus 2015 heeft Eneco geantwoord op de brief van [eiser] van 23 maart 2014.
Het bindend advies van de Geschillencommissie heeft bindende kracht tussen partijen, nu [eiser] niet tegen het oordeel van de Geschillencommissie uit 2006 is opgekomen. Daarmee staat vast dat Eneco eigenaar is van de warmteset. Dit volgt ook uit de aansluitovereenkomst. Van natrekking kan geen sprake zijn omdat in de koopakte voor de woning van [eiser] een kwalitatieve verplichting is gevestigd ten aanzien van de nutsvoorzieningen. [eiser] heeft altijd betaald voor de warmteset. Deze kosten waren verdisconteerd in het adviestarief van EnergieNed. Door invoering van de Warmtewet heeft de wetgever ervoor gekozen de kosten voor het beschikbaar stellen van de warmteset afzonderlijk in rekening te brengen. Dit verklaart ook waarom het vastrecht is verlaagd per 1 januari 2014.De huurprijs is in overeenstemming met het NMDA-beginsel. Het tarief is aanzienlijk lager dan het tarief dat ACM hanteert bij haar berekening. Het vastrecht tarief is gestegen, ten gevolge van een nieuwe wijze van berekenen met andere componenten. Daar staat tegenover dat het verbruikstarief is gedaald. Bij een gemiddeld verbruik is het tarief in totaal gestegen met 2,45%. Het in rekening gebrachte tarief is in overeenstemming met de voorschriften van de Warmtewet. Voor 2014 werd een redelijk tarief in rekening gebracht in overeenstemming met het adviestarief van EnergieNed. De Geschillencommissie heeft daarover bindend geadviseerd. De binnen installatie is eigendom van [eiser] en hij is daarmee verantwoordelijk voor die installatie. [eiser] neemt deel aan een proef waarbij Eneco een deltaQ meter beschikbaar heeft gesteld. Door deze voorziening wordt de installatie afgesloten bij een calamiteit zoals een lekkage. Eneco inspecteert bovendien de installaties en vervangt waar nodig de warmtesets.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De eigendom van de warmteset.
4.1.1.
Allereerst moet worden bezien wie de eigenaar is van de warmteset. Deze set bevindt zich in de meterkast van de woning van [eiser] op de plaats waar de warmteleidingen (inkomend en retour) van het openbare net de woning met dit net verbinden.
4.1.2.
In de koopakte van de door [eiser] bewoonde woning, door Eneco als productie 12 in het geding gebracht, is onder B. artikel 10 het volgende bepaald: “
Verkoper bedingt ten behoeve van de gemeente waarin het verkochte is gelegen en de gebruikelijke-door verkoper desgevraagd aan te wijzen- “nutsbedrijven, dat koper als kwalitatieve verplichting moet dulden dat de gemeente en/of bedoelde nutsbedrijven de gebruikelijke voorzieningen aanleggen, hebben, houden en onderhouden in of op het verkochte”. Door vestiging van deze kwalitatieve verplichting tot het dulden van de nutsvoorziening, waar de warmteset toe moet worden gerekend, in de woning, kan [eiser] niet door natrekking eigenaar worden van de nutsvoorzieningen die in zijn woning zijn geïnstalleerd.
4.1.3.
[eiser] heeft niet weersproken dat bij het aansluiten van zijn woning op het openbare warmtenet door Energie Delfland de Aansluitvoorwaarden Warmte zijn gehanteerd. Deze aansluitvoorwaarden maken daarmee deel uit van de overeenkomst tussen Energie Delfland, als rechtsvoorgangster van Eneco, en [eiser] tot het aansluiten van de woning. Uit de definities in artikel 1.2 van deze voorwaarden blijkt dat onder een aansluiting wordt verstaan de leidingen van het bedrijf (de leverancier) die de verwarmingsinstallatie en de warmtapwaterinstallatie verbinden met de hoofdleidingen (het openbare net). Deze leidingen zijn inclusief de meetinrichting en alle andere door of vanwege het bedrijf in of aan de leidingen aangebrachte apparatuur. De warmtapwaterinstallatie/verwarminsinstallatie is het systeem van binnenleidingen, inclusief de apparatuur, gerekend vanaf de aansluiting. In figuur B1 bij de voorwaarden is een schematische tekening opgenomen waarin te zien is dat de leveringsgrens achter de warmteset, maar voor de radiatoren en thermostaat, is gelegen. In figuur 1.1. wordt duidelijk aangegeven dat de leveringsgrens zich bevindt tussen het openbare net (secundaire aansluiting) en de afnemerinstallatie (de binneninstallatie). Ook wordt duidelijk beschreven dat het afleveringsstation (de warmteset) zich bevindt op de grens van het openbare net en de binneninstallatie.
