ECLI:NL:RBROT:2016:10152

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
10 januari 2017
Zaaknummer
C/10/514438 / KG ZA 16-1306
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrecht en handelsnaamrecht in kort geding tussen twee ondernemers over gebruik van logo en handelsnaam Flippin’ Burgers

In deze zaak, die op 20 december 2016 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderde eiser, een ondernemer die zich bezighoudt met catering via foodtrucks, dat gedaagde, een andere ondernemer die reclame- en promotiemateriaal ontwerpt, zou stoppen met het gebruik van het logo en de handelsnaam "Flippin’ Burgers". Eiser stelde dat hij het auteursrecht op het logo had verkregen, omdat hij het logo als eerste openbaar had gemaakt. Gedaagde had echter het logo in opdracht van eiser ontworpen en was daarmee de rechthebbende op het auteursrecht. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser niet kon aantonen dat er een exclusief gebruiksrecht was verleend aan hem, en wees de vordering tot staking van het gebruik van het logo af.

Wat betreft de handelsnaam erkende gedaagde dat eiser het handelsnaamrecht op "Flippin’ Burgers" had. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde inbreuk had gemaakt op het handelsnaamrecht van eiser, omdat er verwarring kon ontstaan bij het publiek tussen de foodtrucks van beide partijen. De vordering tot staking van het gebruik van de handelsnaam werd toegewezen, met een dwangsom voor elke overtreding.

De vorderingen van eiser met betrekking tot de domeinnaam en de facebookpagina werden afgewezen, omdat gedaagde had verklaard dat hij de contactgegevens op de website had hersteld en er geen bewijs was dat eiser recht had op de facebookpagina. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/514438 / KG ZA 16-1306
Vonnis in kort geding van 20 december 2016
in de zaak van
[eiser]
,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. W.M. Kemkers te Amsterdam,
tegen
[gedaagde]
,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties,
  • de brief van 17 november 2016 met producties,
  • de mondelinge behandeling,
  • de pleitnota van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert een eenmanszaak en houdt zich door middel van ‘foodtrucks’ bezig met de catering bij evenementen. [gedaagde] exploiteert een eenmanszaak en houdt zich onder meer bezig met het ontwerpen en realiseren van reclame- en promotiemateriaal.
2.2.
In of omstreeks maart 2016 zijn partijen een niet schriftelijk vastgelegde samenwerking aangegaan met betrekking tot de exploitatie van een foodtruck. Afgesproken is dat [eiser] zou investeren in de aanschaf van een foodtruck en dat hij en [gedaagde] met de foodtruck onder de handelsnaam “Flippin’ Burgers” op festivals hamburgers en milkshakes zouden gaan verkopen. De winst zou tussen [eiser] en [gedaagde] verdeeld worden op basis van een 70/30-verdeling.
2.3.
In het kader van de samenwerking heeft [gedaagde] in opdracht van [eiser] een logo ontworpen, de domeinnaam “www.flippinburgers.nl” geregistreerd en een website voor deze domeinnaam ontworpen. Voor de werkzaamheden in dit verband heeft [gedaagde] aan [eiser] een bedrag van € 24,20 (factuurdatum 30 maart 2016) en een bedrag van € 847,- (factuurdatum 9 juni 2016) gefactureerd.
2.4.
In de zomerperiode heeft [gedaagde] in Groningen en een week later in Leeuwarden met de foodtruck op een festivalterrein gestaan. Na het festival in Leeuwarden hebben partijen hun samenwerking feitelijk beëindigd.
2.5.
Na de beëindiging van de samenwerking is [gedaagde] het logo en de naam van Flippin’Burgers blijven gebruiken.

