ECLI:NL:RBROT:2016:10271

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2016
Publicatiedatum
22 februari 2017
Zaaknummer
10/750025-15 en 10/750290-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en wapenbezit met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 12 december 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van mensenhandel ten aanzien van een 19-jarige aangeefster, omdat niet bewezen kon worden dat er sprake was van misbruik van overwicht of een kwetsbare positie. De rechtbank oordeelde dat de aangeefster vrijwillig in de prostitutie was gegaan en dat er geen dwang of geweld was toegepast. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor mensenhandel ten aanzien van een 17-jarige aangeefster, waarvoor zij een gevangenisstraf van 6 maanden kreeg opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk voordeel had getrokken uit de seksuele handelingen van de minderjarige, wat een ernstig feit is. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor het voorhanden hebben van een alarmrevolver en munitie, wat eveneens als een ernstig delict werd beschouwd. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar legde uiteindelijk een gevangenisstraf op van 6 maanden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10/750025-15 en 10/750290-16 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 12 december 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [plaatsnaam 1] op [datum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adresgegevens] ,
raadsman mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 en 28 november 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen met de hiervoor genoemde parketnummers. De rechtbank heeft de feiten die in de dagvaardingen zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien. Zij zal die nummering in dit vonnis aanhouden. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Blom heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zoals verwoord in het schriftelijk requisitoir gevorderd dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hiertoe heeft de officier van justitie – samengevat – aangevoerd dat de verdachte zich door ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’ schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mensenhandel ten aanzien van aangeefster [naam aangeefster 1] . Tevens is aangevoerd dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuitingssituatie van aangeefster [naam aangeefster 1] .
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank oordeelt over het bewijs van feit 1 als volgt.
Uit het dossier blijkt dat aangeefster [naam aangeefster 1] (toen 19 jaar) na gesprekken en in overleg met de verdachte (toen 21 jaar) vrijwillig heeft besloten om in de prostitutie te gaan werken. De verdachte heeft vervolgens voor de aangeefster advertenties gemaakt en geplaatst op de websites [site 1] en [site 2] . In die advertenties werden seksuele diensten aangeboden. De verdachte was in het bezit van de telefoon met het in de advertenties genoemde nummer. Wanneer een klant belde, maakte de verdachte met hem afspraken (dienst, prijs) en gaf het adres door waar de aangeefster op dat moment werkte (veelal [adresgegevens] ). De verdachte belde daarna de aangeefster en gaf door wie er kwam en waarvoor deze klant kwam. De verdachte had geregeld dat de aangeefster kon werken op [adresgegevens] en dat er beveiliging was. Afgesproken was dat de verdachte zou worden betaald voor de prostitutiewerkzaamheden van de aangeefster en dat zij een deel van de inkomsten aan de aangeefster zou afdragen.
Het voorgaande is nog geen mensenhandel als bedoeld in artikel 273f Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.). Dat artikel verbiedt immers niet de vrijwillige prostitutie in Nederland door een volwassene. Voor een bewezenverklaring van een tenlastelegging die is geënt op artikel 273f, eerste lid, onderdelen 1, 4 en 9, Sr (op onder 6 wordt hierna ingegaan) is vereist dat komt vast te staan dat gebruik is gemaakt van de in het eerste onderdeel van voornoemd wetsartikel genoemde dwangmiddelen. Voor zover opgenomen in de tenlastelegging zijn die dwangmiddelen ‘dwang’, ‘geweld’, ‘een (andere) feitelijkheid’, ‘dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden’, ‘afpersing’, ‘misleiding’, ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ en/of ‘misbruik van de kwetsbare positie’.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat van dwang, geweld, een andere feitelijkheid, bedreiging met geweld of andere feitelijkheid, afpersing en misleiding niet is gebleken. Over dergelijke omstandigheden – die verder gaan dan een beroep van de verdachte op de aangeefster om nog een paar klanten extra te doen – wordt door geen van de betrokkenen, ook niet door de aangeefster, verklaard. De vraag is of dan wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake is van ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ of van ‘misbruik van een kwetsbare positie’.