Hoewel verschillende definities in gebruik zijn en de definities niet altijd heel duidelijk zijn is voldoende aannemelijk geworden dat met de voorwaarden wordt beoogd duidelijk te maken dat de leveringsgrens, ofwel de grens tussen binneninstallatie en het openbare net in de meterkast ligt achter de warmteset in die zin dat de warmteset niet tot de binneninstallatie behoort.
Dat dit het geval is wordt bovendien geïllustreerd door de niet weersproken stelling dat Eneco, waar dat nodig is, de warmtesets kosteloos vervangt.
4.1.4.
Anders dan [eiser] stelt kan uit het feit dat hij aansluitkosten heeft betaald niet worden afgeleid dat hij daarmee eigenaar is geworden van de warmteset. Ook blijkt uit niets dat hij op dat moment heeft afgerekend voor de warmteset. Deze stellingen van [eiser] zijn niet, dan wel onvoldoende, onderbouwd.
4.1.5.
Door invoering van de Warmtewet op 1 januari 2014 is de systematiek van het berekenen van de kosten voor het leveren van warmte gewijzigd. Uit de wet volgt dat de leverancier een tarief, bestaande uit vastrecht en verbruikskosten in rekening kan brengen, zo nodig verhoogd met de kosten voor het beschikbaar stellen van de warmteset en de kosten voor het meten van verbruik. Voor invoering van de Warmtewet heeft Eneco, conform de adviezen van EnergieNed, alleen kosten in rekening gebracht voor vastrecht en verbruik. Eneco bracht derhalve voor 1 januari 2014 geen kosten (huur) in rekening voor het beschikbaar stellen van de warmteset. Uit deze omstandigheid kan evenwel niet worden afgeleid dat daarmee de warmteset eigendom was van [eiser]. Eneco heeft toegelicht waarom zij geen huur in rekening bracht en waarom zij haar systematiek van het berekenen heeft aangepast na invoering van de Warmtewet. Deze uitleg is in overeenstemming met de gepresenteerde feiten en komt niet onredelijk voor.
4.1.6.
[eiser] beroept zich nog op een schrijven van Eneco d.d. 28 december 2004 (productie 6). Het is niet duidelijk aan wie dit schrijven gericht is, nu de adresgegevens onleesbaar zijn gemaakt. Uit het schrijven blijkt dat Eneco in 2004 geen huur voor de warmteset in rekening bracht, maar uit de brief blijkt ook dat Eneco wel de eigenaar is van de warmteset. Dat Eneco tot 1 januari 2014 geen afzonderlijke huur in rekening bracht wordt niet door Eneco betwist. In die zin voegt de brief niets toe aan de vaststaande feiten.
4.1.7.
De geschillencommissie heeft [eiser] niet ontvankelijk verklaard in zijn klacht die ziet op de eigendom van de warmteset, omdat hij, kort gezegd, te lang heeft gewacht met het aan de orde stellen van zijn klachten nadat hij daarvan kennis had. Daardoor heeft de Geschillencommissie, anders dan Eneco aanvoert, niet een bindende beslissing gegeven op dit punt. Aan de beslissing van de geschillencommissie kan dan ook geen betekenis worden gehecht waar het de eigendom van de warmteset betreft.
4.1.8.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat [eiser] geen eigenaar is van de warmteset, zodat de vordering sub I. niet wordt toegewezen.
4.2
De huur van de warmteset.
4.2.1.
Uit de stellingen van Eneco volgt dat zij tot invoering van de Warmtewet de tarieven hanteerde die door de brancheorganisatie EnergieNed werden geadviseerd. Huur, dan wel een vergoeding voor de warmteset werd niet afzonderlijk in rekening gebracht.
Na 1 januari 2014 is de systematiek gewijzigd door invoering van de Warmtewet. Sindsdien is Eneco gehouden aan de maximale tarieven die de ACM vaststelt. Gelet op het bepaalde in artikel 2 lid 3 van de Warmtewet dient de ACM het tarief voor het vastrecht vast te stellen zonder rekening te houden met de huur van de warmteset. Deze huur, althans vergoeding voor het ter beschikking stellen, is immers een post die apart in rekening kan (en moet) worden gebracht. Voorheen werd kennelijk wel rekening gehouden met de kosten voor de warmteset bij het vaststellen van de adviestarieven door EnergieNed. Tot 1 januari 2014 was immers niet bepaald dat de kosten voor de warmteset apart in rekening gebracht moeten worden. Deze wijziging van de systematiek voor het berekenen van de kosten noopt Eneco tot aanpassing van haar tarieven en daaruit kan niet volgen dat zij thans geen huur, dan wel vergoeding voor het beschikbaar stellen van de warmteset, in rekening mag brengen. Dat een vergoeding in rekening mag worden gebracht volgt uit het feit dat partijen een leveringsovereenkomst hebben gesloten. De tarieven van die leveringsovereenkomst worden gemaximeerd door de ACM. Uit de tariefstructuur volgt dat niet een afzonderlijke huurovereenkomst moet worden aangegaan om de kosten voor het beschikbaar stellen van de warmteset te kunnen berekenen.
