In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 22 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen Menzis Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde, die in persoon procedeerde. Menzis had als zorgverzekeraar de kosten van een staarbehandeling van de gedaagde vergoed aan het UMC, de zorgaanbieder. Vervolgens heeft Menzis de gedaagde gefactureerd voor een bedrag van € 285,62 aan eigen risico. De gedaagde betwistte echter dat hij was behandeld voor staar en stelde dat hij geen staarbehandeling had ondergaan. De kantonrechter oordeelde dat de zorgverzekeraar in principe verplicht is om de kosten van de zorgaanbieder te vergoeden, maar dat het aan de patiënt is om eventuele bezwaren tegen de declaratie kenbaar te maken. In dit geval had de gedaagde niet tijdig bezwaar gemaakt tegen de declaratie van de zorgaanbieder, waardoor hij het gevorderde bedrag aan eigen risico verschuldigd bleef.
De kantonrechter oordeelde verder dat de gedaagde ook het bedrag van € 68,30 aan eigen risico erkende, waardoor de totale hoofdsom van € 353,92 toegewezen kon worden. De gedaagde voerde aan dat dit bedrag verrekend moest worden met een eerdere creditnota, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen basis was voor deze verrekening, aangezien Menzis had aangetoond dat het bedrag al gecrediteerd was. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, omdat aan de vereisten van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten was voldaan. Tot slot werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Menzis waren vastgesteld op een totaalbedrag van € 212,16.
De beslissing van de kantonrechter was uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde direct moest betalen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.