Parketnummer: 10/691163-15
Datum uitspraak: 16 december 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam Over-Amstel, locatie PPC Amsterdam,
raadsvrouw mr. A.D.K. van Veen, advocaat te Rotterdam.
1.
Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 december 2015.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
3.
Eis officier van justitie
De officier van justitie mr. E. Baars heeft gevorderd:
- bewezenverklaring van het primair impliciet primair tenlastegelegde;
- ontslag van alle rechtsvervolging met plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van 1 jaar.
4.
Waardering van het bewijs
4.1. Bewijswaardering
4.1.1. Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat het primair impliciet primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen zodat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft vrij stevig zijn arm geklemd om de nek van [slachtoffer] . Door toedoen van [slachtoffer] is de verdachte er niet in geslaagd om zijn arm om de keel van [slachtoffer] te klemmen. Als een dergelijke klem echter wel goed uitpakt, is de kans groot dat het slachtoffer komt te overlijden. Van belang daarbij is dat het zwaar lichamelijk letsel dat een slachtoffer kan oplopen als gevolg van een dergelijke klem (bijvoorbeeld een gebroken strottenhoofd) op zichzelf ook al tot de dood kan leiden waardoor eerder sprake is van een poging tot doodslag dan van een poging tot zware mishandeling.
De door de gedragsdeskundigen geconcludeerde (volledige) ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte staat niet in de weg aan een bewezenverklaring dat de verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld.
4.1.2. Standpunt verdediging
Primair is aangevoerd dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op grond van de door de gedragsdeskundigen vastgestelde psychische stoornis.
Subsidiair is aangevoerd dat de verdachte van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag en de poging tot zware mishandeling dient te worden vrijgesproken nu op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood dan wel op zwaar lichamelijk letsel.
4.1.3. Beoordeling
De aangever verklaart onder meer dat de verdachte hem ineens met beide armen bij zijn nek vastpakte. De aangever voelde dat het heel professioneel ging. De aangever verklaart dat de verdachte het deed met een hefboom door zijn ene arm in zijn andere arm te klemmen. Het hoofd van de aangever zat meteen goed vast. Uit reflex deed de aangever zijn kin op zijn borst waardoor de verdachte hem niet bij zijn keel kon klemmen. Hierdoor belandde verdachtes arm op zijn neus en mond. De aangever zag dat zijn collega zich omdraaide en riep: “Wat doe je, laat los!” Op dat moment kon de aangever de arm van de verdachte lostrekken en kon de aangever ontsnappen uit zijn greep.
In een nadere verklaring zegt de aangever onder meer dat alles in zijn ogen heel snel ging. Hij weet dat hij vrijwel direct zijn kin op zijn borst kon leggen. Hierdoor is het de verdachte niet gelukt om aangevers keel dicht te knijpen met zijn arm. Doordat de aangever zijn kin op zijn borst legde kwam verdachtes arm voor aangevers mond en neus. De aangever weet niet meer of hij hierdoor geen adem meer kon halen. Het ging zo snel en hij kan zich dat niet herinneren. De aangever denkt dat hij tien à vijftien seconden in verdachtes greep heeft gezeten. Hij weet ook niet meer precies of hij uit verdachtes greep is bevrijd doordat hij tegenwerkte of doordat de verdachte losliet. De aangever denkt dat het een combinatie was van beide. Hij probeerde los te komen en zijn collega riep de verdachte aan. Hierdoor verslapte verdachtes greep, denkt de aangever, omdat de verdachte werd afgeleid. Hierdoor kon de aangever loskomen.
Een collega van de aangever was als getuige aanwezig en verklaart onder meer dat hij een paar seconden met zijn rug naar de verdachte en de aangever draaide en dat hij hoorde dat er niemand reageerde op wat hij vertelde. Toen de getuige zich omdraaide, zag hij dat de verdachte de aangever vasthield om zijn nek. Hij zag dat de verdachte zijn hand om de mond en de neus van de aangever hield waardoor deze geen adem kon halen. De greep van de verdachte zag er heel professioneel uit.