3.Het geschil

3.1.
Na eiswijziging/vermindering ter zitting m.b.t. de onderdelen ii, vii, en viii van het
petitum vordert [eiser] - samengevat - :
[gedaagde] te bevelen iedere inbreuk op de auteursrechten van [eiser] met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden en subsidiair [gedaagde] te bevelen ieder onrechtmatig handelen, bestaande uit het onrechtmatige gebruik van het logo te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
[gedaagde] te bevelen ieder gebruik van de handelsnaam “Flippin’ Burgers” of daarmee overeenstemmende handelsnamen met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
[gedaagde] te bevelen ieder onrechtmatig handelen, waaronder begrepen maar niet beperkt tot het onrechtmatig handelen ten aanzien van de domeinnaam www.flippinburgers.nl en facebookpagina Flippin’ Burgers met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
[gedaagde] te bevelen iedere aangebrachte wijziging dan wel toevoeging aan de website www.flippinburgers.nl en de facebookpagina Flippin’ Burgers met onmiddellijke ingang zal terugdraaien en zich zal onthouden van verdere wijzigingen en/of toevoegingen, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
[gedaagde] te bevelen [eiser] met onmiddellijke ingang in het bezit te stellen van de huidige inloggegevens van de website www.flippinburgers.nl en van de facebookpagina Flippin’ Burgers, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
veroordeling van [eiser] in de volledige proceskosten ex artikel 1019h Rv.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de gevraagde voorzieningen.
Het auteursrecht/gebruiksrecht op het logo
4.2.
[eiser] stelt dat hij het auteursrecht (in de zin van artikel 1 Auteurswet) op het door [gedaagde] ontworpen logo heeft verkregen, omdat hij als eenmanszaak als eerste het logo openbaar heeft gemaakt zonder vermelding van [gedaagde] als maker, waardoor hij op grond van artikel 8 van de Auteurswet als maker van het werk moet worden aangemerkt. Anders dan [eiser] stelt, is artikel 8 Aw echter niet op een eenmanszaak van toepassing. Nu vast staat dat [gedaagde] in opdracht van [eiser] het logo heeft ontworpen en niet is gebleken dat partijen anders zijn overeengekomen is hij als maker van het werk aan te merken en daarmee rechthebbende van het auteursrecht op het logo (vgl. artikel 1 Aw).
4.3.1.
[eiser] stelt zich subsidiair op het standpunt (hetgeen door [gedaagde] wordt betwist) dat [gedaagde] na het ontwerpen van het logo ter zake impliciet aan [eiser] een exclusief en niet in tijd beperkt gebruiksrecht heeft verleend. Volgens [eiser] is dit de bedoeling van partijen geweest, omdat de opdracht tot het vervaardigen van het logo anders geen enkele zin zou hebben gehad.
4.3.2.
Niet onaannemelijk is dat het de bedoeling van partijen is geweest, althans dat [eiser] er op mocht vertrouwen, dat met het vervaardigen van het logo tevens aan [eiser] het gebruiksrecht ten aanzien van dat logo is verleend. Het gebruik van het logo is immers de reden geweest dat [eiser] aan [gedaagde] de opdracht tot vervaardigen van dat logo heeft verstrekt. Dat dit gebruiksrecht exclusief is geweest, dat wil dus zeggen met uitsluiting van [gedaagde] (als maker van het logo), acht de voorzieningenrechter voorshands onvoldoende aannemelijk gemaakt. Ter uitvoering van de samenwerking was immers afgesproken, zo staat tussen partijen vast, dat ook [gedaagde] de foodtruck (met daarop het logo) feitelijk zou gaan exploiteren door op festivals en andere evenementen hamburgers onder de naam Flippin’ Burgers te gaan verkopen, waarbij de behaalde winst op basis van een 30/70-verhouding tussen partijen zou worden verdeeld. Dit zou niet mogelijk zijn geweest wanneer vanaf het begin van de samenwerking aan [eiser] een exclusief gebruiksrecht van het logo zou zijn verleend. Of het de bedoeling van partijen is geweest dat de door [eiser] gestelde exclusiviteit van het gebruiksrecht zou gaan gelden vanaf het moment dat partijen de samenwerking zouden beëindigen, kan thans - gelet op de beperkingen die een kort gedingprocedure met zich brengt - niet worden aangenomen, te meer nu partijen de gemaakte afspraken aangaande de samenwerking, en de in dat kader aan [gedaagde] verstrekte opdracht, niet op papier hebben gezet.