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
Op basis van de wetsgeschiedenis kan misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht worden verondersteld indien een slachtoffer in een situatie verkeerde of kwam te verkeren die niet gelijk was aan de omstandigheden waarin een mondige prostitutie in Nederland pleegt te verkeren. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat deze situatie zich voordoet. Zij stelt dat de aangeefster weliswaar vrijwillig is begonnen, maar dat al snel de verdachten - in het bijzondere: deze verdachte - de controle hadden zonder enige inspraak van de aangeefster. Dit heeft volgens de officier van justitie erin geresulteerd dat de aangeefster handelingen heeft verricht die zij uit vrije wil niet zou hebben verricht - namelijk: meer klanten dan zij wilde en meerdere malen seks zonder condoom - en dat het geld anders werd verdeeld dan oorspronkelijk was afgesproken.
De rechtbank volgt de officier van justitie hierin niet. Het is juist dat de verdachte de feitelijke gang van zaken in belangrijke mate bepaalde en dat de aangeefster hierin is meegegaan, maar ook uit de eigen verklaringen van de aangeefster wordt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk dat er sprake is van een misbruik van overwicht gericht op seksuele uitbuiting. Zo verklaart zij zelf dat zij, geconfronteerd met extra klanten, dit liever niet wilde - en dit ook heeft gezegd -, maar dat zij ook dacht zo extra geld te kunnen verdienen. Zij kan ook niet goed aangeven waarom zij hiermee instemde. Verder blijkt uit haar eigen verklaringen onvoldoende waarom zij is doorgegaan en dat er sprake is van een oneigenlijke rol van de verdachte daarin, ondanks het feit dat er dingen gebeurden die zij liever niet had. Dat het handelen van de verdachte opportunistisch en weinig fraai is, mag duidelijk zijn, maar niet gezegd kan worden dat de situatie van de aangeefster zodanig van aard was dat deze niet gelijk was aan die van een mondige prostituee in Nederland.
Misbruik van een kwetsbare positie
Met een kwetsbare positie wordt een situatie bedoeld waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. De officier van justitie is van oordeel dat hiervan sprake is omdat de aangeefster een kwetsbaar meisje was, dat de verdachte dat haarfijn aanvoelde en uiterst geraffineerd en subtiel een bepaalde druk op haar heeft gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat bewijs hiervoor niet uit het dossier volgt. Dat de aangeefster in die periode veel blowde, persoonlijke problemen had en (mogelijk) een slechte verhouding met haar moeder, maakt niet zonder meer dat zij geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze had - nog daargelaten wat de verdachte wist van die persoonlijke problemen en slechte verhouding -. Dit geldt te meer nu uit de verklaringen van de aangeefster duidelijk blijkt dat zij vrijwillig is begonnen omdat zij geld nodig had en uit die verklaringen niet blijkt dat zij hier op een geraffineerde wijze toe is gebracht of dat zij op geraffineerde wijze ertoe is gebracht door te gaan. Voor het overige is hetgeen hiervoor is overwogen over het misbruik van overwicht, van overeenkomstige toepassing.
4.1.3.
Conclusie
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat er sprake is geweest van ‘misbruik van een kwetsbare positie’ of ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, voor zover die ziet op de in artikel 273f, eerste lid, onderdelen 1, 4 en 9, Sr strafbaar gestelde gedragingen. In het verlengde daarvan dient zij ook te worden vrijgesproken van de gedraging als bedoeld in onderdeel 6 van bedoeld artikellid. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van het bewijsuitsluitingsverweer van de raadsman ten aanzien van de verklaringen van de aangeefster [naam aangeefster 1] alsmede de verklaringen van de [naam medeverdachte 1] en de [naam getuige 1] .
4.2.
Feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaring van de aangeefster [naam aangeefster 2] niet wordt ondersteund door ander bewijs. [naam aangeefster 2] heeft verklaard dat zij als minderjarige één dag voor/met de verdachte prostitutiewerkzaamheden heeft verricht op [adresgegevens] . De verklaring van [naam aangeefster 1] , dat er een minderjarig meisje van negroïde afkomst in het spel was, biedt geen enkel steunbewijs voor de aanwezigheid en de werkzaamheden van [naam aangeefster 2] op [adresgegevens] . Gezien de verklaring van de [naam getuige 2] dienen voorts grote vraagtekens gezet te worden bij de verklaring van [naam aangeefster 2] . Immers, enerzijds heeft [naam aangeefster 2] verklaard dat zij door [naam getuige 2] in contact is gebracht met de verdachte en anderzijds heeft [naam getuige 2] verklaard dat hij de verdachte niet kent. Nu er zoveel twijfel bestaat over de afgelegde verklaringen dient de rechtbank op grond van het beginsel “in dubio pro reo” in het voordeel van de verdachte te beslissen, aldus de raadsman.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank is met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde van oordeel dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaringen van de aangeefster [naam aangeefster 2] , hetgeen volgt uit de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage II. Het steunbewijs wordt onder meer gevonden in de verklaringen van [naam aangeefster 1] en de bevindingen van de politie omtrent het aanwijzen van de locaties waar [naam aangeefster 2] samen met de verdachte is geweest.
