ECLI:NL:RBROT:2016:10121

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2016
Publicatiedatum
5 januari 2017
Zaaknummer
510818 KG ZA 16-1118
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling in kort geding met betrekking tot maatschapsovereenkomst en beëindiging lidmaatschap

In deze zaak heeft eiser, een medisch specialist, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, die een maatschap vormen. Eiser vordert zijn wedertewerkstelling na de beëindiging van zijn lidmaatschap tijdens de proeftijd. De rechtbank Rotterdam heeft op 27 oktober 2016 uitspraak gedaan. Eiser is op 14 oktober 2013 in dienst getreden bij de maatschap en heeft op 1 januari 2015 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd getekend. Op 28 juli 2016 heeft het bestuur van de maatschap besloten om het lidmaatschap van eiser te beëindigen, maar dit besluit is niet rechtsgeldig genomen omdat het niet door de Vergadering van Maten is goedgekeurd. De voorzieningenrechter oordeelt dat de proeftijd niet rechtsgeldig is beëindigd en dat de maatschapsovereenkomst met eiser voortduurt. De vordering tot wedertewerkstelling wordt toegewezen, met een dwangsom voor het geval gedaagden niet aan het vonnis voldoen. Daarnaast wordt gedaagden veroordeeld tot betaling van de maandelijkse vergoeding aan eiser, conform de maatschapsovereenkomst, en in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/510818 / KG ZA 16-1118
Vonnis in kort geding van 27 oktober 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te Rotterdam,
eiser,
advocaat mr. E.M.Y. Sørensen te Rotterdam,
tegen
1. de maatschap
[gedaagden],
gevestigd te Rotterdam,
2. de stichting
[gedaagden],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. K.D. Meersma te Amsterdam.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd, en gedaagden respectievelijk [gedaagden] en [gedaagden] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding van 30 september 2016, met producties 1a tot en met 44a,
 een faxbericht van 7 oktober 2016 van de zijde van [eiser] , met aanvullende producties 45 en 46,
 producties 1 tot en met 12 van de zijde van [gedaagden] en [gedaagden] ,
 de mondelinge behandeling op 10 oktober 2016,
 de pleitaantekeningen van beide partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 14 oktober 2013 is [eiser] in dienst getreden van de maatschap [maatschap] [gedaagden] in de functie van Medisch Specialist in het specialisme Chef de Clinique Cardioloog/Intensivist.
2.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is tussen [eiser] en de [maatschap2] (hierna afgekort: de [maatschap2] ) een arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van één jaar gesloten.
2.3.
Op 21 januari 2015 is [eiser] met [gedaagden] een Gastvrijheidsovereenkomst aangegaan, teneinde toegang te krijgen tot het ziekenhuis om zijn werkzaamheden te kunnen verrichten.
2.4.
[eiser] is op 1 november 2015 als maat toegetreden tot [gedaagden] .
2.5.
Binnen [gedaagden] zijn de specialisten opgedeeld in Organisatorische Eenheden (afgekort: OE). [eiser] is lid van de Organisatorische Eenheid Intensive Care (hierna afgekort: OE IC).
2.6.
De door [eiser] op 17 november 2015 ondertekende
“Maatschap overeenkomst Medisch Specialist Bedrijf [gedaagden] te Rotterdam”(hierna: de Maatschapsovereenkomst) bepaalt onder meer het volgende:
“Artikel 3. Aanvang en duur
Lid 1
De Overeenkomst neemt een aanvang na ondertekening en duurt onbepaalde tijd voort.
[…]
Artikel 5. Winstverdeling
Lid 1
De winst van de Maatschap zal worden verdeeld conform de verdeelafspraken zoals opgenomen in bijlage 5. […] de winstuitkering, die jaarlijks te bepalen is door de Vergadering van Maten […].
[…]
Lid 4
Onderdeel van de verdeelafspraken kan zijn het maximum bedrag dat door ieder van de Maten (al dan niet te regelen via de Organisatorische Eenheden) maandelijks kan worden opgenomen als voorschot op het winstaandeel. Bevoorschotting vindt plaats op basis van een door de Vergadering van Maten opgestelde begroting inclusief bevoorschottingsoverzicht op voordracht van het Bestuur. […]
Artikel 6. Maten
[…]
Lid 5
De toetreding van nieuwe maten gebeurt op voordracht van de organisatorische eenheid via de beoordelingscommissie. Het oordeel van de commissie wordt voorgelegd aan de Vergadering van Maten die het uiteindelijke besluit tot toetreding neemt.