4.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat het onder 3.1. onder a. gevorderde zal worden afgewezen.
De handelsnaam
4.5.
[gedaagde] heeft ter zitting erkend dat [eiser] het handelsnaamrecht heeft op Flippin’ Burgers en dat hij ( [gedaagde] ) na de feitelijke beëindiging van de samenwerking met [eiser] deze handelsnaam niettemin gebruikt heeft. Aangezien zowel [eiser] als [gedaagde] , zo is ter zitting naar voren gekomen, foodtrucks exploiteren op (met name) festivals door het hele land, is er bij het publiek verwarring te duchten tussen de foodtrucks van [eiser] en [gedaagde] . Dit maakt dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op het handelsnaamrecht van [eiser] in de zin van artikel 5 Handelsnaamwet. De vordering tot staking van het gebruik van de handelsnaam Flippin’Burgers zal dan ook worden toegewezen, op straffe van verbeurte van een na te melden dwangsom. Onder deze veroordeling valt tevens staking door [gedaagde] van het gebruik van de domeinnaam www.flippinburgers.nl, nu deze naam nagenoeg overeenstemt met de handelsnaam van [eiser] en [gedaagde] het handelsnaamrecht van [eiser] uitdrukkelijk heeft erkend.
De domeinnaam
4.6.
Vast staat dat [gedaagde] in opdracht en ten behoeve van [eiser] de domeinnaam www.flippinburgers.nl heeft laten registreren. Verder staat vast dat [gedaagde] de op de website vermelde contactgegevens van [eiser] op enig moment heeft gewijzigd in die van hem zelf. [eiser] stelt dat [gedaagde] hierdoor onrechtmatig heeft gehandeld. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat hij de contactgegevens van [eiser] weer op de website heeft teruggeplaatst, terwijl de gegevens van [gedaagde] zelf weer zijn verwijderd, hetgeen [eiser] ter zitting heeft bevestigd. In die zin is van onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens [eiser] thans geen sprake meer en gezien de omstandigheden valt dit ook niet langer voor de toekomst te verwachten. Dit brengt mee dat dit deel van de in 3.1. onder c. vermelde vordering thans niet toewijsbaar is. Hetzelfde geldt ten aanzien van het onder 3.1. onder d. gevorderde, nu voor wat betreft de website reeds aan deze vordering is voldaan. Ter zitting is naar voren gekomen dat [gedaagde] inmiddels ook de inloggegevens van de domeinnaam aan [eiser] heeft verstrekt, zodat voor wat betreft de website ook het onder 3.1. onder e. thans bij gebrek aan belang niet toewijsbaar is.
De facebookpagina
4.7.
[eiser] stelt dat tot de aan [gedaagde] in opdracht gegeven werkzaamheden tevens het aanmaken van een facebookpagina behoorde en dat om die reden, zo begrijpt de voorzieningenrechter zijn stelling, het beheer van deze pagina aan hem toekomt. [gedaagde] stelt echter dat hij de facebookpagina op eigen initiatief heeft aangemaakt en weigert de inloggegevens van de facebookpagina te verstrekken. Gelet op deze betwisting en gelet op het feit dat in de factuur van 9 juni 2016 het aanmaken van een facebookpagina niet als verrichte werkzaamheden staat vermeld, is het thans niet aannemelijk dat het beheer over de bewuste facebookpagina aan [eiser] zou toekomen. Wel heeft [gedaagde] ter zitting toegezegd dat op de facebookpagina de handelsnaam van [eiser] niet langer zal worden vermeld. Voor het geval [gedaagde] deze toezegging niet na zal komen, treft de hierna uit te spreken veroordeling dat [gedaagde] het gebruik van de handelsnaam van [eiser] zal staken daarvoor een voorziening. Gelet hierop zullen voor wat betreft de facebookpagina de onder 3.1. onder c. en d. vermelde vorderingen worden afgewezen.
4.8.
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, wordt er aanleiding gezien om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
beveelt [gedaagde] ieder gebruik van de handelsnaam “Flippin’ Burgers” of daarmee overeenstemmende handelsnamen met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere keer dat [gedaagde] na betekening van dit vonnis in gebreke blijft om aan dit bevel te voldoen,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2016.
2438/676