ECLI:NL:RBROT:2016:10183

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2016
Publicatiedatum
18 januari 2017
Zaaknummer
514743 / HA RK 16-999
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak Mega Doussie

Op 17 november 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verdediging in de strafzaak Mega Doussie. Het verzoek tot wraking was gebaseerd op de afwijzing van verschillende verzoeken van de verdediging om getuigen te horen, waaronder de voormalige TCI-officier en medeverdachten. De rechters hebben gemotiveerd dat de afwijzingen van de verzoeken niet onbegrijpelijk waren en dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslissingen van de rechters zijn genomen op basis van de beschikbare informatie en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechters in twijfel trokken. De verdediging had ook verzocht om inzage in dossiers van parallelle onderzoeken, maar dit verzoek werd eveneens afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzingen van de verzoeken niet zozeer onbegrijpelijk waren dat ze alleen verklaard konden worden door vooringenomenheid. Het wrakingsverzoek werd daarom afgewezen, en de rechtbank benadrukte dat een onwelgevallige beslissing op zich geen grond voor wraking oplevert. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de genoemde rechters, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 514743 / HA RK 16-999
Beslissing van 17 november 2016
op het verzoek van
[naam verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
verzoeker,
advocaat mr. S. Schuurman te Breukelen,
strekkende tot wraking van:
mr. W.L. van der Bijl-de Jong,
mr. J.J. Badeen
mr. C. Laukens, rechters in de rechtbank Rotterdam, team straf 2 (hierna: de rechters).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter terechtzitting van 17 november 2016 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank, waarvan de rechters deel uitmaken, in de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak (Mega Doussie) met parketnummer 10/750083-14 een aantal beslissingen uitgesproken. Deze beslissingen zijn weergegeven onder 2 ( het verzoek en de reactie daarop). Aansluitend aan de uitspraak van deze beslissingen heeft de raadsman van verzoeker de wraking van de rechters verzocht.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • De zittingsaantekeningen van de in bovengenoemde strafzaak gehouden terechtzittingen van 14 en 17 november 2016;
  • Een excerpt van de processen-verbaal van de in bovengenoemde strafzaak gehouden terechtzittingen op 7 en 10 november 2016, inhoudend de beslissingen die daar toen door de meervoudige strafkamer zijn genomen en de motivering ervan;
  • De e-mail van de officier van justitie aan onder meer de rechters en de raadsman van verzoeker van 9 november 2016 met als bijlagen het aanbiedingsproces-verbaal met documentcode 1611090830.AMB en het proces-verbaal 5e aanvulling algemeen proces-verbaal Doussie met documentcode 1611090930, beide opgemaakt door brigadier van politie [naam brigadier] op 9 november 2016 alsmede het proces-verbaal van bevindingen met documentcode 1611081330.AMB, opgemaakt door hoofdinspecteur van politie [naam hoofdinspecteur] op 9 november 2016 en het proces-verbaal van bevindingen met documentcode 1611081500.AMB, opgemaakt inspecteur van politie [naam inspecteur] op 9 november 2016.
Het wrakingsverzoek is op 17 november 2016 behandeld ter openbare terechtzitting van de wrakingskamer. Verzoeker, diens raadsman, de rechters en de officier van justitie zijn daar gehoord.
Het verzoek is gelijktijdig behandeld met het wrakingsverzoek van [naam medeverdachte], bijgestaan door zijn raadsman mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht (parketnummer 10/750073-15), dat gelijktijdig met het onderhavige verzoek in de Mega Doussie is ingediend.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1.
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen om de voormalig TCI-officier [naam] te horen. De verdediging had daarom verzocht ter zitting van 14 november 2016 omdat aldaar vragen zijn gerezen over de contacten van TCI met een medeverdachte [naam medeverdachte 2], de beslissingen van TCI die op basis daarvan zijn genomen en over het door de TCI al dan niet aanlopen van [naam verzoeker] (verzoeker) en medeverdachte [naam medeverdachte 3] en hoe zich dat verhoudt met het principe dat personen niet als informant worden gerund in een zaak waarin zij zelf verdachte zijn. De huidige TCI-officier, die wel als getuige is gehoord, heeft de zaak van de vorige overgenomen en heeft daarom op een aantal vragen niet of niet uit eigen wetenschap kunnen verklaren.
