ECLI:NL:RBROT:2016:10250

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 december 2016
Publicatiedatum
31 januari 2017
Zaaknummer
C/10/511735 / FT EA 16/2441
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot gedwongen schuldregeling door ABN AMRO in het kader van een schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 december 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot gedwongen schuldregeling, ingediend door een verzoeker die in financiële problemen verkeert. De verzoeker had een kredietovereenkomst afgesloten met ABN AMRO ter financiering van zijn pilotenopleiding, maar was door medische redenen genoodzaakt zijn studie te beëindigen. De verzoeker had een schuld van in totaal € 200.713,08 aan vijf concurrente schuldeisers, waarvan ABN AMRO met een vordering van € 141.500,00 het grootste aandeel had (70,49%).

De verzoeker had op 6 oktober 2016 een verzoek ingediend om een schuldeiser te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling van 11,47% tegen finale kwijting. Vier van de vijf schuldeisers stemden in met deze regeling, maar ABN AMRO weigerde. De bank vond het aangeboden bedrag te laag en was bereid om een afbetalingsregeling aan te bieden die rekening hield met het inkomen van de verzoeker, maar eiste aanvullende informatie die de verzoeker niet had verstrekt.

De rechtbank oordeelde dat ABN AMRO in redelijkheid niet kon worden gedwongen om in te stemmen met de schuldregeling, gezien het aanzienlijke belang dat de bank had bij het voldoen van haar volledige vordering. De rechtbank concludeerde dat de belangen van ABN AMRO zwaarder wogen dan die van de verzoeker en wees het verzoek tot gedwongen schuldregeling af. De rechtbank zal op een later moment beslissen over het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 29 december 2016
in de zaak van:
[naam 1],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 6 oktober 2016, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een schuldeiser, te weten:
- ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 19 december 2016 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer [naam 2] , werkzaam bij Okkerse & Schop Advocaten (hierna: schuldhulpverlening).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift vijf concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 200.713,08 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 13 april 2016 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 11,47% tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkt fulltime en heeft een arbeidscontract voor onbepaalde tijd.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan.
Vier schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. ABN AMRO stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 141.500,00 op verzoeker, welke 70,49% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

ABN AMRO heeft in haar brief van 3 juni 2016 te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod staat niet in verhouding met de totale schuldvordering en er wordt geen rekening gehouden met het huidige door verzoeker gegenereerde inkomen. ABN AMRO heeft diverse gesprekken met verzoeker gevoerd. Daarbij heeft ABN AMRO verzoeker laten weten dat zij verzoeker in staat wil stellen om (een zo groot mogelijk deel van) zijn pilotenfinanciering annuïtair in 20 jaar af te lossen. In dat kader is ABN AMRO bereid om – zo lang dat nodig is – een (substantiële) renteconcessie te verlenen. Na de gesprekken heeft ABN AMRO daarom aanvullende informatie opgevraagd bij verzoeker, maar deze heeft zij nooit ontvangen. ABN AMRO is nog immer bereid om met verzoeker te bespreken op welke wijze er eventueel alsnog een nieuwe passende schuldregeling overeengekomen kan worden.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft ABN AMRO geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van ABN AMRO bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of ABN AMRO in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank overweegt als volgt.
De vordering van ABN AMRO vormt een aanzienlijk aandeel in de totale schuldenlast (70,49%). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat ABN AMRO in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling kon komen.
De schuld aan ABN AMRO heeft betrekking op een kredietovereenkomst – een lening - die verzoeker is aangegaan ter financiering van zijn pilotenopleiding. Verzoeker heeft om medische redenen zijn studie moeten afbreken. Thans heeft hij een fulltime baan. Uit de zich in het dossier bevindende brief van ABN AMRO van 3 juni 2016 blijkt dat zij bereid is om verzoeker 20 jaar de tijd te gunnen om rente en aflossingen te betalen op basis van zijn draagkracht en hem daarbij te ondersteunen door middel van een concessie op de rente. Daartoe heeft ABN AMRO aanvullende informatie opgevraagd bij verzoeker. Verzoeker heeft die informatie niet verstrekt, maar volstaan met een verzoek tot heroverweging met betrekking tot het eerdere aanbod van 11,47% tegen finale kwijting aan ABN AMRO.
Verzoeker heeft verklaard dat hij op dit moment voldoet aan zijn renteverplichtingen jegens ABN AMRO. Voorts heeft verzoeker verklaard dat hij nu niet aflost op de leningen aan zijn familie ( [naam 3] B.V., [naam 4] en [naam 5] ); de afspraak is dat hij deze terugbetaalt als hij daartoe ruimte heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt de opstelling van ABN AMRO zoals verwoord in haar brief van 3 juni 2016, waarvan niet is gesteld of gebleken dat deze is gewijzigd, voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat het nog mogelijk is om tot een acceptabele afbetalingsregeling te komen. Dat ABN AMRO daarbij in beginsel streeft naar een volledige afbetaling van de lening is haar goed recht. Van verzoeker mag worden verwacht dat hij zich maximaal inspant om dit te realiseren. Verzoeker heeft weliswaar aangevoerd dat hij zich niet prettig voelt bij een afbetalingsregeling die nog 20 jaar duurt omdat hij dan niet kan beginnen aan financiële opbouw voor zichzelf, maar dat is inherent aan de verplichting die hij destijds zelf is aangegaan. Dat verzoeker om medische redenen niet als piloot werkzaam kan zijn – hoe ongelukkig voor hem ook – maakt dit niet anders. Ook indien verzoeker de opleiding wel had kunnen voltooien, zou niet gegarandeerd zijn dat hij ook daadwerkelijk als piloot aan de slag had kunnen gaan.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van ABN AMRO om niet gedwongen te worden in te stemmen met de aangeboden schuldregeling zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om ABN AMRO te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op 23 februari 2017 op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen. Op verzoek van verzoeker wordt die beslissing op een later moment gegeven om verzoeker in de gelegenheid te stellen zo nodig hoger beroep aan te tekenen tegen de onderhavige beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout, rechter, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 december 2016. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.