ECLI:NL:RBROT:2016:10001

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 december 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
ROT 16/3681, ROT 16/4296
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Registratie als gebruiker van maritieme frequentieruimte en als radioamateur en de jaarlijkse vergoeding voor registratiehouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geregistreerd als gebruiker van maritieme frequentieruimte en als radioamateur, en de minister van Economische Zaken, Agentschap Telecom. De eiser heeft bezwaar gemaakt tegen facturen die hem zijn toegestuurd voor jaarlijkse vergoedingen met betrekking tot zijn registraties. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser bezwaar heeft gemaakt tegen de facturen van 2 februari 2016 en tegen eerdere brieven van 17 december 2015 waarin de registratiekosten werden aangekondigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de brieven van 17 december 2015 geen besluiten zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het bezwaar van de eiser tegen deze brieven terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de eiser geen rechtstreeks belang heeft bij de facturen die zijn gericht aan andere registratiehouders, en dat zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen de facturen van 2 februari 2016 niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister bevoegd was om de jaarlijkse vergoedingen in rekening te brengen op basis van de Telecommunicatiewet en dat er geen strijd is met het vertrouwensbeginsel of het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank heeft de beroepen van de eiser tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: ROT 16/3681, ROT 16/4296

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2016 in de zaken tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiser,

en

de minister van Economische Zaken, Agentschap Telecom, verweerder,

gemachtigden: mr. Y. Snijder en mr. R.A. Huiskens.

