ECLI:NL:RBROT:2016:10185

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
18 januari 2017
Zaaknummer
515246 / HA RK 16-1025
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter mr. J. van den Bos in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2016 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een strafrechtelijke procedure. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. J. van den Bos, rechter in de rechtbank Rotterdam. De verzoeker had eerder op 23 november 2016 verzocht om uitstel van de behandeling van zijn zaak, omdat hij geen raadsman had en geen inzage in zijn dossier had gehad. Dit verzoek werd afgewezen door de rechter, die oordeelde dat de verzoeker voldoende tijd had gehad om een advocaat te vinden en zijn dossier in te zien. De verzoeker had in de periode tussen 19 oktober en 23 november 2016 geen actie ondernomen om zijn dossier in te zien of een andere advocaat in te schakelen. De wrakingskamer oordeelde dat de afwijzing van het uitstel niet onbegrijpelijk was en dat er geen sprake was van vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer benadrukte dat een onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot wraking ongegrond was en wees het af.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 515246 / HA RK 16-1025
Beslissing van 14 december 2016
op het verzoek van
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. J. van den Bos, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling Publiek, team straf 2 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1.
Ter zitting van 23 november 2016 zijn door de rechter de door verzoeker ingestelde verzoekschriften ex artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) behandeld. Die procedures dragen als raadkamernummers 15/1684 (89 Sv) en 15/1685 (591a Sv).
Bij gelegenheid van die behandeling heeft verzoeker de wraking van de rechter verzocht.
1.2
Verzoeker, de rechter, alsmede de officier van justitie mr. E.M. Harbers zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd. De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 29 november 2016.
1.3
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting;
- de relevante stukken uit de dossiers van de hierboven genoemde verzoekschriften.
- de door de rechter-commissaris opgestelde schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek, met bijlagen, gedateerd 28 november 2016;
- een brief van verzoeker, gedateerd 2 december 2016, met bijlagen.
1.4
Ter zitting van 5 december 2016, alwaar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen verzoeker, de rechter en de officier van justitie mr. E.M. Harbers. Zij hebben allen hun standpunten nader toegelicht.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker - verkort en zakelijk weergegeven -het volgende aangevoerd:
Sinds 2006 is verzoeker door het openbaar ministerie als betrokkene aangemerkt in een strafrechtelijk onderzoek. Verzoeker heeft zich in die procedure laten bijstaan door (telkens) verschillende advocaten. De laatste advocaat, mr. [naam advocaat], heeft zich op verzoek van verzoeker als raadsman onttrokken. Verzoeker heeft vervolgens per e-mail van 18 oktober 2016 en op de zitting van 23 november 2016 verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden omdat hij op dat moment niet (meer) werd bijgestaan door een raadsman, geen inzage in zijn dossier had gehad en er daarnaast verschillende procedures lopen bij de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten tegen mrs. [naam advocaat 2] en [naam advocaat]. De rechter heeft het verzoek om aanhouding afgewezen. Daarnaast heeft verzoeker op de zitting van 23 november 2016 verzocht om schorsing van het onderzoek op de terechtzitting, nu hij aan de rechter een proces-verbaal van aangifte (gedateerd 22 juli 2008) wilde overleggen. Ook dit verzoek is door de rechter afgewezen. Hierdoor heeft de rechter de schijn van partijdigheid gewekt.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
Met betrekking tot het verzoek van verzoeker tot inzage in zijn dossier is hij bij e-mail van 19 oktober 2016 - ruim één maand voor de zitting van 23 november 2016 - gewezen op de manier waarop inzage in de praktijk wordt gerealiseerd: een afspraak maken met de strafgriffie en dan inzage bij de centrale balie. Hierop heeft verzoeker niet gereageerd. Onder die omstandigheden is het niet aan de rechter te wijten dat verzoeker zijn dossier niet heeft ingezien. Ook is het niet vreemd dat de zitting daarvoor niet alsnog werd aangehouden, waarbij moet worden opgemerkt dat een periode van één maand ruim voldoende tijd is om een raadsman te vinden voor een dossier als het onderhavige. De omstandigheid dat er procedures tegen eerdere raadslieden lopen is niet aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegd (noch ter zitting, noch voorafgaand aan de zitting).
