ECLI:NL:RBROT:2016:10188

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2016
Publicatiedatum
18 januari 2017
Zaaknummer
515524 KG ZA 16-1377
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude door voormalig medewerker zorgverzekeraar leidt tot verbod op gebruik en vernietiging van persoonsgegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een zorgverzekeraar, aangeduid als [eiseres], en een voormalig medewerker, aangeduid als [gedaagde]. De eiseres vorderde onder andere dat de gedaagde de in zijn bezit zijnde persoonsgegevens van verzekerden zou vernietigen en hem zou verbieden deze gegevens te gebruiken. De gedaagde had in de periode van 1 juli 2013 tot en met 12 mei 2016 als klantadviseur bij de zorgverzekeraar gewerkt en had zich schuldig gemaakt aan fraude, waarbij hij aanzienlijke bedragen had overgemaakt naar zijn eigen rekening en die van zijn vrouw. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde wederrechtelijk de beschikking had gekregen over de persoonsgegevens en dat er een groot belang was voor de eiseres om verdere fraude te voorkomen. De voorzieningenrechter achtte het aannemelijk dat de gedaagde nog steeds over de gegevens beschikte en wees de vorderingen van de eiseres toe, inclusief een dwangsom voor het geval de gedaagde niet aan de veroordelingen zou voldoen. De rechtbank legde een eenmalige dwangsom op van € 500.000,00 voor het niet vernietigen van de gegevens en € 50.000,00 per overtreding van het verbod op gebruik van de gegevens, tot een maximum van € 500.000,00. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/515524 / KG ZA 16-1377
Vonnis in kort geding van 22 december 2016
in de zaak van
de coöperatie
[eiseres],
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. H.J. Arnold,
tegen
[gedaagde],
wonende te Sliedrecht,
gedaagde,
advocaat mr. E. Sonneveld.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een zorgverzekeraar.
2.2.
[gedaagde] is in de periode 1 juli 2013 tot en met 3 maart 2015 en 21 september 2015 tot en met 12 mei 2016 via een uitzendbureau werkzaam geweest bij [eiseres] in de functie van klantadviseur.
2.3.
[eiseres] heeft ontdekt dat fraude is gepleegd, waardoor € 278.044,97 naar een bankrekening van [gedaagde] is overgemaakt en € 11.717,32 naar een bankrekening van zijn vrouw.
2.4.
[gedaagde] heeft op 2 september 2016 erkend zijn functie en bevoegdheid te hebben misbruikt en met persoonsgegevens van verzekerden van [eiseres] te hebben gefraudeerd. [gedaagde] had de persoonsgegevens van 190 verzekerden in zijn bezit.
2.5.
Bij dagvaarding van 13 september 2016 heeft [eiseres] een bodemprocedure jegens [gedaagde] en zijn vrouw aanhangig gemaakt (zaaknummer C/10/511927).
2.6.
Op 5 november 2016 heeft [eiseres] een gefalsificeerde factuur d.d. 1 november 2016 ontvangen voor (niet) verleende zorg aan mevrouw [persoon1] .
Het rekeningnummer van mevrouw [persoon1] was op 2 november 2016 na een telefonisch verzoek daartoe gewijzigd in dat van de heer [persoon2] , een vriend van [gedaagde] .
Op 22 november 2016 is door [eiseres] een correctiefactuur ontvangen. [eiseres] heeft niets betaald, maar een en ander als nieuw fraude-incident aangemerkt.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A [gedaagde] te gebieden de in zijn bezit zijnde gegevens van de personen genoemd in productie 1 te vernietigen;
B [gedaagde] te verbieden de gegevens van de in productie 1 genoemde personen te gebruiken;
C [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 100.000,00 per keer, indien het gebod onder A of het verbod onder B niet wordt nagekomen, onmiddellijk na betekening van het vonnis;
D [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het vonnis, en in de nakosten.
3.2.
[eiseres] heeft aan de vorderingen onrechtmatig handelen ten grondslag gelegd. Zij stelt hiertoe het volgende:
Vaststaat dat [gedaagde] wederrechtelijk de beschikking heeft verkregen over persoonsgegevens van verzekerden van [eiseres] . [eiseres] heeft in totaal een bedrag van
€ 289.762,29 betaald na de ontvangst van door [gedaagde] gefalsificeerde zorgdeclaraties.
[eiseres] heeft een groot belang bij vernietiging door [gedaagde] van de in zijn bezit zijnde persoonsgegevens om verdere fraude met die gegevens te voorkomen en ter bescherming van de verzekerden wiens gegevens het betreft. [gedaagde] heeft op 25 november 2016 verklaard de gegevens al te hebben vernietigd, maar gelet op het fraude-incident in november 2016, waarvan vaststaat dat [gedaagde] bij de indiening van de gefalsificeerde factuur betrokken is geweest, meent [eiseres] een gerechtvaardigd belang te hebben bij het gevorderde. Kennelijk heeft [gedaagde] de gegevens niet direct na het gesprek op 2 september 2016 vernietigd en [eiseres] vertrouwt er niet op dat [gedaagde] inmiddels wel tot vernietiging van de gegevens is overgegaan.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Vaststaat dat [gedaagde] van [eiseres] afkomstige persoonsgegevens van de in productie 1 genoemde verzekerden van [eiseres] (hierna: de gegevens) heeft bezeten en dat hij de inhoud van die gegevens heeft gebruikt bij door hem uitgevoerde fraude.
4.2.
[eiseres] vordert thans [gedaagde] te veroordelen tot vernietiging van de gegevens, waarbij zij desgevraagd ter zitting heeft toegelicht dat het uiteraard niet gaat om de persoonsgegevens in het eigen systeem van [eiseres] , maar enkel om de bij [gedaagde] in bezit zijnde gegevens.