Procesverloop

Bij brieven van 17 december 2015 heeft verweerder aan eiser per registratie een overzicht verzonden van de gegevens zoals deze per die datum zijn opgenomen in het gebruiksregister.
Bij factuur van 2 februari 2016, met factuurnummer 2160302090, heeft verweerder het jaartarief PLB bij eiser in rekening gebracht.
Bij factuur van 2 februari 2016, met factuurnummer 2160633762, heeft verweerder eenmaal het jaartarief Pleziervaart en eenmaal het jaartarief Amateur N bij eiser in rekening gebracht.
Bij brief van 10 februari 2016 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen beide facturen. Ook heeft hij bezwaar gemaakt tegen de facturen gericht aan andere houders van vergunningen van Personal Locator Beacons (PLB).
Bij besluit van 20 april 2016 (bestreden besluit I) heeft verweerder eisers bezwaar gericht tegen de brieven van 17 december 2015 en eisers bezwaar tegen facturen gericht aan andere registratiehouders niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen bestreden besluit I heeft eiser beroep ingesteld.
Bij brief van 24 juni 2016 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen de facturen van 2 februari 2016.
Bij besluit van 27 juni 2016 (bestreden besluit II) heeft verweerder eisers bezwaar, voor zover gericht tegen de facturen die gericht zijn aan andere houders van PLB-vergunningen, niet-ontvankelijk en voor zover het gericht is tegen de facturen van 2 februari 2016 ongegrond verklaard.
Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft eisers beroep mede betrekking op bestreden besluit II.
Bij besluit van 4 juli 2016 heeft verweerder vastgesteld aan eiser een bedrag van € 80,- aan dwangsommen verschuldigd te zijn. Bij besluit van 10 november 2016 heeft verweerder dit besluit gewijzigd in die zin dat aan eiser een dwangsom van € 160,- in plaats van € 80,- wordt toegekend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2016. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Eiser is bij verweerder geregistreerd als gebruiker van maritieme frequentieruimte en als radiozendamateur. Bij brief van 25 september 2015 heeft verweerder eiser een brief gestuurd over deze registraties. Deze brief was gestuurd naar het adres [adres] .
1.2
Op 15 december 2015 heeft eiser in een e-mail aan verweerder vermeld dat hij woont op [huisnummer] en dat verweerder dus ten onrechte [huisnummer] gebruikt.
1.3
Op 17 december 2015 heeft verweerder eiser twee brieven toegestuurd, aangaande de registratie als gebruiker van maritieme frequentieruimte en als radiozendamateur. Bij deze brieven is per registratie een overzicht van de geregistreerde gegevens bijgevoegd.
1.4
Tegen deze brieven van 17 december 2015 heeft eiser bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij als derde-belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de facturen die zijn verzonden aan andere registratiehouders.
1.5
Op 3 februari 2016 zijn de facturen van 2 februari 2016 voor het in rekening brengen van een jaarlijkse vergoeding verzonden aan alle registratiehouders die in het gebruiksregister van verweerder zijn opgenomen.
1.6
Tegen deze facturen heeft eiser bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij bezwaar gemaakt tegen de facturen gericht aan andere houders van PLB-vergunningen. Bij brief van 24 juni 2016 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen de 2 facturen van 2 februari 2016.
1.7
Bij bestreden besluit I heeft verweerder eisers bezwaar gericht tegen de brieven van 17 december 2015 en eisers bezwaar tegen facturen gericht aan andere registratiehouders niet-ontvankelijk verklaard.
1.8
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaren tegen deze facturen. Vervolgens heeft verweerder bestreden besluit II genomen. In bestreden besluit II heeft verweerder het bezwaar, voor zover dat is gericht tegen de facturen die zijn gericht aan andere houders van PLB-vergunningen, niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft het bezwaar, voor zover dat is gericht tegen de facturen van 2 februari 2016, waarbij bedragen aan eiser in rekening zijn gebracht, ongegrond verklaard. Ten aanzien van het niet tijdig beslissen op eisers bezwaar heeft verweerder eiser een dwangsom van € 160,- toegekend.
2.1
Ten aanzien van eisers beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen de 2 facturen van 2 februari 2016 constateert de rechtbank dat verweerder kort daarna alsnog een beslissing op bezwaar, bestreden besluit II, heeft genomen. Om deze reden is het belang van eiser bij een beoordeling van het beroep voor zover het gericht is tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar komen te ontvallen. In zoverre dient het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.2
Voorts constateert de rechtbank dat ter zitting is gebleken dat niet meer in geschil is de hoogte van de dwangsom die verweerder wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiser gericht tegen de facturen van 2 februari 2016 heeft toegekend en de vergoeding van het treinkaartje van € 52,- in verband met het reizen naar de hoorzitting in de bezwaarfase.
2.3
Ook heeft eiser ter zitting medegedeeld dat hij geen belang meer heeft bij een oordeel over zijn in het kader van bestreden besluit I gedane beroep op de Wet bescherming persoonsgegevens. Gelet daarop zal de rechtbank op dit punt niet ingaan.
3.1
Ten aanzien van bestreden besluit I heeft eiser allereerst aangevoerd dat het bestreden besluit onduidelijk blijft over het rechtskarakter en het beoogde rechtsgevolg van de brieven van 17 december 2015. Eiser meent dat het rechtsgevolg is dat zijn registratie niet langer kostenloos is.
3.2
Ten aanzien van de brieven van 17 december 2015 overweegt de rechtbank dat deze brieven niet op rechtsgevolg zijn gericht. De brieven bevatten slechts de feitelijke mededeling dat vanaf 1 januari 2016 € 31,- in rekening wordt gebracht. Eerst de factuur die daarna werd verstuurd, waarbij de kosten daadwerkelijk in rekening werden gebracht, was op rechtsgevolg gericht. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank met verweerder tot de conclusie dat de brieven van 17 december 2015 niet als besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb kunnen worden aangemerkt. De omstandigheid dat verweerder abusievelijk een rechtsmiddelenclausule in de brieven heeft vermeld - en eiser daardoor ten onrechte is voorgehouden dat wel sprake is van besluiten waartegen bezwaar open staat - leidt niet tot een ander oordeel. Gelet daarop geldt ook ten aanzien van eisers bezwaren gericht tegen brieven gericht aan andere registratiehouders dat dit geen besluiten zijn waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder eisers bezwaar tegen de brieven van 17 december 2015 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.3