Voor nieuwe Maten geldt een proefperiode van 9 maanden. Tijdens deze proefperiode is de nieuwe Maat volledig gerechtigd (op basis van zijn / haar arbeidsinbreng) in het resultaat van de Organisatorische Eenheid. Over het al dan niet functioneren van de nieuwe maat in de proefperiode wordt het advies gevraagd van de Organisatorische Eenheid, dit advies zal worden voorgelegd aan de Vergadering van Maten. Alle overige bepalingen in deze overeenkomst zijn voor hem/haar van toepassing.
[…]
Artikel 12. Vergadering van Maten – algemeen
[…]
Lid 6
Als in het artikel over besluitvorming door de Vergadering van Maten is bepaald dat een minimum aantal Maten of Organisatorische Eenheden aanwezig moet zijn (of moet hebben gestemd via email), moet bij het ontbreken van dat minimum aantal Maten door het Bestuur binnen veertien dagen een volgende Vergadering van Maten worden uitgeschreven. In de betreffende vergadering is aanwezigheid van een minimum aantal Maten niet vereist voor de betreffende besluitvorming.
[…]
Artikel 13. Vergadering van Maten – stemmen, besluitvorming
[…]
Lid 4
Voor alle besluiten aangaande zaken die de Maatschap betreffen, zullen de leden van de Maatschap zich inspannen om consensus te bereiken. Leden van de Maatschap zijn verplicht er naar te streven zelf zoveel mogelijk in persoon in de maatschapvergadering aanwezig te zijn.
Indien een lid van de Maatschap is verhinderd zal hij/zij hiervan uiterlijk 24 uur voor aanvang van de Maatschap vergadering kennis moeten geven aan de secretaris van de Maatschap of bij diens afwezigheid aan een ander bestuurslid van de Maatschap.
Indien een Maat is verhinderd kan hij/zij zich desgewenst laten vertegenwoordigen door een ander lid van de Maatschap. De leden van de Maatschap brengen hun stem mondeling uit en dienen bij afwezigheid schriftelijk te stemmen. Het schriftelijk stemmen kan zowel per brief als per email.
Indien bij afwezigheid geen schriftelijke stem wordt uitgebracht, vervalt de stem, tenzij aannemelijk kan worden gemaakt dat de betreffende Maat tevoren niet van de stemming op de hoogte was. Een Maat kan een andere Maat volmacht geven. Partijen spreken af een volmacht uitsluitend schriftelijk te verlenen. Over besluiten aangaande personen wordt schriftelijk gestemd.
Lid 5
De maten hebben per persoon één stem. In geval van zeer belangrijke besluiten wordt de stemzwaarte gekoppeld aan de gerechtigheid in de Maatschap.
Maten kunnen per Organisatorische Eenheid een vertegenwoordiger machtigen, die namens hen de Vergadering van Maten bijwoont en aldaar het woord voert.
Op basis van vorenbedoelde schriftelijke volmacht (bijlage 7) zal hij/zij de uitkomsten van de stemmen van de maten uit zijn/haar Organisatorische Eenheid overleggen.
In geval van zeer belangrijke besluiten geldt deze machtiging niet en dienen de individuele maten bij de vergadering aanwezig te zijn of een individuele volmacht afgegeven te hebben, zoals in lid 4 is omschreven.
Artikel 14. Besluiten
De Maatschap kent 3 soorten besluiten:
Bestuursbesluiten. Hierover besluit het Bestuur
[…]
Zeer belangrijke besluiten worden aangenomen mits tenminste 2/3e van de individuele stemmen is uitgebracht (quorum) en er een meerderheid van tenminste 2/3e van de stemmers vóór hebben gestemd.
De stemgerechtigdheid per maat is bepaald in artikel 13 lid 5.
Ieder besluit is een gewoon besluit tenzij het in deze overeenkomst anders is geregeld.