[gedaagde] heeft als verweer tegen de vordering tot vernietiging van de gegevens aangevoerd dat hij de gegevens niet meer heeft, omdat hij ze al heeft vernietigd.
Hij heeft op grond daarvan aangevoerd dat de vordering tot vernietiging op straffe van verbeurte van een dwangsom daarom moet worden afgewezen. De kans is, aldus [gedaagde] , anders (te) groot dat [eiseres] zal menen dat hij een dwangsom heeft verbeurd, terwijl hij niet meer aan een veroordeling tot vernietiging zal kunnen voldoen.
4.3.
De voorzieningenrechter acht voorshands voldoende aannemelijk dat [gedaagde] thans nog immer beschikt over de gegevens en ziet aanleiding het gevorderde op straffe van verbeurte van een dwangsom toe te wijzen, gelet op de standpunten van partijen en met name gelet op de volgende omstandigheden:
  • vaststaat dat [gedaagde] de gegevens wederrechtelijk heeft verkregen;
  • vaststaat dat [gedaagde] eerder fraude heeft gepleegd met de gegevens en tevens staat vast de wijze waarop hij dit heeft gedaan;
  • vaststaat dat [eiseres] recent, in november 2016, wederom een gefalsificeerde factuur heeft ontvangen;
  • vaststaat dat het rekeningnummer waarop de uitbetaling van het factuurbedrag op laatstgenoemde gefalsificeerde factuur zou gaan plaatsvinden het rekeningnummer is van een vriend van [gedaagde] ;
  • vaststaat dat [gedaagde] in dit kort geding het standpunt heeft ingenomen dat hij degene is geweest die aan [eiseres] het gewijzigde rekeningnummer, dat van zijn vriend is, heeft doorgegeven.
Bij deze stand van zaken, waarbij uit moet worden gegaan van voornoemde vaststaande feiten, acht de voorzieningenrechter de stellingen van [gedaagde] dat hij niet wist dat het rekeningnummer dat hij doorgaf aan [eiseres] van zijn vriend was, en dat hij niets te maken heeft gehad met de gefalsificeerde factuur van 1 november 2016, onaannemelijk.
4.4.
Dit betekent dat zowel het gevorderde gebod tot vernietiging als het verbod tot het gebruik van de gegevens zal worden toegewezen.
Ten aanzien van het verbod overweegt de voorzieningenrechter dat aangenomen kan worden het belang van [eiseres] daarbij er ook in is gelegen dat voorkomen moet worden dat de gegevens bij anderen dan [gedaagde] terechtkomen, die mogelijk ook verkeerde bedoelingen hebben.
4.5.
Dat [gedaagde] mogelijk, zoals hij heeft gesteld, al voorafgaand aan dit kort geding tot vernietiging van de gegevens is overgegaan, staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan de veroordeling in de weg, nu in de rede ligt dat pas nadat [eiseres] een nieuwe fraude-incident zal ontdekken na dit vonnis, en - op grond van de daartoe strekkende verklaring van [eiseres] ter zitting - aannemelijk is dat [gedaagde] wederom de gegevens heeft gebruikt, zal overgaan tot het executeren van dwangsommen.
Tegelijkertijd kan aangenomen worden dat wanneer [gedaagde] , zoals hij thans heeft aangevoerd, geen gegevens meer in zijn bezit heeft en zich houdt aan het in de veroordeling opgenomen verbod, de dwangsomveroordeling hem ook geen pijn zal doen.
4.6.
De dwangsomveroordelingen die worden opgelegd betreffen een eenmalige dwangsom van € 500.000,00 in het geval van overtreding van het gebod tot vernietiging van de gegevens en € 50.000,00 per keer dat het verbod om de gegevens te gebruiken door [gedaagde] wordt overtreden, tot een maximum van € 500.000,00 is bereikt.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze bedragen in het onderhavige geval aangewezen zijn, gelet op de functie die een dwangsom moet vervullen, zijnde een prikkel tot nakoming, en gelet op de stelling van [eiseres] dat zij reeds een bedrag van € 278.044,97 aan [gedaagde] heeft betaald, welke stelling door [gedaagde] slechts ongemotiveerd is betwist, terwijl de fraude op zichzelf door [gedaagde] is erkend. Een lagere dwangsom, zoals van € 1.000,00 per overtreding, zoals door [gedaagde] is voorgesteld, doet onvoldoende recht aan het grote belang van [eiseres] (en haar klanten) bij het niet langer oneigenlijk gebruiken van de gegevens.
4.7.
Voor zover [gedaagde] in punt 11 van zijn pleitnotitie nog heeft betoogd dat kennelijk een derde in het bezit is van de gegevens, omdat [gedaagde] de gefalsificeerde nota d.d. 1 november 2016 niet heeft ingediend en [eiseres] daar ook geen bewijs voor heeft,
maakt dit de hiervoor opgenomen oordelen niet anders. De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat het treffen van de in het dictum opgenomen voorlopige voorziening aangewezen is en acht, zoals hiervoor reeds overwogen, voldoende aannemelijk dat de bodemrechter, later oordelend, tot het oordeel zal komen dat [gedaagde] ook ter zake de gefalsificeerde factuur in november 2016 fraude kan worden verweten.
4.8.
[gedaagde] zal in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 81,41
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat €
816,00
Totaal € 1.516,41
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] de in zijn bezit zijnde gegevens van de in productie 1 genoemde personen te vernietigen,
5.2.
verbiedt [gedaagde] de gegevens van de in productie 1 genoemde personen te gebruiken,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 500.000,00 voor het geval dat hij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 50.000,00 voor iedere keer dat hij niet aan de in 5.2 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 500.000,00 is bereikt,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.516,41, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. van den Hurk en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2016.
1634/427