2.2.
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen om TCI-stukken aan te leveren aan de hand waarvan de verdediging wilde nagaan of de als getuige gehoorde medeverdachte [naam medeverdachte 2] naar waarheid heeft verklaard dat hij door de TCI naar Libanon is gestuurd of dat TCI-medewerkers en TCI-officier op dit punt geloofd moeten worden.
2.3.
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen om getuige [naam hoofdinspecteur], teamleider in het onderzoek “Diepvries” nogmaals te horen. De verdediging heeft daarom verzocht ter zitting van 14 november 2016 omdat zij wilde nagaan op wiens aansturing een TCI-medewerker naar [naam medeverdachte 2] is gegaan. Volgens [naam hoofdinspecteur] zou dat zijn geschied in overleg met verbalisant [naam getuige], volgens [naam getuige] in opdracht van [naam hoofdinspecteur]. De verdediging wil voorts weten of [naam hoofdinspecteur] er toen al mee bekend was dat [naam medeverdachte 2] in deze zaak verdachte was. In dit verband is op jurisprudentie gewezen waarin is overwogen dat, als er aanwijzingen zijn dat een informant gerund is zonder schriftelijke verantwoording daarvan, dit onderzocht moet worden. Dat is tot nu toe, aldus de verdediging, niet voldoende gedaan. Verder zou [naam hoofdinspecteur] nader gehoord moeten worden over zijn aanwezigheid op de afdeling pre-arrival van de douane. In dit verband is gewezen op uitlatingen van [naam medeverdachte 3], hierna weergegeven in 2.4. Tot slot heeft de verdediging naar voren gebracht dat zij nog maar net bekend was geraakt met het bestaan van een geluidsband van gesprekken die [naam medeverdachte 3] met TCI zou hebben gevoerd en dat daaruit ook nieuwe informatie naar voren kan komen die om verdere toetsing vraagt.
2.4.
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen om medeverdachte [naam medeverdachte 3] als getuige te horen. De verdediging heeft daarom verzocht ter zitting van 14 november 2016 omdat zij van [naam medeverdachte 3] heeft vernomen dat hij verschillende keren door de TCI was benaderd en dat [naam hoofdinspecteur] in de periode december 2014 tot april 2015 regelmatig op de afdeling pre-arrival van de douane kwam spreken met verschillende personen. [naam medeverdachte 3] is in opdracht van de rechtbank op 4 mei 2016 door de rechter-commissaris gehoord maar heeft zich toen op zijn verschoningsrecht beroepen. Thans, ter zitting, heeft hij aangegeven alsnog te willen verklaren.
2.5.
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen om [naam getuige 2] als getuige te horen. De verdediging heeft daar ter zitting van 14 november 2016 om verzocht teneinde de verklaring van [naam medeverdachte 2] te verankeren. [naam getuige 2] zou, aldus de verdediging, kunnen verklaren dat [naam medeverdachte 2] hem gevraagd heeft of hij PGP-berichten mocht lezen, dat [naam medeverdachte 2] door de TCI benaderd is en dat [naam getuige 2] gesprekken heeft meegeluisterd. Aan de hand van de verklaring van [naam getuige 2] zou duidelijker kunnen worden dat [naam medeverdachte 2] heeft gefungeerd als criminele burgerinfiltrant. [naam getuige 2] bevond zich gedurende een deel van de zitting op 14 november 2016 op de publieke tribune en was door de verdediging gemeld als meegebrachte getuige.
2.6.
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen om inzage te geven in de dossiers van parallelle onderzoeken, te weten “Stekelbaars”, “Diepvries” en “Focus”. Dit verzoek was ter zitting van 14 november 2016 opnieuw door de verdediging gedaan omdat tussen de zaak Doussie en deze parallelle onderzoeken, aldus concludeert de verdediging op basis van haar beschikbare informatie, op zijn minst dwarsverbanden lopen.