Zeer belangrijke besluiten betreffen in ieder geval:
[…]
door de Maatschap gedwongen beëindiging van het lidmaatschap van een Maat;
het vaststellen van het disfunctioneren van een Maat;
[…]
Artikel 20. Ontbinding en vereffening
[…]
Lid 4
De Maatschap eindigt ten aanzien van de Maat die uittreedt:
[…]
door opzegging door het Bestuur aan de betreffende Maat op grond van omstandigheden die meebrengen dat voortzetting van de Maatschap ten aanzien van die Maat in redelijkheid niet van de Maatschap kan worden gevergd;
[…]”
2.7.
In een brief van 23 december 2015 schrijft de heer [persoon1] adviseur van de [maatschap2] , aan [eiser] :
“Afgelopen week zijn een aantal gesprekken gevoerd tussen jou en de individuele leden van de [maatschap2] ( [maatschap2] ) in aanwezigheid van ondergetekende. De gesprekken waren gepland naar aanleiding van onvrede over jouw aanwezigheid de afgelopen 6-8 weken. Het te laat komen voor diensten was al eerder besproken en verbeterde de afgelopen periode niet. Verder heb je een afgesproken cursus in het kader van jouw toetreding niet gevolgd.
[…]
Jij hebt gegarandeerd dat nu je verhuisd bent en jouw vrouw niet meer werkt, je nu structureel een oplossing hebt waarbij deze punten niet meer voor zullen komen.
De leden van de [maatschap2] gaan er nu van uit dat jij je nu volledig zal inzetten voor de belangen van de [maatschap2] en je nu beter beseft dat alles wat je doet niet alleen op jou reflecteert maar op de gehele maatschap.
Om de besproken punten te monitoren zal er rond eind maart en eind juni een evaluatie gepland worden.”
2.8.
In een e-mail van 24 april 2016 reageert [persoon2] , lid van de [maatschap2] , op een vraag van [eiser] :
“Momenteel ben je zoals je weet geen lid vd [maatschap2] en over of je toe kan treden tot de [maatschap2] kan onder de huidige onzekere omstandigheden geen uitspraak gedaan worden.”
2.9.
In een e-mail van 21 juli 2016 bericht [persoon4] , medisch manager van de Intensive Care, namens de OE IC, aan [persoon3] , voorzitter van [gedaagden] :
“Namens de OE IC wil ik je hierbij definitief kenbaar maken dat de OE IC niet verder wil met [eiser] als intensivist in het [gedaagden] .
Wij willen je hierbij verzoeken om zijn positie in het [gedaagden] definitief op te zeggen voordat zijn proeftijd op 1 augustus 2016 afloopt.
Wel zijn wij bereid om hem eventueel tegemoet te komen door tijdelijk, tot uiterlijk 1 januari 2017, nog gebruik te maken van zijn diensten, maar dan op losse basis.
Denk bv aan inzet als een waarnemer, chef de clinique of iets soortgelijks, met dien verstande dat welke format er ook voor wordt gekozen zijn werkzaamheden als intensivist in het [gedaagden] op 1 januari 2017 definitief eindigen.”
2.10.
In een e-mail van 25 juli 2016 schrijft [persoon2] aan [eiser] :
“[…] Jouw positie in het [gedaagden] zal binnen de proeftijd eindigen. Wel kan je evt als je wil op losse basis als waarnemer of chef de clinique of iets dergelijks tot het einde van dit jaar blijven. Daarna eindigen je werkzaamheden als intensivist in het [gedaagden] definitief. Het bestuur vh [gedaagden] zal het verder met je opnemen hierover.”
2.11.
In een e-mail van 28 juli 2016 schrijft [persoon3] namens het bestuur van [gedaagden] aan alle 125 leden van [gedaagden] :
“Conform de procedure zoals beschreven in ons maatschapsovereenkomst neemt het [gedaagden] bestuur het onderstaande besluit, gezien het verstrijken van de proeftijd op 31 juli aanstaande, op grond van het advies van de OE Intensive care, en de verdere beschikbare informatie, en in het belang van alle betrokkenen, over de voortzetting van de maatschapsovereenkomst met [eiser] . Dit besluit wordt conform de maatschapsovereenkomst hierbij voorgelegd ter kennisgeving aan de maten.
Het besluit op 28 juli 2016 luidt als volgt:
Op basis van het van de OE Intensive Care ontvangen advies aangaande het voortzetten van het lidmaatschap van de [gedaagden] van [eiser] , constateert het [gedaagden] -bestuur dat er onvoldoende draagvlak is binnen de OE Intensive Care om voortzetting van de maatschapsovereenkomst met [eiser] te continueren na een proeftijd van 9 maanden. Het [gedaagden] -bestuur beëindigt derhalve per 1 augustus 2016 de overeenkomst met [eiser] . Dit besluit wordt op 5 september 2016 toegelicht in de Vergadering van Maten.”
