ECLI:NL:RBROT:2015:9858

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 december 2015
Publicatiedatum
11 januari 2016
Zaaknummer
C/10/490187 / KG ZA 15-1310
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslagvrije voet en executieverkoop in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 december 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres, wonende te Capelle aan den IJssel, en gedaagden, wonende te Dordrecht. Eiseres vorderde dat de halvering van haar beslagvrije voet ongedaan gemaakt zou worden en dat gedaagden verboden zou worden tot openbare verkoop van haar woning. De achtergrond van de zaak betreft een eerder vonnis van de kantonrechter te Rotterdam, waarbij eiseres en haar partner veroordeeld zijn tot betaling van € 13.000,- aan gedaagden. Eiseres heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Gedaagden hebben executoriaal beslag gelegd op de woning van eiseres en de beslagvrije voet gehalveerd, wat eiseres als onrechtmatig aanvoert. De rechtbank oordeelt dat de beslagvrije voet ten onrechte is gehalveerd, omdat gedaagden niet hebben aangetoond dat eiseres en haar partner meer inkomen ontvangen dan opgegeven. De vordering van eiseres om de beslagvrije voet te herstellen wordt toegewezen. Echter, het verzoek om de openbare verkoop van de woning te verbieden wordt afgewezen, omdat gedaagden recht hebben op executie van het vonnis, ook al is de opbrengst onzeker. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/490187 / KG ZA 15-1310
Vonnis in kort geding van 29 december 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Capelle aan den IJssel,
eiseres,
advocaat mr. S.R. Markus,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3],
allen wonende te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. J. van den Brink.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [eiseres] ;
  • de pleitnota van [gedaagden]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] woont samen met de heer [betrokkene] .
2.2.
Bij uitvoerbaar bij voor verklaard vonnis van 6 maart 2015 van de kantonrechter te Rotterdam zijn [eiseres] en [betrokkene] veroordeeld om aan [gedaagden] te betalen een bedrag van € 13.000,- vermeerderd met rente en kosten. Tegen dit vonnis is door [eiseres] en [betrokkene] hoger beroep ingesteld.
2.3.
Op 6 augustus 2015 heeft [gedaagden] executoriaal derdenbeslag doen leggen onder de vennootschap [Vennootschap X] . Op 13 augustus 2015 heeft [gedaagden] executoriaal beslag doen leggen op het aan [eiseres] in eigendom toebehorende registergoed aan de [adres] te Capelle aan den IJssel (hierna: de woning).
2.4.
Nadat de advocaat van [eiseres] eerder om toezending van een formulier om de beslagvrije voet vast te stellen had verzocht, heeft [eiseres] eind september 2015 een formulier afkomstig van internet ingevuld en aan de deurwaarder gestuurd. In dat formulier heeft zij haar netto inkomen ingevuld en vermeld dat haar partner geen netto inkomen heeft (vgl. productie 6 dagvaarding).
2.5.
Op 24 september 2015 heeft de deurwaarder de beslagvrije voet gehalveerd en vastgesteld op € 815,18.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden] wordt gelast om binnen drie dagen na betekening van het te wijzen vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, de halvering van de beslagvrije voet per 6 augustus 2015, althans per een door de voorzieningenrechter te bepalen datum, ongedaan te maken en tevens een beslagvrije voet te hanteren van € 1.630,36 zo lang de beslagvrije voet niet rechtsgeldig op een ander bedrag is vastgesteld, een en ander op verbeurte van een dwangsom;
II. [gedaagden] wordt verboden over te gaan tot openbare verkoop van de woning, althans voor de periode dat de redelijkerwijs te verwachten executieopbrengst van de woning lager is dan de hoogte van de hypothecaire geldschuld, althans gedurende een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen periode, een en ander op verbeurte van een dwangsom;
III. [gedaagden] wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag.
Met betrekking tot de beslagvrije voet stelt [eiseres] dat zij de gevraagde informatie over de (periodieke) inkomsten van [betrokkene] heeft gegeven. Het halveren van de beslagvrije voet door [gedaagden] is in strijd is met artikel 475g lid 2 Rv en daarom onrechtmatig. Subsidiair is sprake van misbruik van recht dan wel is de halvering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Ten aanzien van de executieverkoop van de woning is sprake van misbruik van recht. Omdat de verkoopwaarde van de woning lager ligt dan de hypotheek van € 229.000,- zal alleen de hypotheekschuld aan de hypotheekhouder gedeeltelijk kunnen worden voldaan en zal [gedaagden] dus geen betaling ontvangen, terwijl [eiseres] achterblijft met een restschuld. De executieverkoop brengt [eiseres] in een (financiële) noodsituatie. Zo komt zij met haar minderjarige dochter op straat te staan, is een huurwoning moeilijk te vinden en zijn de huurkosten hoger dan haar huidige hypotheeklasten.
3.3.
[gedaagden] betwist de door [eiseres] gestelde feiten.