4.2.3.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt niet alleen dat is voldaan aan het bewijsminimum, maar ook dat het bewijs wettig en overtuigend geleverd is. De verdachte zal daarom voor dit feit worden veroordeeld.
4.3.
Feit 3
4.3.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 3 ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe heeft de raadsman primair aangevoerd dat niet wordt voldaan aan de delictsomschrijving. Het in de woning van de verdachte aangetroffen wapen betreft een alarmrevolver met daarin knalpatronen en geen alarmpistool met daarin patronen zoals opgenomen in de tenlastelegging. Het gebruik van onjuiste termen maakt dat vrijspraak hoort te volgen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Daarbij acht hij van belang dat de [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat de verdachte niets wist van de alarmrevolver in haar woning en dat niet vast staat dat de alarmrevolver die is aangetroffen hetzelfde wapen is als het wapen op de foto’s afkomstig uit de mobiele telefoon van de verdachte. Immers, op de in de woning aangetroffen alarmrevolver zijn op de loop gouden accenten waar te nemen, maar deze gouden accenten zijn niet op de alarmrevolver op de aangetroffen foto’s te zien.
4.3.2.
Beoordeling
Op grond van het dossier gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op een aantal foto’s afkomstig uit de mobiele telefoon van de verdachte staan de verdachte en de [naam medeverdachte 2] samen afgebeeld waarbij telkens één van hen een zilverkleurig wapen in handen heeft. In de woning van de verdachte is op een keukenkast in een wit
T-shirt een zilverkleurige alarmrevolver aangetroffen. Hierover heeft de [naam medeverdachte 2] verklaard dat hij dit wapen voor iemand moest bewaren en dat de verdachte er niets van wist. De verdachte zelf heeft zich beroepen op haar zwijgrecht.
De raadsman voert terecht aan dat het wapen dat in de woning van de verdachte is aangetroffen in de tenlastelegging onder feit 3 verkeerd is omschreven, namelijk ‘alarmpistool’ in plaats van ‘alarmrevolver’. Dit kan echter niet leiden tot een vrijspraak van het onder feit 3 ten laste gelegde. De rechtbank is, evenals de officier van justitie, van oordeel dat er sprake is van een kennelijke verschrijving. De rechtbank leest in feit 3 van de tenlastelegging ‘alarmpistool’ dan ook verbeterd als ‘alarmrevolver’. De omschrijving van de in de alarmrevolver aangetroffen ‘knalpatronen’ als ‘patronen’ betreft, anders dan de raadsman heeft aangevoerd, een algemene omschrijving en geen onjuiste term.
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de ten laste gelegde alarmrevolver in haar woning. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte staat afgebeeld op een aantal foto’s met in haar handen een zilverkleurig wapen dat grote gelijkenissen qua kleur en vorm vertoont met de in haar woning aangetroffen alarmrevolver. De verdachte heeft hieromtrent op geen enkele wijze uitleg willen/kunnen geven. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank hetgeen de raadsman heeft aangevoerd met betrekking tot de gouden accenten die al dan niet zichtbaar zouden zijn, niet doorslaggevend.