2.12.
In een brief van 29 juli 2016, ontvangen door [eiser] op 30 juli 2016, schrijft [persoon3] namens het bestuur van [gedaagden] aan [eiser] :
“[…]
Op basis van het van de OE Intensive Care ontvangen advies aangaande het voortzetten van het lidmaatschap van de [gedaagden] van [eiser] constateert het [gedaagden] -bestuur dat er onvoldoende draagvlak is binnen de OE Intensive Care om voortzetting van de maatschapsovereenkomst met [eiser] te continueren na een proeftijd van negen maanden. Het [gedaagden] -bestuur beëindigt derhalve per 1 augustus 2016 de overeenkomst met [eiser] .
Dit besluit wordt op 5 september 2016 toegelicht in de vergadering van maten.
[…]”
2.13.
In een e-mail van 1 augustus 2016 schrijft [persoon5] aan [eiser] :
“We hebben vanmiddag afgesproken dat je de komende weken conform het Rooster Augustus 2016 versie 2 werkt. Ik hoor graag wanneer jij beschikbaar bent om nadere afspraken te maken. […]”
2.14.
Bij brief van 8 augustus 2016 schrijft de gemachtigde van [eiser] aan [persoon5] (directeur van [gedaagden] ) dat het besluit van 28 juli 2016 niet rechtsgeldig tot stand is gekomen. Bij e-mail van 14 september 2016 vernietigt [eiser] het besluit van 28 juli 2016.
2.15.
Bij e-mail van 29 augustus 2016 verzoekt [persoon3] de maten om elektronisch te stemmen over het beluit van de Vergadering van Maten om het bestuursbesluit van 28 juli 2016 inzake de beëindiging van de maatschapsovereenkomst met [eiser] per 1 augustus 2016 te bekrachtigen. De sluitingsdatum van de stemming was 14 september 2016.
2.16.
Op 5 september 2016 beëindigt het [gedaagden] telefonisch met onmiddellijke ingang de Gastvrijheidsovereenkomst met [eiser] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
[gedaagden] en [gedaagden] te veroordelen om [eiser] binnen vijf dagen na dit vonnis en tot aan de datum waarop de Maatschapsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd, toe te laten tot zijn gebruikelijke werkzaamheden binnen [gedaagden] en OE IC als Intensivist, zulks op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 2.000,00 per dag of een gedeelte van een dag (althans een in goede justitie te bepalen bedrag over een in goede justitie te bepalen tijdvak) dat [gedaagden] en/of [gedaagden] in gebreke blijven aan het ten deze te wijzen vonnis te voldoen.
[gedaagden] te veroordelen om de bedongen maandelijkse vergoeding ad € 20.000, exclusief BTW per maand, te betalen en te blijven betalen vanaf 1 september 2016 tot aan de datum waarop de Maatschapsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd ten aanzien van [eiser] .
[gedaagden] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het onder 2. genoemde bedrag vanaf 1 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
[gedaagden] te veroordelen binnen vijf dagen na dit vonnis [eiser] toegang te verschaffen tot het ziekenhuis en de Gastvrijheidsovereenkomst met [eiser] met ingang van 1 september 2016 voort te zetten voor onbepaalde tijd althans tot de dag waarop de Maatschapsovereenkomst met [eiser] rechtsgeldig zal zijn geëindigd.
subsidair
5. [gedaagden] en/of [gedaagden] te veroordelen tot voldoening aan [eiser] van een voorschot op de aan hem toekomende schadevergoeding en dit voorschot te bepalen op een bedrag van € 280.000,00 bruto, te voldoen binnen 30 dagen na de datum waarop de Maatschapsovereenkomst met [eiser] rechtsgeldig zal zijn geëindigd, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of een gedeelte van een dag (althans een in goede justitie te bepalen tijdvak) dat [gedaagden] / [gedaagden] in gebreke is of blijft met betrekking tot de voldoening hiervan.
6. [gedaagden] en/of [gedaagden] te veroordelen tot terugstorting van de kapitaalstorting ad € 51.000,00 netto die [eiser] heeft gedaan in het kader van zijn lidmaatschap van [gedaagden] .