Met betrekking tot bestreden besluit II heeft eiser over de facturen van 2 februari 2016 gericht aan hemzelf aangevoerd dat er geen grondslag is voor het in rekening brengen van de vergoedingen. Eiser stelt dat in de besluiten die op 18 juni 2013 en 5 juni 2014 aan hem zijn verzonden de volgende passage is opgenomen: "Deze registratie kost niets en is onbeperkt geldig." Eiser heeft investeringen gedaan in de verwachting dat de registratie gratis zou blijven. Dat blijkt nu niet het geval. Zijn kosten stijgen nu aanzienlijk. Door alsnog een vergoeding in rekening te brengen wordt het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel geschonden.
3.4
Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank dat in de brief die eiser in 2013 heeft ontvangen weliswaar is vermeld dat de registratie gratis was maar dat dat niet wegneemt dat verweerder bevoegd is daar, indien daarvoor een wettelijke grondslag bestaat, verandering in te brengen. De grondslag voor de vergoeding is te vinden in de wet, in artikel 16.1 van de Telecommunicatiewet (Tw). In dat artikel is bepaald dat de kosten die samenhangen met werkzaamheden en diensten ingevolge het bij of krachtens de Tw bepaalde, ten laste kunnen worden gebracht van degene die ten behoeve van wie deze werkzaamheden worden verricht. Op basis daarvan is het Besluit vergoedingen Telecommunicatiewet en de Regeling van de Minister van Economische Zaken van 30 september 2015 (nr. WJZ / 15127483, gepubliceerd op 5 oktober 2015) houdende regels omtrent de vergoeding voor werkzaamheden en diensten voor werkzaamheden en diensten van Agentschap Telecom (Regeling) tot stand gekomen. De Regeling is de basis voor de facturen. Ten aanzien van de factuur ten aanzien van de PLB-vergunning is onder categorie D van bijlage 1, tabel I, bij de Regeling onder 1 zowel een walradarstation als een PLB vermeld. In de kolom "tarief III" is vermeld dat de jaarlijkse vergoeding voor de uitvoering en het toezicht € 28,- bedraagt. Bij vergissing was onder de vergoeding van € 28,- een verdeelstreep vermeld. In bijlage 1 van de Regeling worden alleen categorieën vermeld waarvoor een vergoeding in rekening wordt gebracht. Nu de vergoeding in de lijst is opgenomen mag daaruit worden afgeleid dat het de bedoeling van de wetgever was om een vergoeding voor PLB-vergunningen in rekening te brengen. Gelet daarop is de rechtbank met verweerder van oordeel dat sprake is van een kennelijke verschrijving en dat duidelijk is dat de vergoeding van € 28,- niet alleen geldt voor het walradarstation maar ook voor de PLB. De abusievelijk opgenomen verdeelstreep leidt dan ook niet tot de conclusie dat er geen wettelijke grondslag is voor het in rekening brengen van een vergoeding voor PLB-vergunningen. De Regeling is overigens op 8 juni 2016 gewijzigd, waarbij de fout is hersteld. Deze wijziging is met terugwerkende kracht tot 1 januari 2016 in werking is getreden. Gelet op het bovenstaande kan eisers stelling dat er geen grond is voor het in rekening brengen van de vergoedingen niet slagen. Op basis van deze Regeling heeft verweerder in redelijkheid de betreffende kosten in rekening kunnen brengen. Geen sprake is van strijd met het rechtszekerheids- of het vertrouwensbeginsel.
3.5
Ten aanzien van eisers bezwaren tegen de facturen gericht aan andere registratiehouders overweegt de rechtbank dat beoordeeld dient te worden of eiser belanghebbende is.
3.6
Op grond van artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Eiser stelt dat, als hij in een noodsituatie zelf niet in staat is zijn PLB te activeren, hij afhankelijk is van een ander die zijn PLB activeert om de Kustwacht daarvan op de hoogte te stellen. De door verweerder gevorderde vergoeding zal volgens eiser een feitelijke drempel opwerpen voor het gebruik van PLB's. Eiser is bezorgd over de gevolgen die dit zal hebben voor de veiligheid op het water.
3.7
De rechtbank is van oordeel dat eiser geen rechtstreeks maar enkel een afgeleid belang heeft bij de facturen gericht aan andere registratiehouders. Eiser legt een verband tussen het betalen van een vergoeding door een derde voor een PLB-vergunning en de veiligheid op het water. Naar het oordeel van de rechtbank is het door eiser gestelde belang geen persoonlijk belang waarmee hij zich onderscheidt van anderen die gebaat zijn bij de veiligheid op het water, ook niet door de zorg die eiser - mede als gevolg van gebeurtenissen die hij in het verleden heeft meegemaakt - heeft voor veiligheid in het algemeen. Voorts overweegt de rechtbank dat eisers belang onvoldoende rechtstreeks is. Sprake is van facturen die gericht zijn aan andere PLB-vergunninghouders. De PLB-vergunninghouders aan wie de facturen gericht zijn rechtstreeks door de factuur geraakt, maar dat geldt niet voor eiser tot wie die facturen niet gericht zijn.
3.8
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder eisers bezwaar, voor zover het gericht is tegen de facturen gericht aan andere registratiehouders, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. De eindconclusie is dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de 2 facturen van 2 februari 2016 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, en dat bestreden besluit I en bestreden besluit II in rechte stand kunnen houden. Eisers beroepen tegen bestreden besluit I en bestreden besluit II zijn ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de
2 facturen van 2 februari 2016 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen tegen bestreden besluit I en bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, rechter, in aanwezigheid van
mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 december 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.