ECLI:NL:RBROT:2016:10099

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 december 2016
Publicatiedatum
4 januari 2017
Zaaknummer
15/6229
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak Wajong 2015 na tussenuitspraak over arbeidsongeschiktheid en arbeidsparticipatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de afwijzing van een Wajong-uitkering. De rechtbank verwijst naar een eerdere tussenuitspraak van 29 juli 2016, waarin werd geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) terecht was, voor zover het ging om arbeidsondersteuning op basis van hoofdstuk 2 van de Wajong. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak vastgesteld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts inzichtelijk had gemotiveerd dat eiser met de juiste ondersteuning in staat was om ten minste een uur aaneengesloten te werken en vier uur per dag belastbaar was. Echter, de arbeidsdeskundige had nagelaten om te beoordelen of eiser in staat was een taak uit te voeren binnen een arbeidsorganisatie en over basale werknemersvaardigheden beschikte.

Na de tussenuitspraak heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader onderzoek verricht en een aanvullende rapportage overgelegd. De rechtbank oordeelt dat de arbeidsdeskundige voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd dat eiser in staat is een taak binnen een arbeidsorganisatie uit te voeren, zoals 'inpakken', en dat hij beschikt over basale werknemersvaardigheden. De rechtbank concludeert dat het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit is hersteld en dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 15/6229

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2016 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser,

gemachtigde: mr. H. Alabas,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 29 juli 2016 verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak (ECLI:NL:RBROT:2016:6048).
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld een gebrek in het bestreden besluit van 1 september 2015 te herstellen.
Verweerder heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 11 augustus 2016. Eiser heeft bij brief van 26 september 2016 zijn zienswijze gegeven over de wijze van herstel van het gebrek door verweerder.
Partijen hebben vervolgens over en weer nog een keer op elkaar gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Voor de feiten en omstandigheden en de toepasselijke regelgeving verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak van 29 juli 2016.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank - samengevat - geoordeeld dat verweerder eisers aanvraag om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) terecht heeft afgewezen, voor zover eiser daarmee heeft beoogd arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 van de Wajong te verkrijgen. Voor wat betreft de beoordeling die is verricht in het kader van de aanspraak op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat eiser met de juiste ondersteuning en onder de juiste werkomstandigheden in staat wordt geacht ten minste een uur aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is, maar dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, in strijd met het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en hetgeen is voorgeschreven in het Compendium Participatiewet Wajong en SMBA (het Compendium), zijnde een interne werkinstructie, heeft nagelaten de vragen te beantwoorden of eiser tevens in staat is een taak uit te voeren binnen een arbeidsorganisatie en over basale werknemersvaardigheden beschikt. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek te herstellen.
3. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft verweerder door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader onderzoek laten verrichten. Verweerder heeft bij brief van 11 augustus 2016 een aanvullende rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 augustus 2016 overgelegd. In de rapportage heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemeld dat eiser, gezien de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapportage van 25 juni 2015 vastgestelde beperkingen, is aangewezen op een vaste vertrouwde werkomgeving en een voorspelbare werksituatie, waarin eenvoudige gestructureerde routinematige werkzaamheden kunnen worden verricht in een eigen afgebakende enkelvoudige taak en in een eigen tempo. Lezen en rekenen dienen tot een minimum te worden beperkt dan wel vermeden te worden. Daarnaast is bij aanvang van de werkzaamheden directe begeleiding nodig, bijvoorbeeld door een jobcoach of collega’s, om een taak middels voordoen, herhalen en het geven van heldere eenvoudige mondelinge instructies aan te kunnen leren, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Die begeleiding is volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep mogelijk ook langer nodig, naast de aanwezigheid van een empathische leidinggevende met begrip voor de beperkingen en aandacht voor de voortgang van het werk. Er dient tot slot sprake te zijn van een begripvolle bedrijfscultuur en van een begripvolle werkomgeving waarin teruggevallen kan worden op de leidinggevende of collega’s. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft zich vervolgens op basis van de vastgestelde beperkingen en voorwaarden voor werk op het standpunt gesteld dat eiser in staat is een taak uit te oefenen binnen een arbeidsorganisatie, bijvoorbeeld “inpakken”, waarbij hij kan terugvallen op collega’s of de leidinggevende. Ook beschikt eiser over basale werknemersvaardigheden, nu hij in staat moet worden geacht om instructies van de werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren, en om afspraken met de werkgever na te kunnen komen. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de resultaten van een door eiser afgeronde stage betrokken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat eiser beschikt over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie en derhalve niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong.
