ECLI:NL:RBROT:2015:9960

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
16 maart 2016
Zaaknummer
C/10/14/524 F
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling na faillissement wegens onvoldoende administratie en bewijs van goede trouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 december 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van een faillissement en gelijktijdige toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, die in juni 2014 failliet was verklaard, heeft een verzoekschrift ingediend om zijn faillissement op te heffen en de schuldsaneringsregeling toe te passen. Tijdens de zitting op 2 december 2015 zijn zowel de verzoeker als de curator gehoord. De curator heeft positief geadviseerd over het verzoek, maar heeft ook gewezen op de beperkte administratie van de verzoeker en het ontbreken van medische stukken die zijn arbeidsongeschiktheid onderbouwen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet in staat was om de benodigde informatie te verstrekken, waaronder de ontstaansdata van zijn schulden. Dit gebrek aan informatie maakte het onmogelijk om te beoordelen of de verzoeker te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. Bovendien heeft de rechtbank opgemerkt dat de verzoeker geen deugdelijke administratie heeft gevoerd, wat een belangrijke verplichting is voor ondernemers. Het ontbreken van een goede administratie en de belastingaanslag die tijdens het faillissement is opgelegd, zijn ook factoren die tegen de verzoeker spreken.

De rechtbank concludeert dat de verzoeker er niet in is geslaagd om aan te tonen dat hij ondanks het ontbreken van de administratie en de belastingschuld, in aanmerking zou moeten komen voor de schuldsaneringsregeling. De verzoeker heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de verplichtingen uit de regeling naar behoren zal nakomen. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot opheffing van het faillissement en toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
toepassing schuldsaneringsregeling na faillissement
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 16 december 2015
[naam],
wonende: [adres] [woonplaats]
verzoeker,
curator: mr. A.H. Nierman

1.De procedure

Verzoeker heeft een verzoekschrift ingediend tot opheffing van zijn op 3 juni 2014 uitgesproken faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Verzoeker en de curator zijn gehoord ter terechtzitting van 2 december 2015. Verzoeker heeft het Informatieblad Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) ontvangen en voor instemming ondertekend.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