Hij zag dat de aangever met zijn kin boven de armen van de verdachte kon komen en dat hierdoor de wurggreep niet om zijn nek zat. De getuige riep naar de verdachte: “Los, los!”. Hij zag dat de verdachte hierop meteen losliet.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door deze, in de bewezenverklaring bedoelde gedragingen minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij de aangever heeft aanvaard. Hierbij acht de rechtbank van belang dat het voor enige tijd met deze greep bedekken van de neus en de mond de ademhaling bij de aangever, die daarop niet is voorbereid en inspanningen verricht om los te komen, kan verhinderen of zodanig kan hinderen dat daardoor zuurstofgebrek ontstaat waardoor essentiële lichaamsfuncties kunnen worden aangetast.
Voor een geval als het onderhavige waarin met een beroep op een ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte het opzet wordt bestreden, moet worden vooropgesteld dat een dergelijke stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. De vaststelling dat de verdachte de vrijheid niet had om zijn wil te bepalen en keuzes te maken, betekent nog niet dat bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Dat de verdachte gedurende de psychose ontoerekeningsvatbaar was, sluit evenmin uit dat sprake is geweest van opzettelijk handelen (vgl. HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775). Uit de aangifte en uit de verklaring van [getuige] blijkt dat de verdachte het slachtoffer met beide armen vastpakt, het heel professioneel gaat, de verdachte een hefboomklem toepast en loslaat zodra hem dat wordt gezegd. De rechtbank concludeert dat hieruit blijkt van een activiteit met een zeker niveau van coördinatie van geestelijke en lichamelijke functies. Naar haar oordeel kan dan ook niet worden gezegd dat zich het hoogst uitzonderlijke geval voordoet dat bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. De rapporten van de psycholoog en de psychiater maken dat niet anders. Hierbij geldt als beperking dat die rapporten na moeizaam onderzoek tot stand zijn gekomen. De psycholoog rapporteert immers dat met de verdachte geen wederkerig en goed inhoudelijk gesprek kon worden gevoerd en dat geen uitgebreid onderzoek bij de verdachte kon worden gedaan in verband met diens toestandsbeeld. De psychiater relativeert bij zijn bevindingen over het verband tussen psychopathologische symptomatologie en het tenlastegelegde, dat daaromtrent geen zekerheid bestaat, omdat de verdachte warrig en slechts summier over het tenlastegelegde praatte. De psycholoog acht de verdachte vervolgens wel in staat de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde in te - de rechtbank begrijpt gelet op de context: hebben - kunnen zien, maar niet in staat diens wil dienovereenkomstig in vrijheid te kunnen bepalen. De psychiater relateert niet over inzicht in wederrechtelijkheid, maar ook niet - in die bewoordingen - over afwezigheid van vrije wilsbepaling.
De door de raadsvrouw primair en subsidiair gevoerde verweren inzake het ontbreken van opzet zullen dan ook worden verworpen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de primair impliciet primair ten laste gelegde poging doodslag niet wettig en overtuigend kan worden bewezen nu op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank acht daarbij van belang dat geen sprake is van een greep om de keel en dat de greep van de verdachte hooguit tien tot vijftien seconden heeft geduurd.
4.1.4. Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
4.2. Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 24 augustus 2015 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- zijn, verdachtes, armen om de nek van voornoemde [slachtoffer] heeft geklemd / beetgepakt en heeft vastgehouden en
- vervolgens zijn, verdachtes, arm op de neus en op de mond, van voornoemde [slachtoffer] heeft geduwd en heeft gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezen feit levert op:
(primair impliciet subsidiair)
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
6.
Strafbaarheid verdachte
Ter beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank een tweetal Pro Justitia rapportages ontvangen. Het betreft een rapport van psycholoog R.A. Sterk, gedateerd 9 november 2015, en een rapport van psychiater C.J.F. Kemperman, gedateerd 16 oktober 2015.
Uit voormelde rapporten komt - kort samengevat - naar voren dat bij de verdachte, ook ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde en strafbare feit, sprake is van schizofrenie van het gedesorganiseerde type. Deze ziekelijke stoornis brengt met zich dat het bewustzijn van de verdachte niet helder was en hij niet in staat was om zijn gedrag te sturen ten tijde van het tenlastegelegde doordat de verdachte waarschijnlijk psychotisch was. Volgens voornoemde psycholoog was de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde overgeleverd aan een gebrek aan realiteitszin en had de verdachte geen controle over zijn impulsen. De psychiater relateert over de afwezigheid van zelfcontrole bij de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde door een op het psychotisch beeld gefundeerde gestoorde realiteitstoetsing en beperkte impulsbeheersing.