4. Eiser heeft in zijn zienswijze - kort samengevat - aangevoerd dat verweerder het door de rechtbank geconstateerde gebrek onvoldoende heeft hersteld. Eiser stelt niet te snappen dat door verweerder, de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zonder hem nader te horen en zonder het opstellen van een functionele mogelijkhedenlijst (FML) beperkingen en mogelijkheden in kaart kunnen worden gebracht. Eiser stelt voorts dat, in weerwil van hetgeen rechtbank in de tussenuitspraak heeft overwogen, geen gezamenlijk overleg heeft plaatsgevonden tussen de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Eiser stelt dat hij door de combinatie van de verstandelijke beperking en het autisme niet in staat is een taak uit te oefenen binnen een arbeidsorganisatie. Dit blijkt volgens eiser uit de omstandigheden dat zijn moeder dat betwijfelt en dat hij er niet op is gericht om huishoudelijke taken uit te voeren, alsmede uit de wijze waarop de eerdere stage is verlopen. Eiser heeft er daarbij voorts nog op gewezen dat door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is aangegeven dat lezen en rekenen tot een minimum dienen te worden beperkt dan wel vermeden dienen te worden, maar dat daar in de geselecteerde taak “inpakken” wel sprake van is. De conclusie dat hij in staat kan worden geacht een taak uit te voeren binnen arbeidsorganisaties is in die zin ook niet voldoende gemotiveerd, aldus eiser. Eiser heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Volgens eiser volgt dat ook uit de wijze waarop zijn stage is verlopen en uit de omstandigheid dat eiser niet snel uit zichzelf vragen zal stellen wanneer hij vastloopt of andere vragen met betrekking tot de taken heeft. Daarnaast meent de moeder van eiser dat hij wel kan luisteren, maar dat eiser niet altijd begrijpt wat er wordt gezegd en wat er van hem wordt verwacht. In die zin kan eiser dus ook niet goed samenwerken met collega’s of zich houden aan afspraken met de leidinggevende. In samenhang bezien met de omstandigheden dat eiser is aangewezen op voortdurende persoonlijke aansturing en begeleiding en dat niet duidelijk is hoe de werkgever daarin kan voorzien, meent eiser derhalve dat niet kan worden geconcludeerd dat hij beschikt over basale werknemersvaardigheden. Eiser heeft voorts nogmaals betwist dat hij in staat kan worden geacht ten minste een uur aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Tot slot heeft eiser betwijfeld of er daadwerkelijk bedrijven zijn waar alle omstandigheden met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden zijn afgestemd op zijn beperkingen.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij in de tussenuitspraak reeds uiteen heeft gezet dat de wetgever bij invoering van de Participatiewet nadrukkelijk de bedoeling heeft gehad het arbeidsvermogen niet langer meer uit te drukken in een arbeidsongeschiktheidspercentage, maar dat de relatieve maat van arbeidsvermogen in de Wet Wajong, de loonvergelijking, wordt vervangen door een beoordeling van arbeidsmogelijkheden. De wijze van berekening in de Wet Wajong, die voortkwam uit de WAO en de Wet WIA, wordt bij een beoordeling in het kader van hoofdstuk 1a van de Wajong aldus niet meer toegepast. Hieruit volgt eveneens dat het neerleggen van de beperkingen in een FML niet meer aan de orde is. Iemand beschikt over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als hij een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, basale werknemersvaardigheden heeft, ten minste een uur aaneengesloten kan werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Voor de beantwoording van die vragen is de SMBA-methode (Sociaal Medisch Beoordelen van Arbeidsvermogen) ontwikkeld, die draait om toepassing van de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF). In de tussenuitspraak is al geoordeeld dat de rechtbank geen aanleiding ziet voor het oordeel dat deze vaste gedragslijn – voor zover thans aan de orde – het wettelijke kader te buiten gaat of onredelijk is te achten.