4.2.2.
Eneco heeft uitgebreid toegelicht dat het in rekening gebrachte tarief voor het beschikbaar stellen van de warmteset aanzienlijk lager is dan het tarief dat de ACM tot uitgangspunt neemt. [eiser] berekent een tarief gebaseerd op offertes en aannamen over de prijzen van de warmtesets in de markt. De kantonrechter oordeelt dat, zelfs al is de berekening juist, hetgeen niet vaststaat, een dergelijke wijze van berekenen niet in overeenstemming is met de door de wetgever in de Warmtewet beoogde tariefstructuur. Die tarieven worden berekend en gemaximeerd door de ACM en zolang de berekende tarieven binnen die maximale grens blijven worden zij geacht redelijk te zijn. [eiser] heeft niet weersproken dat het berekende tarief lager is dan het tarief waarop de ACM haar berekeningen baseert. Daarmee heeft [eiser] onvoldoende gesteld om te kunnen bepalen dat hetgeen in rekening wordt gebracht onredelijk hoog is.
4.2.3.
Het gevorderde sub II is daarmee niet toewijsbaar.
4.3.
Het berekende vastrecht vanaf 2001 tot 1 januari 2014.
4.3.1.
Allereerst moet worden vastgesteld dat de Geschillencommissie op 15 januari 2007 in een geschil tussen partijen heeft geoordeeld dat het vastrecht voor 2005 niet in strijd met het NMDA-beginsel is. Hieruit volgt dat in elk geval voor 2005 geldt dat sprake is van een partijen bindende uitspraak, nu niet is gesteld of gebleken dat een van de partijen zich naar aanleiding van het bindend advies tot de kantonrechter heeft gewend. Het is dan niet meer mogelijk om bijna tien jaar later een ander oordeel te vorderen bij de kantonrechter.
4.3.2.
De vordering van [eiser] is gebaseerd op het feit dat het vastrecht, na invoering van de Warmtewet, op een lager maximum is vastgesteld dan in de jaren daarvoor. [eiser] meent dat alleen daaruit kan worden afgeleid dat het vastrecht voor 2014 op een te hoog niveau, in strijd met het NMDA-beginsel is vastgesteld. Daarmee onderkent [eiser] niet dat een vergelijking tussen de tarieven voor en na 1 januari 2014 niet goed mogelijk is. Hiervoor heeft de kantonrechter reeds vastgesteld dat de systematiek van het berekenen door invoering van de Warmtewet in belangrijke mate is gewijzigd. Daardoor zijn de tarieven voor en na invoering van die wet niet met elkaar te vergelijken. [eiser] heeft niet weersproken dat dit bijvoorbeeld heeft geleid tot een verhoging van het vastrecht, maar een verlaging van de verbruikskosten, terwijl ook is gebleken dat de kosten voor het beschikbaar stellen van de warmteset op een andere wijze moeten worden berekend. Nu de vordering op een ondeugdelijke vergelijking is gebaseerd, moet worden vastgesteld dat de vordering niet voldoende is onderbouwd. Het sub III. gevorderde wordt afgewezen.
4.4.
De veiligheid van de installatie.
[eiser] stelt dat de binneninstallatie niet voldoet aan de daar aan te stellen eisen. De installatie zou onveilig zijn, omdat sprake kan zijn van een lekkage waardoor heet water in de woning kan stromen. Eneco heeft er op gewezen dat de binneninstallatie tot de woning behoort en daarmee eigendom is van [eiser]. Dit impliceert dat [eiser] zelf verantwoordelijk is voor het goed functioneren van deze installatie. Eneco heeft, om haar afnemers tegemoet te komen, een proef georganiseerd waarbij in een vijftal woningen een voorziening is getroffen die zorgt voor afsluiting van de installatie bij een lekkage. Het gaat om een voorziening die kan worden vergeleken met een aardlekschakelaar bij elektriciteit. [eiser] is één van de deelnemers aan de proef. Kennelijk is, aangenomen dat de voorziening effectief is, het gevaar in de woning van [eiser] daarmee weggenomen.
Nu de vordering ziet op de installatie waarvoor [eiser] zelf verantwoording draagt kan zijn vordering niet worden toegewezen.
4.5.
Nu [eiser] in het ongelijk wordt gesteld is er geen reden om Eneco te belasten met de gevorderde buitengerechtelijke kosten. [eiser] wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van het geding.

5.De beslissing

De kantonrechter,
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] om aan Eneco te voldoen de kosten van het geding, welke tot op dit moment worden vastgesteld op € 800,-- (2 punten) voor het salaris van de gemachtigde van Eneco;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. L.J. van Die en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.
401