7. Vergoeding van de schade ad € 50.000,00 netto ter zake de verkoop in 2015 van het woonhuis te Leiden van [eiser] .
8. Vergoeding van en voorschot op de schade van € 50.000,00 netto ter zake immateriële schade aan de eer en goede naam van [eiser] .
meer subsidiair
9. [gedaagden] en/of [gedaagden] te veroordelen tot voldoening van een voorschot op vergoedingen die [eiser] misloopt wegens het niet in acht nemen van een redelijke opzegtermijn van zes maanden ad € 120.000,00 bruto (6x € 20.000,00 bruto).
subsidiair en meer subsidiair
10. Vergoeding van de gemaakte en te maken advocaatkosten voorlopig te stellen op een bedrag van € 25.000,00 exclusief BTW.
10. [gedaagden] en [gedaagden] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagden] en [gedaagden] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het spoedeisend belang is gelegen in de aard van de vordering. De stelling van [gedaagden] en [gedaagden] dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering omdat hij inmiddels elders inkomsten uit arbeid geniet, is door [eiser] weersproken en daarop is door [gedaagden] en [gedaagden] niet gereageerd, terwijl zij deze stelling ook verder niet hebben onderbouwd. Daarom wordt aan die stelling voorbijgegaan.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of het lidmaatschap van [eiser] in [gedaagden] rechtsgeldig in de proeftijd is beëindigd.
4.3.
Voorop wordt gesteld dat de ratio van de proeftijd in de onderhavige Maatschapsovereenkomst niet anders is dan bij een arbeidsovereenkomst. De proeftijd dient ertoe om beide partijen de gelegenheid te geven om zich een beeld te vormen van elkaars hoedanigheden en van de geschiktheid van de maat voor de overeengekomen werkzaamheden, zonder direct voor langere tijd aan elkaar gebonden te zijn. Tijdens de proeftijd kunnen beide partijen de Maatschapsovereenkomst met onmiddellijke ingang en om elke reden opzeggen. Voor de opzegging gedurende de proeftijd geldt anders dan voor een opzegging buiten de proeftijd niet het strenge criterium van artikel 20 lid 4 sub c van de Maatschapsovereenkomst, te weten dat sprake moet zijn van omstandigheden die meebrengen dat voortzetting van de maatschap ten aanzien van die maat in redelijkheid niet van de maatschap kan worden gevergd. Over dit alles zijn partijen het eens. In het licht van het ontbreken van bescherming gedurende de proeftijd vergt een redelijke uitvoering van de maatschapsovereenkomst dat van de ruime mogelijkheden tot opzegging slechts binnen de afgesproken duur van de proeftijd gebruik kan worden gemaakt. Een rechtsgeldig besluit tot opzegging moet vóór het einde van de proeftijd tot stand zijn gekomen.
4.4.
De voorzieningenrechter verwerpt de stelling van [eiser] dat hij er eind mei 2016 op mocht vertrouwen dat hij zijn proeftijd met succes had doorlopen. Op dat moment waren pas zeven maanden van de proeftijd verstreken, waarin het functioneren van [eiser] niet onbesproken is gebleven, getuige ook de e-mail van 23 december 2015 namens de [maatschap2] aan [eiser] . Ter monitoring van de besproken punten zou eind maart en eind juni 2016 een evaluatie worden gepland. Weliswaar staat vast dat deze evaluaties niet hebben plaatsgevonden, maar uit dit enkele achterwege blijven heeft [eiser] op zichzelf nog niet mogen afleiden dat er geen kritiek meer was op zijn functioneren. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagden] een uitlating van die strekking heeft gedaan. Ook op basis van het verzoek aan [eiser] om zijn aandeel ad € 220.000,00 in het vermogen van [gedaagden] te storten, waaraan hij op 1 juni 2016 heeft voldaan, heeft [eiser] niet gerechtvaardigd mogen concluderen dat de proeftijd al met goed gevolg was afgerond. In artikel 6 lid 5 van de Maatschapsovereenkomst is immers expliciet bepaald dat alle bepalingen van deze overeenkomst op nieuwe maten van toepassing zijn. Hierbij is geen uitzondering gemaakt voor de proefperiode. De overeengekomen financiële verplichtingen van de maten jegens [gedaagden] gelden derhalve in de proeftijd onverkort.
