Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoeker;
- de heer [naam 2] , werkzaam bij Okkerse & Schop Advocaten (hierna: schuldhulpverlening).
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 december 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot gedwongen schuldregeling, ingediend door een verzoeker die in financiële problemen verkeert. De verzoeker had een kredietovereenkomst afgesloten met ABN AMRO ter financiering van zijn pilotenopleiding, maar was door medische redenen genoodzaakt zijn studie te beëindigen. De verzoeker had een schuld van in totaal € 200.713,08 aan vijf concurrente schuldeisers, waarvan ABN AMRO met een vordering van € 141.500,00 het grootste aandeel had (70,49%).
De verzoeker had op 6 oktober 2016 een verzoek ingediend om een schuldeiser te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling van 11,47% tegen finale kwijting. Vier van de vijf schuldeisers stemden in met deze regeling, maar ABN AMRO weigerde. De bank vond het aangeboden bedrag te laag en was bereid om een afbetalingsregeling aan te bieden die rekening hield met het inkomen van de verzoeker, maar eiste aanvullende informatie die de verzoeker niet had verstrekt.
De rechtbank oordeelde dat ABN AMRO in redelijkheid niet kon worden gedwongen om in te stemmen met de schuldregeling, gezien het aanzienlijke belang dat de bank had bij het voldoen van haar volledige vordering. De rechtbank concludeerde dat de belangen van ABN AMRO zwaarder wogen dan die van de verzoeker en wees het verzoek tot gedwongen schuldregeling af. De rechtbank zal op een later moment beslissen over het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.