5.2.
De rechtbank heeft ook reeds in de tussenuitspraak geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de hiervoor genoemde methode inzichtelijk heeft gemotiveerd dat eiser in staat kan worden geacht ten minste een uur aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. De rechtbank wijst erop dat het haar niet vrijstaat om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen, die zich hier niet voordoen. Dat eiser zich op dit onderdeel niet in de tussenuitspraak kan vinden, maakt dit niet anders. Aldus ligt thans slechts ter beoordeling voor of verweerder op basis van de hiervoor genoemde methode voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd dat eiser in staat is een taak binnen een arbeidsorganisatie uit te voeren en dat eiser over basale werknemersvaardigheden beschikt.
Taak uitvoeren binnen een arbeidsorganisatie
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep thans, met zijn rapportages van 9 augustus 2016 en 12 oktober 2016, inzichtelijk heeft gemotiveerd dat eiser in staat is een taak binnen een arbeidsorganisatie uit te voeren, te weten “inpakken”. Conform hetgeen over dit criterium is opgenomen in het Compendium (p. 28 tot en met 39) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor de beoordeling daarvan eisers stage bij [bedrijf] als uitgangspunt mogen nemen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft zich er daarbij, op basis van gesprekken met eiser, diens moeder en de stagebegeleider zoals verwoord in de rapportage van de primaire arbeidsdeskundige van 5 maart 2015, voldoende rekenschap van gegeven dat eiser binnen de betreffende organisatie in staat was de genoemde taak uit te oefenen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage opgemerkt dat de stage op zich goed is verlopen, in die zin dat werkzaamheden goed werden uitgevoerd, maar dat de stage uiteindelijk niet goed is afgerond omdat er teveel zelfstandigheid van eiser werd verwacht. Met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is de rechtbank van oordeel dat hieraan niet de conclusie kan worden verbonden dat eiser niet in staat is een taak binnen een arbeidsorganisatie uit te voeren. Eisers stellingen, dat zijn moeder betwijfelt of hij daartoe in staat is en dat hij niet gericht is op het uitvoeren van huishoudelijke taken, zijn niet met objectieve gegevens onderbouwd en leggen daarom tegenover het oordeel van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, in samenhang bezien met hetgeen eerder al was geoordeeld door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, onvoldoende gewicht in de schaal.
6.2.
De rechtbank is daarnaast niet gebleken dat de belastbaarheid van eiser de eisen van de geselecteerde taak overschrijdt. In de aanvullende rapportage van 12 oktober 2016 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep deugdelijk gemotiveerd dat eiser in de geselecteerde taak weliswaar producten moet tellen en barcodecijfers moet vergelijken, maar dat dit niet gelijk is aan rekenen en (begrijpend) lezen. Dat eiser niet basaal kan rekenen of lezen vindt overigens geen steun in de gedingstukken, waarbij de rechtbank verwijst naar de rapportage van de primaire arbeidsdeskundige van 5 maart 2015. Bovendien heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volledigheidshalve de verzekeringsarts bezwaar en beroep geraadpleegd en ook deze acht eiser daartoe in staat. Uit de rapportage van 9 augustus 2016 volgt voorts dat eiser in de geselecteerde taak binnen de fysieke en sociale werkomgeving werkt onder een leidinggevende, die op de werkvloer aanwezig is, en in de nabijheid van collega’s. Tot slot heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de aanvullende rapportage van 12 oktober 2016 nog inzichtelijk gemotiveerd dat eiser weliswaar snel is afgeleid, maar dat dat kan worden ondervangen met de genoemde voorwaarden voor het functioneren in werk, en dat uit de evaluatie van de stage niet kan worden afgeleid dat eiser niet het vermogen zou hebben de geselecteerde taak gedurende langere tijd uit te voeren. Ook ten aanzien van het voorgaande legt hetgeen eiser heeft aangevoerd onvoldoende gewicht in de schaal tegenover het oordeel van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bezien in samenhang met hetgeen eerder al was geoordeeld door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Basale werknemersvaardigheden
7.1.