De stelling van verzoeker dat op de zitting van 23 november 2016 tevens een verzoek tot schorsing is gedaan, is onjuist. Dit blijkt niet uit het proces-verbaal van de zitting.
Er is geen sprake van een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid.
2.3
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.De beoordeling

uitbreiding van wrakingsgronden
3.1
De wrakingskamer overweegt ten aanzien van de ter zitting van de wrakingskamer op 5 december 2016 opgevoerde wrakingsgronden als volgt. De mededeling van verzoeker dat hij op de zitting van 23 november 2016 tevergeefs heeft verzocht om een schorsing van het onderzoek om alsnog stukken aan het dossier toe te voegen, moet worden aangemerkt als een uitbreiding van de wrakingsgronden.
3.2
Ingevolge artikel 512, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering wordt het wrakingsverzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Lid 3 van voornoemd artikel schrijft voor dat alle feiten en omstandig heden tegelijk moeten worden voorgedragen.
3.3.
Hieruit volgt dat bij de beoordeling van het wrakingsverzoek in beginsel alleen die gronden
kunnen worden betrokken, die door of namens verzoeker ter zitting van 23 november 2016 zijn voorgedragen en niet de gronden die eerst ter zitting van de wrakingskamer zijn
aangevoerd. De uitbreiding van de wrakingsgronden zoals onder 3.1 weergegeven zal daarom door de wrakingskamer buiten beschouwing worden gelaten.
de inhoudelijke beoordeling van het verzoek
3.4
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.5
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. Het is niet aan de wrakingskamer om de beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen.
3.6
Dat kan anders zijn indien een aangevochten beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Op 18 oktober 2016 heeft verzoeker aan de griffie van de rechtbank een e-mail doen toekomen met daarin het verzoek om uitstel van de zaak. Op 19 oktober 2016 is namens de rechter per e-mail aan verzoeker bericht dat zijn verzoek tot uitstel wordt afgewezen, nu verzoeker op dat moment nog ruim de tijd had om een (andere) advocaat te benaderen en hij in die periode tevens de mogelijkheid had om zijn dossier in te zien bij de centrale balie van de rechtbank. Op de zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker bevestigd dat hij het e-mailadres waarnaar deze e-mail is gestuurd in gebruik heeft.
3.8
Op de zitting van 23 november 2016 heeft verzoeker zijn verzoek tot uitstel herhaald. De rechter heeft dit verzoek, met dezelfde motivering als die van 19 oktober 2016, afgewezen.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is deze beslissing in het licht van hetgeen ter zitting van 23 november 2016 (en in de e-mail van 19 oktober 2016) hieromtrent is overwogen niet onbegrijpelijk en dus evenmin zozeer onbegrijpelijk dat daarvoor geen andere verklaring kan worden gegeven, dat deze door vooringenomenheid is ingegeven, mede gelet op het feit dat verzoeker in de periode tussen 19 oktober en 23 november geen actie heeft ondernomen om zijn dossier in te zien of een andere advocaat in te schakelen.
3.9
De wrakingskamer merkt ten slotte op dat de door verzoeker per brief van 2 december 2016 ingebrachte stukken niet zien op zaken waarin deze rechter bemoeienis heeft gehad, zodat die stukken niet redengevend (kunnen) zijn bij de beoordeling van het onderhavige wrakingsverzoek.
3.1
Het verzoek is mitsdien ongegrond en zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot wraking van mr. J. van den Bos.
Deze beslissing is gegeven door mr. O.E.M. Leinarts, voorzitter, mr. A. Buizer en mr. M.G.L. de Vette, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 december 2016 in tegenwoordigheid van mr. W.A.J.A. Welten, griffier.