Door beide gedragsdeskundigen wordt geadviseerd de verdachte voor het tenlastegelegde, indien en voor zover bewezen, als (volledig) ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare.
6.1. Conclusie
Nu de verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde en strafbare feit ontoerekeningsvatbaar was en dit feit de verdachte derhalve niet kan worden toegerekend, is de verdachte niet strafbaar, zodat hij ter zake van dit feit zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.1. Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2. Feit waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft geprobeerd een medewerker van [Stichting] , zwaar te mishandelen door hem met een professionele greep (door zijn ene arm in de andere arm te klemmen) met zijn beide armen bij de nek te pakken, waardoor het hoofd van het slachtoffer goed vast zat. Door toedoen van de aangever en diens collega is het slechts bij een poging tot zware mishandeling gebleven, doordat de aangever nog net in staat was om zijn kin op zijn borst te doen, waardoor de verdachte niet de keel van aangever kon omklemmen en doordat aangevers collega de verdachte aanriep los te laten waarna de aangever los kon komen. De verdachte heeft met zijn handelen letsel veroorzaakt en een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer was bovendien als hulpverlener, nota bene ten behoeve van de verdachte, aan het werk.
7.3. Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1. Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 november 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2. Rapportages
Bij haar beslissing heeft de rechtbank naast voornoemde Pro Justitia rapportages nog rekening gehouden met een de verdachte betreffend reclasseringsadvies van 8 oktober 2015, uitgebracht door Reclassering Nederland.
7.4. Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu het bewezen verklaarde feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend, kan van een strafoplegging voor dit feit geen sprake zijn. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of oplegging van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, gelet op het gevaar dat de verdachte voor zichzelf, voor anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen oplevert, noodzakelijk is.
Voornoemde gedragsdeskundigen adviseren in hun voormelde rapporten de verdachte te laten opnemen in een forensisch psychiatrische kliniek voor langer durende klinische behandeling, hetgeen kan plaatsvinden onder artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank neemt het advies van voornoemde gedragsdeskundigen over en maakt dit advies van de gedragsdeskundigen tot de hare.
De rechtbank is van oordeel dat het bewezen verklaarde feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend wegens de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Door deze stoornis en zijn onberekenbaarheid acht de rechtbank de verdachte gevaarlijk voor anderen in die zin dat sprake is van een gevaar voor de algemene veiligheid van personen. Daarom zal de rechtbank gelasten dat de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst voor een termijn van maximaal een jaar.
Gelet op de duur van de periode die de verdachte inmiddels reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, dient de behandeling van de verdachte zo spoedig mogelijk te beginnen en dient een verblijf als passant in een huis van bewaring zo kort mogelijk te zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen maatregel passend en geboden.
8.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 37, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het primair impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
gelast dat de verdachte in
een psychiatrisch ziekenhuiszal worden geplaatst voor een termijn van
1 (een) jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter,
en mrs. S.N. Abdoelkadir en F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Kerens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 december 2015.
De jongste en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 augustus 2015 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- ( met) zijn, verdachtes, arm(en) (om) de nek van voornoemde [slachtoffer] heeft geklemd / beetgepakt en/of heeft vastgehouden en/of
- ( vervolgens) (met) zijn, verdachtes, arm(en) en/of hand(en) op/tegen de neus en/of op/tegen de mond, althans in/op/tegen het gezicht, van voornoemde [slachtoffer] heeft geduwd en/of heeft gehouden (waardoor voornoemde [slachtoffer] geen adem kon halen),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 augustus 2015 te Rotterdam,
[slachtoffer] heeft mishandeld door
- ( met) zijn, verdachtes, arm(en) (om) de nek van voornoemde [slachtoffer] te klemmen /
beet te pakken en/of vast te houden en/of
- ( vervolgens) (met) zijn, verdachtes, arm(en) en/of hand(en) op/tegen de neus
en/of op/tegen de mond, althans in/op/tegen het gezicht, van voornoemde [slachtoffer]
te duwen en/of te houden (waardoor voornoemde [slachtoffer] geen adem kon halen);
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht