ECLI:NL:RBROT:2015:9917
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel in het kader van jeugdcriminaliteit
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 16 juli 2015 uitspraak gedaan over de vordering van het Openbaar Ministerie tot onvoorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) die eerder aan de veroordeelde was opgelegd. De veroordeelde, geboren in 1995, was eerder veroordeeld voor meerdere gekwalificeerde diefstallen, een poging daartoe, wederspannigheid, openlijke geweldpleging en schuldheling. De rechtbank had in een eerder vonnis van 16 februari 2012 de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd, en deze was op 21 oktober 2014 verlengd met acht maanden.
De behandeling van de vordering vond plaats in beslotenheid op 2 juli 2015, waarbij de officier van justitie, de veroordeelde, zijn raadsvrouw, en enkele betrokkenen van Reclassering Nederland en JeugdPlusJeugd aanwezig waren. De officier van justitie wijzigde zijn vordering mondeling, waarbij hij nu een onvoorwaardelijke beëindiging van de maatregel vorderde. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde inmiddels zijn leven aan het oppakken was, zelfstandig woonde en begeleiding ontving van Reclassering Nederland en JeugdPlusJeugd. Dit leidde tot de conclusie dat de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel niet meer opportuun was.
De rechtbank oordeelde dat, op basis van artikel 77tb van het Wetboek van Strafrecht, de voorwaardelijke beëindiging omgezet kon worden in een onvoorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel. De rechtbank wees de vordering tot onvoorwaardelijke beëindiging toe, met de opmerking dat de begeleiding van de veroordeelde moest worden voortgezet. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer, onder leiding van de voorzitter en kinderrechter P.L. van Dijke, en de rechters S.C.C. Hes-Bakkeren en J. uit Beijerse. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.