4.5.
Tussen partijen staat vast dat de proeftijd eindigde op 1 augustus 2016. Op 28 juli 2016 heeft het bestuur van [gedaagden] besloten om het lidmaatschap van [eiser] te beëindigen, welk besluit op 29 juli 2016 aan hem is meegedeeld, derhalve binnen de proeftijd. Partijen zijn het erover eens dat dit besluit niet voldoet. In artikel 6 lid 5 is expliciet bepaald dat het advies van de Organisatorische Eenheid over het al dan niet functioneren van de maat in de proefperiode moet worden voorgelegd aan de Vergadering van Maten. Dat is niet gebeurd. Partijen zijn het er voorts over eens dat beëindiging van het lidmaatschap van een maat – ook in de proeftijd – een ‘zeer belangrijk besluit’ is dat op de voet van artikel 14 van de maatschapsovereenkomst slechts door de Vergadering van Maten kan worden genomen. Het beëindigingsbesluit van het bestuur van [gedaagden] van 28 juli 2016 is dus door een onbevoegd orgaan genomen en derhalve nietig. Dit moet leiden tot de conclusie dat de maatschapsovereenkomst met [eiser] per 1 augustus 2016 in beginsel niet is geëindigd maar is blijven voortduren.
4.6.
Het bestuur van [gedaagden] heeft de gebreken aan het besluit van 28 juli 2016 willen herstellen door alsnog het advies van de OE IC aan de Vergadering van Maten voor te leggen en op 29 augustus 2016 een elektronische stemming uit te schrijven, met als sluitingsdatum 14 september 2016. [eiser] bestrijdt de rechtsgeldigheid daarvan. Hij heeft onder andere aangevoerd dat de handelwijze van [gedaagden] tot gevolg heeft dat de beperkte duur van de proeftijd wordt uitgehold. De voorzieningenrechter overweegt in de eerste plaats dat [gedaagden] geen (wettelijke of contractuele) grondslag heeft gesteld voor de validering van het ongeldige bestuursbesluit van 28 juli 2016. Het bestaan van een (wettelijke of contractuele) grondslag is de voorzieningenrechter ook niet gebleken. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter verdraagt het na afloop van de proeftijd met terugwerkende kracht alsnog bekrachtigen van een aanvankelijk nietige opzegging zich bovendien niet met de ratio van de proeftijd. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar het overwogene in 4.3. De beperkte duur van een proeftijd, waarbij hoort een strikte handhaving van de termijn, zou daarmee immers onaanvaardbaar worden uitgehold. Dat [eiser] als maat een minder kwetsbare positie heeft dan als werknemer onder een arbeidsovereenkomst, zoals [gedaagden] heeft betoogd, doet hier niet aan af. In het algemeen is dat misschien juist, maar het gaat hier om de positie van [eiser] in een proeftijd. De voorzieningenrechter houdt het er derhalve voor dat het niet rechtsgeldige beëindigingbesluit van 28 juli 2016 niet alsnog geldig kon worden gemaakt door het besluit van 14 september 2016.
4.7.
Voor de goede orde wijst de voorzieningenrechter er op dat [gedaagden] niet heeft aangevoerd dat op 14 september 2016 alsnog een rechtsgeldig besluit tot opzegging (buiten de proeftijd) is genomen, daargelaten of een dergelijke opzegging de toets van artikel 20 lid 4 onder c van de Maatschapsovereenkomst zou hebben kunnen doorstaan. Het debat tussen partijen is geheel gericht geweest op de vraag of sprake is geweest van een rechtsgeldige opzegging
binnende proeftijd (al dan niet na bekrachtiging achteraf).
4.8.