2.7.
Nadat de beslissingen op 17 november 2016 door de rechtbank waren uitgesproken heeft de verdediging de rechtbank verzocht deze beslissingen te heroverwegen, subsidiair de rechtbank verzocht zich in deze zaak te verschonen en meer subsidiair verzocht om wraking van de rechtbank. Na beraad heeft de rechtbank aangegeven niet op haar eerder genomen beslissingen terug te komen en niet over te gaan tot het indienen van een verschoningsverzoek.
2.8.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de beslissingen zozeer onbegrijpelijk zijn, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat zij zijn ingegeven door vooringenomenheid. De verdediging heeft om die reden verzocht tot wraking van de rechters. De rechters hebben gemotiveerd aangegeven niet in de wraking te berusten en hebben te kennen gegeven dat naar hun oordeel geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking zou opleveren.
2.9.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek en daarbij aan de wrakingskamer verzocht bij uitspraak te bepalen dat een volgend verzoek (in dezelfde zaak) niet in behandeling wordt genomen op grond van misbruik van het wrakingsinstrument. Zij heeft daarbij onder andere gewezen op de beslissing van de wrakingskamer van 9 november 2016, inzake een door de verdachte ingediend wrakingsverzoek naar aanleiding van een eerdere afwijzing door de rechtbank van vergelijkbare verzoeken om nadere onderzoekshandelingen naar de inzet van bob-middelen.

3.De beoordeling

3.1.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2.
Een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter levert op zichzelf geen grond voor wraking op, ook als die beslissing op het oog mogelijk onjuist is en/of daartegen geen ander rechtsmiddel kan worden aangewend. Het is niet aan een wrakingskamer om de beslissing inhoudelijk te toetsen, omdat de wrakingsprocedure niet bedoeld is als vervangend rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen. Dat kan anders zijn als de aangevochten beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. Ook kan dat anders zijn als blijkt dat een rechter zijn beslissing gebaseerd heeft op feiten die al door hem zijn vastgesteld, terwijl zij nog worden betwist of op een al gevormd oordeel over vragen die pas bij een eindbeslissing aan de orde komen.
3.3.
De beslissing weergegeven in 2.1. (TCI-officier) heeft de rechtbank genomen met de overweging dat over de opgeworpen vragen de huidige TCI-officier, de TCI-chef en één van de teamleiders zijn gehoord en dat de TCI-officier op 10 november 2016 een proces-verbaal heeft opgemaakt waarin hij de werkwijze van de TCI met betrekking tot het aanlopen van personen en informatieverzameling anderszins uitvoerig heeft toegelicht. Voorts heeft zij in aanmerking genomen dat de betrokken TCI-officieren de afweging hebben gemaakt om de huidige TCI-officier als getuige te laten optreden, omdat hij de systemen kon raadplegen, hetgeen in deze zaak voorafgaand aan het verhoor ook zou zijn gebeurd, dat er overdracht heeft plaatsgevonden tussen de vorige en huidige TCI-officier en heeft zij acht geslagen op de mate waarin de getuige voor het overige de vragen heeft kunnen beantwoorden. In het licht hiervan is het argument dat de getuige op een aantal vragen heeft aangegeven niet uit eigen wetenschap te kunnen verklaren onvoldoende reden om ook de voormalige TCI-officier te horen.
3.4.
De beslissing weergegeven in 2.2. (TCI-stukken) heeft de rechtbank genomen met de overweging dat het hier interne stukken betreft, die gelet op het opsporings- en veiligheidsbelang slechts bij hoge uitzondering ter beschikking worden gesteld, namelijk als een zwaarwegend belang van de verdediging boven deze belangen uitgaat. De rechtbank heeft een afweging gemaakt ten gunste van het opsporings- en veiligheidsbelang en daarbij in aanmerking genomen dat via het horen van drie TCI-sleutelfiguren en van [naam medeverdachte 2] als getuige bij de rechter-commissaris aan de verdediging voldoende gelegenheid was geboden om de gang van zaken in dit onderzoek te toetsen. Bij de uitspraak is bovendien aangegeven dat er “op dit moment” geen aanleiding was om inzage te verlenen in TCI-verslagen. De mogelijkheid dat die aanleiding later wel zou kunnen ontstaan, is daarmee nadrukkelijk opengelaten.
