In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2015 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A. de Jong, tegen rechter mr. W.P.M. Jurgens. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter vooringenomen was tijdens de behandeling van een civiele procedure, waarin de besloten vennootschap [naam vennootschap] B.V. de verzoeker had gedagvaard. De verzoeker voelde zich overvallen door de vragen die de rechter stelde over confraternele correspondentie, en meende dat de rechter niet objectief was en hem onvoldoende gelegenheid gaf om zijn standpunten naar voren te brengen.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer oordeelde dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De vragen die de rechter stelde, werden als legitiem beschouwd in het kader van het verkrijgen van inlichtingen en het beproeven van een schikking. De rechtbank concludeerde dat de advocaat van de verzoeker voldoende gelegenheid had gekregen om te reageren op de standpunten van de wederpartij en dat er geen sprake was van een onevenwichtige rechtspleging.
Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en afgewezen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer bestaande uit drie rechters, onder leiding van voorzitter mr. G.A.F.M. Wouters, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.