Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[gedaagden] ,
[gedaagden],
1.De procedure
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagden]
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
816,00
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 5 december 2016, heeft eiser, wonende te Rotterdam, een kort geding aangespannen tegen twee gedaagden, eveneens wonende te Rotterdam, met als doel een voorschot op schadevergoeding te verkrijgen na een confrontatie op 9 februari 2014. Eiser stelt dat hij als gevolg van deze confrontatie 100% arbeidsongeschikt is verklaard door het UWV en vordert een verklaring voor recht dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, alsook een voorschot van € 15.000,00. Gedaagden hebben verweer gevoerd tegen deze vorderingen.
De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat, hoewel eiser in een moeilijke financiële situatie verkeert, dit op zichzelf niet voldoende is om de vordering in kort geding toe te wijzen. De rechter heeft geoordeeld dat de vordering tot verklaring voor recht niet kan worden toegewezen, gezien het beperkte karakter van de kort gedingprocedure. Daarnaast is de vordering tot betaling van een geldsom afgewezen, omdat het bestaan en de omvang van de vordering niet voldoende aannemelijk zijn gemaakt en er een groot restitutierisico bestaat.
De voorzieningenrechter heeft verder opgemerkt dat het causaal verband tussen de confrontatie en het letsel van eiser niet zonder meer vaststaat. De rechter heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is geleverd om te oordelen dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld jegens eiser. Eiser is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die zijn begroot op € 1.104,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.