Bij gebreke van een rechtsgeldige opzegging wordt het ervoor gehouden dat de Maatschapsovereenkomst met [eiser] nog voortduurt na 31 juli 2016. De vordering tot wedertewerkstelling is in beginsel toewijsbaar. [eiser] heeft zich ook beschikbaar en bereid gesteld de overeengekomen werkzaamheden te blijven verrichten. Bij afweging van de belangen van partijen ziet de voorzieningenrechter onvoldoende reden voor een uitzondering op voornoemd beginsel. [gedaagden] acht het vanuit het perspectief van patiëntveiligheid ongewenst dat [eiser] terugkeert op de werkvloer. Zij licht toe dat de inmiddels ontstane onmin tussen [eiser] en tenminste drie van zijn directe collega’s op de Intensive Care, een kwetsbare eenheid van het ziekenhuis, een potentiële bedreiging voor de patiëntveiligheid vormt. De voorzieningenrechter onderkent het belang van een goede samenwerking in het ziekenhuis tussen de medisch specialisten, zeker op een cruciale afdeling als de Intensive Care. Vast staat echter dat de OE IC bereid was om [eiser] na 31 juli 2016 tot einde van dit jaar zijn gebruikelijke werkzaamheden op een andere titel te laten verrichten op de Intensive Care en voorts dat hij de gehele maand augustus 2016 feitelijk op de Intensive Care zijn werkzaamheden heeft voortgezet zonder dat is gebleken dat dit heeft geleid tot problemen. Gelet daarop kan in redelijkheid worden aangenomen dat de samenwerking niet dusdanig is verstoord dat gevreesd moet worden voor een onwerkbare situatie op de werkvloer bij toewijzing van de vordering tot wedertewerkstelling. De overige klachten aan het adres van [eiser] zijn ook niet van zodanige aard dat voor de patiëntveiligheid moet worden gevreesd.
4.9.
Op grond van het voorgaande zal de vordering tot wedertewerkstelling worden toegewezen. [gedaagden] zal een termijn van veertien dagen worden gegund om de nodige voorbereidingen te treffen voor de inpassing van [eiser] en daaromtrent zo nodig met [eiser] overleg te voeren. Aan de veroordeling zal een dwangsom worden verbonden, zij het beperkt tot een bedrag van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagden] niet aan de veroordeling voldoet.
4.10.
De vordering tot doorbetaling van de maandelijkse vergoeding is in het verlengde eveneens toewijsbaar. Door [gedaagden] wordt betwist en [eiser] heeft verder niet toegelicht op grond waarvan hij meent recht te hebben op een bedrag van € 20.000,00 exclusief BTW per maand. De maandelijkse vergoeding zal derhalve conform de Maatschapsovereenkomst worden toegewezen. De rente zal conform de Maatschapsovereenkomst worden toegewezen vanaf de 25e van de maand.
4.11.
De voorzieningenrechter ziet niet welk belang [eiser] nog heeft bij toewijzing van de vordering tegen [gedaagden] om hem toe te laten tot zijn gebruikelijke werkzaamheden, nu hiervoor is overwogen dat de Maatschapsovereenkomst na 31 juli 2016 voortduurt. Door [eiser] is op zichzelf niet weersproken dat hij op grond van de Maatschapsovereenkomst al toegang heeft tot het [gedaagden] om zijn werkzaamheden te kunnen verrichten en daarvoor geen afzonderlijke Gastvrijheidsovereenkomst met het [gedaagden] nodig heeft. Ter zitting heeft [gedaagden] ook uitdrukkelijk toegezegd dat zij [eiser] de toegang tot het ziekenhuis en zijn gebruikelijke werkzaamheden niet zal beletten in het geval de vordering tot wedertewerkstelling worden toegewezen. De vordering tegen [gedaagden] zal daarom worden afgewezen.
4.12.
De voorzieningenrechter komt niet meer toe aan de beoordeling van de subsidiaire vorderingen.
4.13.
[gedaagden] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 94,08
- griffierecht 1.548,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 2.458,08
Het salaris van de advocaat is berekend conform het liquidatietarief. Voor een hogere vergoeding en voor een afzonderlijke proceskostenveroordeling ten gunste van [gedaagden] ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om [eiser] met ingang van twee weken na dit vonnis en tot aan de datum waarop de Maatschapsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd, toe te laten tot zijn gebruikelijke werkzaamheden binnen [gedaagden] en OE IC als Intensivist, zulks op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of een gedeelte van een dag dat [gedaagden] in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling aan [eiser] van de maandelijkse vergoeding conform de Maatschapsovereenkomst, met ingang van 1 september 2016 tot aan de datum waarop de maatschapsovereenkomst ten aanzien van [eiser] rechtsgeldig zal zijn geëindigd,
5.3.
[gedaagden] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het hiervoor onder 5.2 bedoelde maandelijkse bedrag vanaf de 25e van iedere maand tot aan de dag der algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.458,08,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2016.
2031/1980