Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
2.De standpunten
De beoordeling
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 oktober 2015 uitspraak gedaan over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenares. De rechtbank oordeelde dat de schuldenares toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen onder de schuldsaneringsregeling. De rechter-commissaris had eerder op 6 juli 2015 een voordracht gedaan om de regeling te beëindigen, en de bewindvoerder had op 25 september 2015 de laatste stand van zaken medegedeeld. Tijdens de zitting op 1 oktober 2015 werd de schuldenares gehoord, maar zij had geen bewijsstukken overgelegd die haar situatie konden onderbouwen. De rechtbank constateerde dat de schuldenares haar informatieverplichting niet was nagekomen, aangezien zij geen sollicitatiebewijzen of betalingsbewijzen had overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken van de bewindvoerder.
De rechtbank benadrukte dat de schuldsaneringsregeling bedoeld is om schuldenaren in een problematische schuldensituatie de kans te geven om na drie jaar een schone lei te verkrijgen, maar dat hieraan strikte verplichtingen zijn verbonden. De schuldenares had niet voldaan aan haar sollicitatieverplichting en had geen nieuwe schulden mogen maken. De rechtbank oordeelde dat de tekortkomingen van de schuldenares niet te wijten waren aan onoverkomelijke omstandigheden, en dat zij na het verhoor door de rechter-commissaris op 13 februari 2015 op de hoogte moest zijn geweest van haar verplichtingen.
Uiteindelijk besloot de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen op grond van artikel 350, derde lid, onder c, van de Faillissementswet. De rechtbank stelde ook het salaris van de bewindvoerder vast en bepaalde dat er geen baten beschikbaar waren om vorderingen te voldoen, waardoor er geen sprake was van een faillissement van rechtswege. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van rechters en is openbaar uitgesproken.