4.3.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
zij in de periode van 1 september 2014 tot en met
23 december 2014te [plaatsnaam 2] , een ander te weten
- [naam aangeefster 2] (geboren op 22 april 1997)
(lid 1, onder 2°)
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, en opgenomen, met het oogmerk van (seksuele) uitbuiting van die [naam aangeefster 2] , terwijl die [naam aangeefster 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en
(lid 1, onder 5°)
die [naam aangeefster 2] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van die [naam aangeefster 2] enige handeling heeft ondernomen waarvan zij, verdachte, wist dat die [naam aangeefster 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die handelingen, terwijl die [naam aangeefster 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en
(lid 1, onder 8°)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van [naam aangeefster 2] met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [naam aangeefster 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, immers heeft zij
- een advertentie gemaakt, geplaatst en verspreid waarin escortservices werden aangeboden, en
- voor die [naam aangeefster 2] met klanten telefonisch afspraken gemaakt, en
- die [naam aangeefster 2] vervoerd naar klanten, en
- het door die [naam aangeefster 2] verdiende geld deels ingenomen en deels aangewend voor eigen gebruik;
3.
zij in de periode van 28 februari 2015 tot en met 18 juni 2015 te [plaatsnaam 2] , voorhanden heeft gehad:
- een wapen van categorie II en categorie III, te weten een alarm
revolver,
en;
- munitie van categorie III, te weten zes patronen van het kaliber 9 mm.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
2
Mensenhandel jegens een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
3
Handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, en een wapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 3 onder a van de Wet wapens en munitie
en
Handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel door een minderjarig meisje (destijds 17 jaar) beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen, waarbij de verdachte (tenminste) de helft van het door het slachtoffer hiermee verdiende geld heeft geïncasseerd.
Dit is een zeer ernstig feit. De verdachte, die destijds meerderjarig was, heeft zich hierbij slechts laten leiden door geldelijk gewin en heeft zich op geen enkele wijze bekommerd om het welzijn van het minderjarige slachtoffer. Dat geen sprake is geweest van dwang is, gegeven de minderjarige leeftijd van het slachtoffer, niet van belang. De door de verdachte overtreden bepalingen beogen immers minderjarigen te beschermen. Ook tegen zichzelf. Minderjarigen kunnen namelijk in het algemeen geen volwassen afweging maken en de consequenties van hun handelen onvoldoende overzien.
Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten hiervan nog jarenlang de negatieve gevolgen ondervinden voor wat betreft hun psychisch en lichamelijk welbevinden.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een alarmrevolver en munitie. Ongeoorloofd wapenbezit brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 oktober 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor mensenhandel. Deze veroordeling is echter niet onherroepelijk. De rechtbank weegt dit dan ook niet in strafverzwarende zin mee.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 3 augustus 2015. Dit rapport houdt, voor zover van belang, het volgende in.
De reclassering heeft vanwege de negatieve houding van de verdachte geen onderzoek kunnen doen naar de recidiverisico’s. De reclassering adviseert een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en acht toezicht op bijzondere voorwaarden en directe interventies/behandelingen niet geïndiceerd. Hierbij is in aanmerking genomen dat er geen aanknopingspunten voor reclasseringstoezicht zijn en de verdachte een negatieve houding heeft ten aanzien van de reclassering.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.

8.Voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is bij beslissing d.d. 15 september 2015 geschorst. Daarbij zijn bijzondere voorwaarden gesteld. Blijkens het rapport van Reclassering Nederland d.d. 6 oktober 2016 heeft de verdachte zich niet aan deze voorwaarden gehouden. Gelet daarop wordt de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van de datum van deze uitspraak.

9.Vorderingen benadeelde partijen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam aangeefster 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 19057,50 aan materiële schade en een vergoeding van € 2500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Als benadeelde partij heeft zich tevens in het geding gevoegd: [naam aangeefster 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de vorderingen van [naam aangeefster 1] en [naam aangeefster 2] (hoofdelijk) zullen worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
9.2.
Standpunt verdediging
De raadsman stelt primair, in het verlengde van de door hem bepleite vrijspraak, dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Subsidiair stelt hij dat de vorderingen onvoldoende onderbouwd zijn.
9.3.
Beoordeling
De benadeelde partij [naam aangeefster 1] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden. De verdachte hoeft daarom geen schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij [naam aangeefster 1] .