Bij brief van 17 november 2015 heeft de curator positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek tot opheffing van het faillissement onder gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De curator heeft in zijn brief verder meegedeeld dat verzoeker - na een moeizame - start alle gewenste informatie aan de curator heeft verstrekt. Voor zover bekend vloeien de meeste schulden voort uit de voormalige onderneming van verzoeker. De crediteurenlijst bevat geen schulden die voortvloeien uit onherroepelijke veroordelingen of anderszins laakbaar gedrag. De curator heeft verder bericht dat de administratie van verzoeker zeer beperkt is. Verzoeker heeft geen middelen voorhanden en bezit zelf evenmin voldoende kennis om zijn administratie op orde te brengen. Daarnaast is verzoeker nog herstellende van een lang en ingrijpend ziekbed en heeft hij om die reden geen werk kunnen vinden. De curator heeft aan verzoeker gevraagd een verklaring van zijn arts en zijn psycholoog over te leggen zodat verzoeker kan aantonen dat hij niet in staat is om te werken en hij daardoor mogelijk in aanmerking kan komen voor ontheffing van de sollicitatieplicht.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat vóórdat er bij hem kanker werd geconstateerd, hij al een jaar lang gezondheidsproblemen had, waardoor hij zijn werkzaamheden niet goed kon uitvoeren. Uit het medisch onderzoek is naar voren gekomen dat hij een hartinfarct heeft gehad, waarvan hij niets heeft gemerkt. Vanwege zijn gezondheidsproblemen – ook na de constatering van kanker - hebben derden zijn werkzaamheden in de winkel, zoals de administratie en andere praktische zaken, overgenomen. Verzoeker had daardoor geen controle meer over zijn winkel. Achteraf is gebleken dat die personen er een rommeltje van hebben gemaakt. Verzoeker heeft verder aangevoerd dat hij met zijn winkel toen is gestopt en vervolgens is verhuisd om opnieuw te kunnen beginnen. Hij is met de hulp van een krediet van de ING, de limiet was toen € 100.000,--, gestart met een kleinere winkel. De ING is vervolgens gestopt met de kredietverstrekking waardoor de financiële moeilijkheden zijn ontstaan. De boekhouder die destijds zijn administratie verzorgde en later is opgestapt heeft hem nooit in kennis gesteld dat het met de zaken niet goed ging. De nieuwe boekhouder heeft hem wel gewaarschuwd. Verzoeker heeft verder opgemerkt op dit moment niet in staat te zijn om te werken. Hij staat nog onder behandeling bij de Daniël den Hoedkliniek. Aan het verzoek van de rechtbank om medische stukken over zijn arbeidsongeschiktheid mee te nemen heeft hij niet kunnen voldoen. Verzoeker heeft verder verklaard dat hij geen inkomen geniet. Hij leeft van het inkomen van zijn partner. Zij is zelfstandige en betaalt zijn vaste lasten. Verzoeker heeft gemeend bij zijn ingeleverde crediteurenlijst wel de onstaansdata van de schulden te hebben gemeld.
De curator heeft ter zitting aangevoerd dat de ontstaansdata van de schulden nog kunnen worden aangeleverd. Verzoeker heeft ook vanwege psychische problemen geen sturing meer kunnen geven aan zijn onderneming. Gedurende het faillissement is gekeken naar het aanbieden van een akkoord. Dit is niet mogelijk gebleken. Tijdens het faillissement is nog een vordering van de fiscus van € 11.000,-- binnengekomen. Het betreft een ambtshave aanslag IB 2013. Tegen deze aanslag heeft verzoeker bezwaar ingediend.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing tot de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is gemaakt en overweegt daartoe het volgende.
Ten eerste ontbreken de ontstaansdata van de schulden. Volstaan is met het overleggen van een lijst van de in het faillissement ingediende vorderingen, terwijl verzoeker meerdere malen is verzocht om die ontstaansdata, te weten bij brieven van 31 augustus 2015 en 6 oktober 2015 van de griffier. Reeds hierom kan niet getoetst worden of de vorderingen in de vijf jaar voorafgaande aan het indienen van het verzoekschrift te goeder trouw zijn ontstaan of onbetaald gelaten. Het verzoek moet om deze reden al worden afgewezen.
Verder overweegt de rechtbank dat verzoeker geen deugdelijke administratie van zijn onderneming aan de curator heeft overhandigd. Het voeren van een deugdelijke administratie is een belangrijke verplichting van een ondernemer. Nu verzoeker niet aan die verplichting heeft voldaan, verschaft verzoeker onvoldoende inzage in de rechten en verplichtingen van zijn onderneming, waardoor de rechtbank niet kan beoordelen of verzoeker te goeder trouw is geweest ten aanzien van het laten ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. Wel staat vast dat verzoeker zijn administratie het laatste jaar voor faillissement heeft verwaarloosd en geen aangifte bij de belastingdienst heeft gedaan. Immers, tijdens het faillissement van verzoeker is een ambtshalve belastingaanslag IB 2013 opgelegd vanwege het ontbreken van een belastingaangifte. Deze schuld is in beginsel niet te goeder trouw ontstaan. Het is aan verzoeker om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, waaruit blijkt dat het ontbreken van de administratie en de schuld aan de Belastingdienst toch niet aan omzetting in de weg staan. Ter zitting heeft verzoeker hierover verklaard dat hij vanwege zijn gezondheidsproblemen geen sturing meer kon geven aan zijn onderneming en dat derden zijn administratie en andere praktische zaken hebben overgenomen. Deze administratie is naar achteraf bleek niet door die derden bijgehouden. Naar zeggen van verzoeker hebben die derden er een rommeltje van gemaakt.
De stellingen over de gezondheidsproblemen zijn echter niet onderbouwd met controleerbare gegevens. In het kader van de inspanningsplicht is wel gevraagd om informatie over de medische toestand, maar deze is niet verstrekt. Ook valt niet na te gaan in hoeverre de medische problemen, indien aangenomen, aan het controleren van de onderneming dan wel het bijhouden van de administratie in de weg hebben gestaan. Immers, verzoeker heeft verklaard dat hij ergens in of na zijn ziekteperiode de onderneming zelf heeft voortgezet, op kleinere schaal. Ook over deze periode heeft verzoeker echter geen administratie overgelegd. De rechtbank komt dan ook tot de beslissing, dat verzoeker er niet in is geslaagd om omstandigheden aannemelijk te maken die maken dat hij ondanks het ontbreken van de administratie en de belastingschuld, tot de schuldsanering zou moeten worden toegelaten.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Bovendien wordt het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker de uit de regeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat dit evenmin voldoende aannemelijk is geworden en overweegt daartoe als volgt. Onweersproken is gesteld dat verzoeker gedurende zijn faillissement geen werkzaamheden heeft verricht en evenmin sollicitatiebrieven aan de curator heeft overgelegd. De stelling van verzoeker dat hij vanwege de nasleep van zijn ziekte niet in staat was om te werken heeft hij niet met bescheiden gestaafd. Het had op de weg van verzoeker gelegen om ter zitting medische stukken over te leggen waaruit de mate van zijn arbeidsongeschiktheid zou blijken.
Ook na het verzoek hiertoe van de griffier bij brief van 3 november 2015 heeft verzoeker daaraan geen gevolg gegeven.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek afwijzen.

4.beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot opheffing van zijn faillissement onder gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. W. Reinds, voorzitter, A. Lablans en M. Aukema, rechters, en in aanwezigheid van M. Bijnagte, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 december 2015.