De rechtbank is tegen de achtergrond van hetgeen in het Compendium is opgenomen (p. 40 tot en met 53) van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat eiser beschikt over basale werknemersvaardigheden. Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 juni 2015, zoals weergegeven in rechtsoverweging 3.1. van de tussenuitspraak, volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de genoemde methodiek de belastbaarheid van eiser in kaart heeft gebracht. Uit de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 augustus 2016 leidt de rechtbank af dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep die belastbaarheid heeft betrokken bij de beoordeling of eiser beschikt over basale werknemersvaardigheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat uit het opgestelde belastbaarheidsprofiel door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet kan worden afgeleid dat eiser niet in staat is instructies (van de werkgever) te begrijpen, te onthouden of uit te voeren en afspraken met de werkgever na te komen. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de ‘Analyse Arbeidsvermogen’ aangegeven welke ondersteuning eiser nodig heeft. Voorts heeft de arbeidsdeskundige bij de beoordeling of eiser beschikt over basale werknemersvaardigheden de stage bij [bedrijf] betrokken, waarbij, zoals hiervoor reeds is overwogen, de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep deugdelijk heeft gemotiveerd dat de stage op zich goed is verlopen, in die zin dat werkzaamheden goed werden uitgevoerd, maar dat de stage uiteindelijk niet goed is afgerond omdat er teveel zelfstandigheid van eiser werd verwacht. Met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is de rechtbank van oordeel dat hieraan niet de conclusie kan worden verbonden dat eiser niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. Naar aanleiding van eisers stellingname dat hij niet snel uit zichzelf vragen zal stellen wanneer hij vastloopt of andere vragen met betrekking tot de taken heeft, of niet altijd begrijpt wat er wordt gezegd en wat er van hem wordt verwacht, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn aanvullende rapportage van 12 oktober 2016 nogmaals benadrukt dat die omstandigheden, voor zover zij zich voordoen, kunnen worden ondervangen met de juiste begeleiding. In hetgeen eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank aldus geen aanknopingspunten om hieraan te twijfelen.
7.2.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder met het overleggen van de rapportages van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 augustus 2016 en 12 oktober 2016 thans voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd dat eiser beschikt over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie en aldus het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit heeft hersteld. Verweerder heeft dan ook terecht vastgesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong.
7.3.
De stelling van eiser dat er in weerwil van hetgeen de rechtbank in de tussenuitspraak heeft overwogen ten onrechte geen overleg heeft plaatsgevonden tussen de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep slaagt niet. In de tussenuitspraak is in de rechtsoverwegingen 17-19 geconstateerd dat er wel een (van een arbeidsdeskundig oordeel afhankelijk gestelde) verzekeringsgeneeskundige onderbouwing was, maar dat een arbeidsdeskundige onderbouwing ontbrak. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat – inmiddels – sprake is geweest van een gezamenlijke en op elkaar aansluitende verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige beoordeling. Voor verdergaand gezamenlijk overleg heeft verweerder onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding hoeven zien.
7.4.
De rechtbank ziet ten slotte geen aanleiding voor bespreking van de – op zichzelf voorstelbare – vragen van eiser of er daadwerkelijk bedrijven zijn die rekening houden met zijn beperkingen, nu die vragen buiten het bestek van de beoordeling van het arbeidsvermogen vallen en, voor zover zij in algemene zin al binnen de strekking van de Wajong aan de orde kunnen komen, geacht moeten worden te zijn verdisconteerd in de hiervoor beschreven en gehanteerde beoordelingssystematiek.
8. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Nu verweerder het gebrek heeft hersteld, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, in stand laten.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, ziet zij aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank ziet hierin tevens aanleiding verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.240,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor een schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder de proceskosten tot een bedrag van € 1.240,-, te betalen aan
eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, voorzitter, en mr. dr. P.G.J. van den Berg en mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Rijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 december 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak van 29 juli 2016 kan binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.