3.5.
De beslissing weergegeven in 2.3. ([naam medeverdachte 3]) heeft de rechtbank genomen met de overweging dat deze getuige reeds is gehoord bij de rechter-commissaris en bovendien in zijn eigen zaak nog uitvoerig zal orden ondervraagd. Zwaarwegende argumenten waarom het thans noodzakelijk zou zijn deze getuige alsnog wederom te horen, zag de rechtbank daarom niet.
3.6.
De beslissing weergegeven in 2.4. ([naam getuige 2]) heeft de rechtbank genomen onder verwijzing naar haar overwegingen bij de eerder (op 10 november 2016) besloten afwijzing van dit verzoek en het ontbreken van redenen waarom thans anders zou moeten worden geoordeeld. Eerder heeft de rechtbank over het horen van deze getuige overwogen dat het belang daarbij voldoende tot zijn recht zou komen in het horen van de getuige [naam medeverdachte 2] en van de TCI-officier en TCI-teamleider. Voorts zou, aldus de rechtbank, van deze getuige niet gebleken zijn dat hij directe contacten met de TCI heeft gehad.
3.7.
De beslissing weergegeven in 2.5. (dossiers paralelle onderzoeken) heeft de rechtbank genomen met verwijzing naar haar overwegingen bij de hierover eerder op 7 en 10 november 2016 genomen beslissingen. Nieuwe omstandigheden waarom thans anders moet worden geoordeeld zag de rechtbank niet. In haar eerdere overwegingen oordeelde de rechtbank dat het bestaan van raakvlakken tussen onderzoek Doussie en de andere genoemde onderzoeken op zich nog niet met zich mee hoeft te brengen, dat alle zaken moeten worden gevoegd en dat het uitgangspunt is, dat het Openbaar Ministerie primair verantwoordelijk is voor de samenstelling van het dossier. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de verklaring van de officier van justitie ten aanzien van screening van het dossier op belastend/ontlastend materiaal in relatie tot de start van de OVC op [naam verzoeker] (verzoeker) op zichzelf geen aanleiding gaf te veronderstellen, dat in dit onderzoek ten onrechte relevante belastende/ontlastende stukken uit het dossier zouden zijn weggelaten.
3.8.
Gelet op het voorgaande en mede in aanmerking genomen het bij de onderscheiden beslissingen toe te passen redelijkheids- of noodzakelijkheidscriterium, zijn de genoemde beslissingen niet zozeer onbegrijpelijk dat daarvoor in redelijkheid geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. Het wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.
3.9.
Het door verzoeker op 7 november 2016 in dezelfde zaak ingediende verzoek tot wraking van de rechters dat bij beschikking van 9 november 2016 is afgewezen was uitsluitend gebaseerd op de afwijzing van het verzoek van het horen van [naam hoofdinspecteur] als getuige. De omstandigheid dat het thans afgewezen verzoek mede is gebaseerd op de afwijzing van het herhaald verzoek om [naam hoofdinspecteur] als getuige te horen, is onvoldoende voor het oordeel, dat er sprake is van misbruik van het wrakingsinstrument, te minder nu er na 7 november 2016 nieuwe feiten aan het licht zijn gekomen. De wrakingskamer ziet derhalve geen reden om te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker wegens misbruik niet in behandeling zal worden genomen

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. W.L. van der Bijl-de Jong, mr. J.J. Bade en mr. C. Laukens.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.P. Hameete, voorzitter, mr. J.F. Koekebakker en mr. H.J.M. van der Kaaij, rechters. Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2016 in tegenwoordigheid van S.H. Groesbeek, griffier en door hen ondertekend.