4.De beoordeling

De halvering van de beslagvrije voet

4.1.
Krachtens artikel 475g lid 2 Rv wordt de beslagvrije voet gehalveerd zo lang als de schuldenaar desgevraagd niet aan de beslaglegger of diens vertegenwoordiger opgeeft of en hoeveel inkomen toekomt aan degene aan wie samen met hem gezinsbijstand zou kunnen toekomen.
4.2.
[eiseres] heeft aan haar informatieplicht als bedoeld in artikel 475g lid 2 Rv voldaan (zie 2.4.).
4.3.
[gedaagden] stelt zich op het standpunt dat [betrokkene] en [eiseres] “veel meer” inkomen genieten dan door hen is opgegeven aan de deurwaarder. Nu een beslagvrije voet is verbonden aan vorderingen tot periodieke betaling, had het op de voet van artikel 475g lid 3 en 4 Rv op de weg van de deurwaarder gelegen om namens [gedaagden] te onderzoeken in hoeverre [betrokkene] en [eiseres] andere dan de opgegeven periodieke inkomsten ontvangen. Ter zitting is naar voren gekomen dat de deurwaarder dat onderzoek niet heeft gedaan, zodat [gedaagden] zijn stelling onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Voor de beoordeling van de halvering van de beslagvrije voet speelt de vraag of er sprake is van een fictie als bedoeld in artikel 479a Rv geen rol.
4.4.
Het voorgaande brengt mee dat aannemelijk is geworden dat de beslagvrije voet ten onrechte is gehalveerd. De vordering op dit punt zal dan ook worden toegewezen.
De openbare verkoop van de woning
4.5.
[gedaagden] beschikt over een executoriale titel en mag daarmee in beginsel overgaan tot executie van het vonnis van 6 maart 2015, in het bijzonder tot openbare executieverkoop van de woning van [eiseres] . Dat [eiseres] hoger beroep heeft ingesteld tegen het te executeren vonnis doet daaraan niets af, nu het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Volledige staking van de executie van het vonnis is in deze procedure niet aan de orde en de vraag of het vonnis op een juridische of feitelijke misslag berust daarmee evenmin.
4.6.
De stelling dat [gedaagden] met de executieverkoop misbruik zou maken van zijn recht tot executie van het vonnis van 6 maart 2015 wordt verworpen. Ook indien van een executie niet kan worden verwacht dat deze tot een voldoende opbrengst zal leiden, neemt dat niet weg dat in het belang van een schuldenaar om executie te voorkomen voor de schuldenaar een drijfveer gelegen kan zijn om op andere wijze aan de veroordeling te voldoen of voor de voldoening daarvan een regeling met de schuldeiser overeen te komen teneinde een voor hem nadelige executoriale verkoop te voorkomen. Ook in dat aspect is een gerechtvaardigd belang van de schuldeiser bij executie gelegen. Het enkele feit dat [gedaagden] van een executie geen voldoening van zijn vordering te verwachten heeft, mag er niet in resulteren dat [eiseres] de vordering van [gedaagden] zonder meer - zonder enige consequentie voor haarzelf en met behoud van haar eigendom van de woning - onvoldaan kan laten. Daarbij is ook van belang dat niet aannemelijk is geworden dat [eiseres] (en [betrokkene] ) in het geheel niet over financiële middelen beschikken om enig bedrag aan [gedaagden] te voldoen, gelet op de betrokkenheid van zowel [eiseres] als [betrokkene] bij diverse horecagelegenheden in meerdere hoedanigheden.
4.7.
[eiseres] stelt weliswaar dat zij door de executieverkoop dakloos dreigt te worden, dat zij moeilijk aan een huurwoning kan komen en dat de huurkosten hoger zullen zijn dan haar huidige hypotheeklasten, maar gelet op het voorgaande is er geen grond om het belang van [eiseres] om niet tot een gedwongen verkoop van haar woning over te gaan te laten prevaleren boven het belang van [gedaagden] om gebruik te maken van zijn executiebevoegdheid. Het gevorderde verbod voor de openbare verkoop van de woning zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.8.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
gelast [gedaagden] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de halvering van de beslagvrije voet per 6 augustus 2015 ongedaan te maken en vanaf die datum een beslagvrije voet van € 1.630,36 te hanteren zolang de beslagvrije voet niet rechtsgeldig op een ander bedrag is vastgesteld, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat [gedaagden] niet aan deze veroordeling voldoet en met een maximum van € 25.000,-;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2015.
2438/2294