ECLI:NL:RBROT:2016:10239

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
30 januari 2017
Zaaknummer
4663879 CV EXPL 15-10106
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van zorgverzekeraar tot betaling aan zorgaanbieder na behandeling van patiënt en de rechtsverhoudingen tussen partijen

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 22 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen Menzis Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde, die in persoon procedeerde. Menzis had als zorgverzekeraar de kosten van een staarbehandeling van de gedaagde vergoed aan het UMC, de zorgaanbieder. Vervolgens heeft Menzis de gedaagde gefactureerd voor een bedrag van € 285,62 aan eigen risico. De gedaagde betwistte echter dat hij was behandeld voor staar en stelde dat hij geen staarbehandeling had ondergaan. De kantonrechter oordeelde dat de zorgverzekeraar in principe verplicht is om de kosten van de zorgaanbieder te vergoeden, maar dat het aan de patiënt is om eventuele bezwaren tegen de declaratie kenbaar te maken. In dit geval had de gedaagde niet tijdig bezwaar gemaakt tegen de declaratie van de zorgaanbieder, waardoor hij het gevorderde bedrag aan eigen risico verschuldigd bleef.

De kantonrechter oordeelde verder dat de gedaagde ook het bedrag van € 68,30 aan eigen risico erkende, waardoor de totale hoofdsom van € 353,92 toegewezen kon worden. De gedaagde voerde aan dat dit bedrag verrekend moest worden met een eerdere creditnota, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen basis was voor deze verrekening, aangezien Menzis had aangetoond dat het bedrag al gecrediteerd was. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, omdat aan de vereisten van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten was voldaan. Tot slot werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Menzis waren vastgesteld op een totaalbedrag van € 212,16.

De beslissing van de kantonrechter was uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde direct moest betalen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 4663879 CV EXPL 15-10106
uitspraak: 22 september 2016

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,

in de zaak van

de naamloze vennootschap Menzis Zorgverzekeraar N.V.,

gevestigd te Wageningen,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit N.V.,
tegen

[gedaagde],

wonende te Leerdam,
gedaagde,
in persoon procederend.
Partijen blijven hierna aangeduid als Menzis en [gedaagde].

Verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 2 juni 2016 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de akte uitlating namens Menzis.
Het vonnis is nader bepaald op heden.

Verdere beoordeling van het geschil

2.1
Menzis heeft, als zorgverzekeraar, aan het UMC, als zorgaanbieder, de volledige kosten van een staarbehandeling van patiënt [gedaagde] op 23 mei 2014 vergoed. Vervolgens heeft Menzis bij brief van 31 januari 2015 [gedaagde] gefactureerd voor een bedrag van
€ 285,62 aan eigen risico.
2.2
Het algemene uitgangspunt dat de zorgverzekeraar betaling aan de zorgaanbieder is verschuldigd in het geval de zorgaanbieder een (verzekerde) patiënt heeft behandeld, wordt door [gedaagde] erkend. [gedaagde] betwist echter dat hij is behandeld voor staar.
2.3
In de zorg is sprake van verschillende (rechts)verhoudingen tussen drie partijen (patiënt, zorgaanbieder en zorgverzekeraar), waarbij een handeling in de rechtsverhouding tussen de patiënt en de zorgaanbieder een verplichting doet ontstaan in de relatie tussen de zorgaanbieder en de zorgverzekeraar van de patiënt. Wanneer de patiënt van mening is dat de declaratie van de zorgaanbieder niet juist is, is het aan de patiënt om dit kenbaar te maken. De zorgverzekeraar kan dan vervolgens navraag doen bij de zorgaanbieder naar de juistheid van de declaratie. Van een zorgverzekeraar kan niet worden verlangd dat zij op voorhand declaraties van zorgaanbieders op juistheid controleert nu zij geen rechtstreekse partij is in de relatie tussen patiënt en zorgaanbieder.
In dit geval had [gedaagde] dus kenbaar moeten maken dat naar zijn mening het UMC onterecht de kosten van een staaroperatie heeft gedeclareerd. Door [gedaagde] is echter niet gesteld dat hij zijn bezwaar, namelijk dat hij helemaal geen staarbehandeling heeft ondergaan, voorafgaand aan deze procedure kenbaar heeft gemaakt, noch is daar anderszins van gebleken. De door hem aangevoerde klachten zien immers op een declaratie voor een door de Nederlandse Transplantatiestichting gedeclareerde hoornvliestransplantatie. Klachten die overigens terecht bleken, waarop die declaratie is teruggedraaid.
Menzis heeft dan ook terecht op grond van haar overeenkomst met het UMC de declaratie voor de staarbehandeling voldaan. Op grond van haar overeenkomst met [gedaagde] is [gedaagde] het gevorderde bedrag aan eigen risico van € 285,62 verschuldigd.
Het daarnaast gevorderde bedrag van € 68,30 aan eigen risico is door [gedaagde] erkend zodat een hoofdsom van € 353,92 toegewezen kan worden.
2.4
[gedaagde] heeft bij antwoord het verweer gevoerd dat het bedrag van € 68,30 verrekend dient te worden met de creditnota van 24 januari 2015 ten bedrag van
€ 285,62. Door Menzis is vervolgens bij repliek uitvoerig uiteengezet dat zij het door haar bij [gedaagde] abusievelijk in rekening gebrachte bedrag aan eigen risico van € 285,62 in verband met de hierboven genoemde hoornvliestransplantatie gecrediteerd heeft bij nota van 24 januari 2015 zodat er niets meer te verrekenen valt. [gedaagde] heeft hier bij dupliek niet meer op gereageerd zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van de stelling van Menzis dat er niets meer te verrekenen valt.
2.5
Bij gebreke aan een inhoudelijke betwisting zal de gevorderde wettelijke (verschenen en nog te verschijnen) rente worden toegewezen.
2.6
Menzis maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, nu het verzuim van [gedaagde] na 30 juni 2012 is ingetreden en voldoende gebleken is dat voldaan is aan de vereisten van dat Besluit, zodat de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar is.
2.7
Binnenveld zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Menzis bepaald op € 96,16 aan dagvaardingskosten, € 116,- aan vast recht en € 120,- aan salaris voor de gemachtigde.

De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Menzis tegen kwijting te betalen € 423,80, vermeerderd met de wettelijke rente op de voet van artikel 6:119 BW over € 353,92 vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Menzis vastgesteld op € 212,16 aan verschotten en € 120,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
745