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam aangeefster 1] kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam aangeefster 2] overweegt de rechtbank dat vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1000,- (vermeerderd met wettelijke rente vanaf 23 december 2014), zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de vordering van de benadeelde partij [naam aangeefster 2] deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 57, 63 en 273f van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf;
verklaart de benadeelde partij [naam aangeefster 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de vordering van [naam aangeefster 1] slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam aangeefster 2] te betalen een bedrag van € 1000,- (zegge: duizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam aangeefster 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam aangeefster 2] gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam aangeefster 2] te betalen € 1000,- (hoofdsom, zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 december 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1000,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. A. Verweij en D.L. Spierings, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.F. Meiland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2014 tot en met 13 december 2014 te [plaatsnaam 2] , in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, te weten
- [naam aangeefster 1] (geboren op 15 december 1994), en/of
(lid 1, onder 1°)
door dwang, geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden, en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden, afpersing, misleiding, door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van (seksuele) uitbuiting van die [naam aangeefster 1] , en/of
(lid 1, onder 4°)
(telkens) met één of meer van de onder 1° van dit artikel genoemde middelen die [naam aangeefster 1] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (seksuele) arbeid en/of diensten, en/of de onder 1° van dit artikel genoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan zij, verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [naam aangeefster 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van (seksuele) arbeid en/of diensten, en/of
(lid 1, onder 6°)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de (seksuele) uitbuiting van die [naam aangeefster 1] , en/of
(lid 1, onder 9°)
(telkens) met één of meer van de onder 1° genoemde middelen die [naam aangeefster 1] heeft bewogen haar, verdachte en/of diens mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met en/of voor een derde, immers heeft zij, verdachte, en/of een of meer van haar mededader(s)
- ( een) advertentie(s) gemaakt, geplaatst en/of verspreid waarin escortservices werden aangeboden, en/of
- die [naam aangeefster 1] verzocht om tegen betaling seksuele handelingen te verrichten, en/of
- voor die [naam aangeefster 1] met (een) klant(en) (telefonisch) (een) afspra(a)k(en) gemaakt, en/of - die [naam aangeefster 1] vervoerd naar (een) klant(en), en/of
- het door die [naam aangeefster 1] verdiende geld (deels) ingenomen en/of beheerd
en/of (deels) aangewend voor eigen gebruik;
- die [naam aangeefster 1] naar (een) klant(en) vervoerd en/of gebracht, en/of
- het geld van voornoemde klant(en) in ontvangst genomen, en/of
- die [naam aangeefster 1] opgedragen, het door haar/hen verdiende geld aan haar, verdachte en/of haar mededader(s) af te geven, en/of aldus
- die [naam aangeefster 1] (seksueel) uitgebuit;
2.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2014 tot en met 22 april 2015 te Rotterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) ander(en), te weten
- [naam aangeefster 2] (geboren op 22 april 1997)
(lid 1, onder 2°)
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van (seksuele) uitbuiting van die [naam aangeefster 2] , terwijl die [naam aangeefster 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en/of
(lid 1, onder 5°)
die [naam aangeefster 2] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van die [naam aangeefster 2] enige handeling heeft ondernomen waarvan zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [naam aangeefster 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die handelingen, terwijl die [naam aangeefster 2] de leeftijd van achttien
jaren nog niet had bereikt, en/of
(lid 1, onder 8°) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van [naam aangeefster 2] met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [naam aangeefster 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, immers heeft/hebben/is/zijn zij en/of haar medeverdachte(n)
- ( een) advertentie(s) gemaakt, geplaatst en/of verspreid waarin escortservices werden aangeboden, en/of
- die [naam aangeefster 2] verzocht om tegen betaling seksuele handelingen te verrichten, en/of
- voor die [naam aangeefster 2] met (een) klant(en) (telefonisch) (een) afspra(a)k(en) gemaakt, en/of
- die [naam aangeefster 2] vervoerd naar (een) klant(en), en/of
- het door die [naam aangeefster 2] verdiende geld (deels) ingenomen en/of beheerd en/of (deels) aangewend voor eigen gebruik;
- die [naam aangeefster 2] naar (een) klant(en) vervoerd en/of gebracht, en/of
- het geld van voornoemde klant(en) in ontvangst genomen, en/of
- die [naam aangeefster 2] opgedragen, het door haar/hen verdiende geld aan haar, verdachte en/of haar mededader(s) af te geven;
3.
zij in of omstreeks de periode van 28 februari 2015 tot en met 18 juni 2015 te [plaatsnaam 2] , in elk geval in Nederland, voorhanden heeft gehad:
- een wapen van categorie II en/of categorie III, te weten een alarmpistool, althans een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp,
- munitie van categorie III, te weten zes patronen van het kaliber 9 mm.