ECLI:NL:RBROT:2016:10251

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 december 2016
Publicatiedatum
31 januari 2017
Zaaknummer
C/10/513776 / FT EA 16/2698
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek dwangakkoord tegen verhuurder na succesvol minnelijk traject

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 december 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot dwangakkoord tegen de verhuurder, Vestia Rotterdam. De verzoeker, die in de periode van 2010 tot 2013 met succes een minnelijk traject heeft doorlopen, heeft een verzoek ingediend om een schuldeiser, in dit geval Vestia, te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De verzoeker heeft negen concurrente schuldeisers met een totale vordering van € 8.815,57. Hij heeft een schuldregeling aangeboden die voorziet in een betaling van 19,5% aan de schuldeisers tegen finale kwijting. Vestia heeft echter geweigerd in te stemmen met deze regeling, omdat zij het aangeboden bedrag te laag vond en meende dat de verzoeker niet het maximaal haalbare had aangeboden.

Tijdens de zitting op 29 december 2016 is de weigerende schuldeiser, Vestia, niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat acht van de negen schuldeisers akkoord zijn gegaan met de aangeboden regeling, en dat de vordering van Vestia een aanzienlijk aandeel van 44,17% in de totale schuldenlast vertegenwoordigt. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat het voorstel goed gedocumenteerd is en is getoetst door een deskundige partij, schuldhulpverlening. De rechtbank oordeelt dat de verzoeker, die momenteel volledig arbeidsongeschikt is, al het mogelijke heeft gedaan om zijn schuldenproblematiek op te lossen.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de belangen van de verzoeker en de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod zwaarder wegen dan die van Vestia. Daarom is het verzoek om Vestia te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen. Vestia is veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op nihil, aangezien er geen griffierecht verschuldigd was en de verzoeker niet door een advocaat was bijgestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nu een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 29 december 2016
in de zaak van:
[naam 1],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 7 november 2016, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een schuldeiser, te weten:
- Vestia Rotterdam (hierna: Vestia)
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Bazuin & Partners Gerechtsdeurwaarders heeft namens Vestia voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 29 december 2016 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • [beschermingsbewindvoerder] , werkzaam bij Myrtax Bewindvoering (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • mevrouw [naam 2] , werkzaam bij de stichting Stichting Buurt M/V.
De weigerende schuldeiser is niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift negen concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 8.815,57 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 29 augustus 2016 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 19,5% aan de schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn WW-uitkering. Thans ontvangt verzoeker een IOAW-uitkering. Verzoeker is volledig arbeidsongeschikt verklaard.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds hij onder beschermingsbewind staat geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Acht schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Vestia stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 3.893,58 op verzoeker, welke 44,17% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft Bazuin & Partners zich namens Vestia op het standpunt gesteld het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering. In de visie van Vestia heeft verzoeker voorts niet het maximaal haalbare aangeboden. De aangeboden regeling is immers gebaseerd op een WW-uitkering, terwijl de inkomenspositie van verzoeker de komende tijd nog zou kunnen verbeteren. Vestia wijst er daarbij op dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat verzoeker voldoet aan zijn verplichting zich in te spannen voor een fulltime dienstverband. Bazuin & Partners geeft in haar verweerschrift bovendien te kennen dat Vestia al eerder, namelijk in 2013, akkoord is gegaan met een voorstel tegen finale kwijting. Vestia acht het onredelijk dat zij drie jaar later opnieuw finale kwijting dient te verlenen voor een nieuwe huurachterstand.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft Vestia geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Vestia bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Vestia in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van Vestia een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast van 44,17%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk acht van de negen schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige partij, te weten schuldhulpverlening. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker op dit moment niet beschikt over betaald werk. Verzoeker is in ieder geval tot maart 2017 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt verklaard. Wanneer verzoeker door de uitkeringsinstantie arbeidsgeschikt wordt verklaard, zal de beschermingsbewindvoerder erop toezien dat hij minimaal vier keer per maand solliciteert.
Door de beschermingsbewindvoerder is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker staat thans onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede. In dat verband is nog van belang dat, zoals Vestia ook heeft aangevoerd, verzoeker in de periode 2010-2013 al – met succes – een minnelijk traject heeft doorlopen. Na afronding hiervan is verzoeker geconfronteerd met een belastingaanslag van € 9.000,00. Daardoor is hij opnieuw in de financiële problemen gekomen. Hij heeft toen besloten hulp te zoeken en heeft onder meer beschermingsbewind laten instellen. Gelet op deze door verzoeker genomen maatregelen is voldoende aannemelijk dat verzoeker de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan van zijn schulden, onder controle heeft gekregen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van Vestia, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om Vestia te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Vestia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Vestia om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt Vestia in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout, rechter, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 december 2016. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.