ECLI:NL:RBROT:2016:10246

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 september 2016
Publicatiedatum
31 januari 2017
Zaaknummer
C/10/502948 / FT EA 16/1378
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw zijn en onvoldoende inspanning om schulden te voldoen

In deze zaak heeft verzoekster op 3 juni 2016 een verzoekschrift ingediend voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 1 augustus 2016 is verzoekster niet verschenen, wat leidde tot uitstel van de behandeling tot 22 september 2016. Op deze datum is verzoekster gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster een uitkering ontvangt op basis van de Participatiewet en een schuldenlast heeft van € 19.186,99. De rechtbank oordeelt dat verzoekster niet te goeder trouw is geweest in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek, omdat zij schulden heeft gemaakt die duiden op overbesteding. Dit betreft onder andere schulden aan KPN B.V., Neckermann, Vodafone en Wehkamp Finance B.V., die zijn ontstaan op momenten waarop verzoekster had moeten begrijpen dat zij deze niet kon betalen.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verzoekster niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zal nakomen. Ondanks een verzoek om sollicitaties te overleggen, heeft verzoekster dit nagelaten en verklaarde zij niet te weten naar wat voor werk zij mocht zoeken. De GGD heeft echter geadviseerd dat zij fulltime arbeidsgeschikt is voor passend werk. Bovendien is verzoekster betrokken bij een strafzaak, wat de situatie verder compliceert. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geconcludeerd dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen.

De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de afwijzing niet alleen op deze feiten is gebaseerd, maar dat er ook andere omstandigheden zijn die tot deze conclusie leiden. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen en is openbaar uitgesproken op 29 september 2016.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 29 september 2016
[naam 1],
[adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 3 juni 2016 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Ter terechtzitting van 1 augustus 2016 is verzoekster zonder bericht van verhindering niet verschenen. De behandeling van het verzoekschrift is om die reden aangehouden tot 22 september 2016. Op 22 september 2016 is verzoekster ter terechtzitting gehoord.

2.De feiten

Verzoekster ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 19.186,99.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat het één noch het ander in het voorliggende geval aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Verzoekster heeft schulden gemaakt die duiden op overbesteding. Daaronder verstaat de rechtbank schulden waarvan het aangaan niet strikt noodzakelijk was en waarvan verzoekster op het moment van aangaan wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij niet in staat zou zijn om deze te betalen. Het betreft hier schulden aan KPN B.V. van
€ 1.002,02, aan Neckermann van € 3.073,63, aan Vodafone van € 775,74 en aan Wehkamp Finance B.V. van € 4.087,43. Deze schulden zijn ontstaan op respectievelijk 3 mei 2015,
23 maart 2012, 24 februari 2015 en op 24 september 2012. Deze schulden zijn niet te goeder trouw ontstaan en staan aan toelating in de weg. Ter terechtzitting heeft verzoekster verklaard dat deze schulden deels door haar ex-partner zijn veroorzaakt. Verzoekster blijft echter zelf verantwoordelijk voor de schulden die op haar naam zijn aangegaan.
Daarnaast moet voldoende aannemelijk zijn dat verzoekster de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is. Verzoekster heeft immers, ondanks het uitdrukkelijk verzoek daartoe in de bijlage bij de oproepingsbrief voor de mondelinge behandeling van haar verzoek, geen sollicitaties overgelegd. Ter terechtzitting heeft verzoekster verklaard dat zij niet wist naar wat voor soort werk zij mocht zoeken. Zij wilde eerst een afspraak met haar werkcoach afwachten. Uit het advies van de GGD van 28 juli 2016 blijkt echter dat verzoekster fulltime arbeidsgeschikt is voor passend werk. Hierbij worden concrete arbeidsmogelijkheden genoemd, zoals licht administratief werk, bijvoorbeeld als baliemedewerkster, telefoniste/receptioniste of verkoopster. Het valt verzoekster te verwijten dat zij niet actief op zoek is gegaan naar dit soort werkzaamheden, zeker nu hierom ook in de bijlage bij de oproepingsbrief voor de mondelinge behandeling van haar verzoek is gevraagd.
Tevens volgt uit de door verzoekster ter terechtzitting getoonde dagvaarding van
24 augustus 2016 dat verzoekster op 10 november 2016 is opgeroepen om voor de politierechter te verschijnen in verband met een strafzaak. Aan verzoekster is ten laste gelegd dat zij in de periode van [datum 1] tot en met [datum 2] te [plaats] geldbedragen en/of goederen heeft verduisterd. Verzoekster heeft aangegeven dat zij in die periode werkzaam was bij [naam 2] in [plaats] en dat zij ten gevolge hiervan ontslagen is. Thans is nog niet duidelijk of verzoekster de verduisterde geldbedragen dan wel vergoeding voor de verduisterde goederen dient terug te betalen. Indien verzoekster hiertoe wordt veroordeeld zal er een nieuwe schuld ontstaan, hetgeen problematisch is in de wettelijke schuldsaneringsregeling. Bovendien is verzoekster bij het vonnis van de politierechter te Rotterdam van 18 september 2015 onder meer veroordeeld voor een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. De officier van justitie vordert dat deze straf ten uitvoer zal worden gelegd. Aannemelijk is dat verzoekster in dat geval niet in staat is om haar verplichtingen, zoals die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling, na te komen.
Verzoekster heeft tenslotte schulden in de vaste lasten laten ontstaan. Het betreft hier schulden aan Eneco en Energiedirect van € 958,37 en € 562,67, ontstaan op 4 december 2014 en 2 maart 2016. De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop gevreesd moet worden dat verzoekster de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zal kunnen nakomen, meer in het bijzonder de verplichting om geen nieuwe bovenmatige schulden te laten ontstaan.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van Spengen, rechter, en in aanwezigheid van
L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 september 2016. [1]
De griffier is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.