ECLI:NL:RBROT:2015:9842

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
11 januari 2016
Zaaknummer
489332-3-4 / HA RK 15-1006-7-8
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak tegen meerdere verdachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 november 2015 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekers, waaronder [naam verzoeker], [naam vennootschap] B.V. en STICHTING [naam stichting]. De verzoekers waren betrokken bij strafzaken die onder de zaaknaam PAVO vielen, met verschillende parketnummers. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de vrees voor partijdigheid van de rechters, die volgens de verzoekers hun beslissingen niet voldoende hadden gemotiveerd en hen in hun verdediging beknotten. De rechtbank had eerder een preliminair verweer van de verdediging ontijdig verklaard en besloot om de behandeling van zaaksdossier 1 aan te houden, terwijl de andere zaaksdossiers voortgezet werden.

De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking tijdig was ingediend, maar dat de vrees voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. De rechters hadden hun beslissingen wel degelijk gemotiveerd en de rechtbank had de vrijheid om de volgorde van behandeling van de verschillende zaaksdossiers te bepalen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de rechters reeds een oordeel hadden gevormd dat pas bij de eindbeslissing aan de orde zou komen. Het verzoek werd daarom ongegrond verklaard en afgewezen.

De beslissing werd genomen door de wrakingskamer, bestaande uit mr. A.J.P. van Essen, mr. A.P. Hameete en mr. I.K. Rapmund, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De rechtbank heeft aangegeven dat de behandeling van de overige zaaksdossiers zal voortgaan en dat de regiezitting in januari 2016 zal plaatsvinden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummers / rekestnummers: 489332-3-4 / HA RK 15-1006-7-8
Parketnummers: 10/604009-09, 10/964022-10 en 10/964013-10
Beslissing van 24 november 2015
op de verzoeken van
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
en
[naam vennootschap] B.V.,
gevestigd te [adres]
en
STICHTING [naam stichting],
gevestigd te [adres],
hierna gezamenlijk aan te duiden als: verzoekers,
advocaat mr. M.E. van der Werf,
strekkende tot wraking van:
mr. G.A.F.M. Wouters, mr. C. Vogtschmidten
mr.drs. D.L.Spierings, rechters in de rechtbank Rotterdam, afdeling publiekrecht, team straf III (hierna: de rechters).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter terechtzitting van 2, 3, 4, 10, 12, 16 en 17 november 2015 zijn door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank (hierna ook: de strafkamer), van welke strafkamer de rechters deel uitmaken, behandeld de tegen verzoekers aanhangig gemaakte strafzaken onder de zaaknaam PAVO, met bovenvermelde parketnummers.
[naam verzoeker] is, behalve als verdachte in zijn eigen zaak, bij de zaken tegen zijn hiervoor aangeduide medeverdachten betrokken als bestuurder van deze rechtspersonen.
De resultaten van het opsporingsonderzoek zijn onderverdeeld in negen zaaksdossiers.
[naam verzoeker] wordt vervolgd voor feiten gerelateerd in zaakdossiers 1 tot en met 9, [naam vennootschap] B.V. voor een feit gerelateerd in zaaksdossier 2 en Stichting [naam stichting] voor een feit gerelateerd in zaaksdossier 1.
Ter terechtzitting van 2 november 2015 heeft de raadsman van verzoekers het preliminaire verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging in de strafzaken tegen de verdachten. De rechtbank heeft na hoor en wederhoor het preliminaire verweer ontijdig verklaard.
Ter terechtzitting van 3 november 2015 heeft de raadsman van verzoekers aan de rechtbank een nadere uitleg verzocht van de beslissing dat het preliminaire verweer ontijdig is.
De voorzitter heeft daarop medegedeeld:
“De rechtbank wil het onderzoek ter terechtzitting ook gebruiken om te onderzoeken of verdachten concreet nadeel hebben ondervonden van de door de verdediging gestelde informatie-uitwisseling. De verdachte [naam verzoeker] heeft in dat kader zojuist voorbeelden gegeven toen hij verklaarde (samengevat) dat bij een boekenonderzoek bepaalde stukken door de Belastingdienst zijn meegenomen/ gekopieerd die daarna ook in het strafproces opduiken.
Dit is een voorbeeld van informatie die het gevoerde verweer nader zou kunnen onderbouwen.
De rechtbank wil in het kader van het gevoerde preliminaire verweer en de daarover te nemen beslissing ook met dit soort informatie rekening kunnen houden.”
Op de zittingsdagen van 4 november 2015 tot en met 16 november 2015 heeft een inhoudelijke behandeling plaatsgevonden ter zake de tenlastegelegde feiten.
Ter terechtzitting van 17 november 2015 heeft de raadsman van verzoekers meegedeeld dat op 13 november 2015 52 verhuisdozen met in beslag genomen administratie aan verzoekers zijn geretourneerd, en dat [naam verzoeker] pas 10 dozen heeft kunnen doorspitten en dat hij daarin stukken heeft aangetroffen die zijn versie met betrekking tot de gebeurtenissen in diverse zaken ondersteunen en dat de andere dozen ook ontlastend materiaal kunnen bevatten. Voorts heeft hij verzocht de zaken in al hun onderdelen aan te houden om de gelegenheid te krijgen relevante stukken uit de geretourneerde administratie over te leggen en indien nodig naar aanleiding daarvan nadere onderzoekswensen te formuleren. Het Openbaar Ministerie heeft zich verzet tegen aanhouding.
De voorzitter heeft na beraad daarop, zo volgt uit het uittreksel uit het concept-proces-verbaal van die zitting, als beslissing van de rechtbank - enigszins verkort weergegeven - meegedeeld als volgt.
“De rechtbank ziet de noodzaak om het onderzoek op de terechtzitting ten aanzien van zaaksdossier 1 te schorsen voor nader onderzoek naar de recent geretourneerde administratie.
In de eerste week van januari 2016 zal de rechtbank een regiezitting houden ter
bespreking van de ingediende wensen en standpunten van het Openbaar Ministerie en zal zij daarover, en over de voortgang van het onderzoek op de terechtzitting in zaaksdossier 1, een beslissing nemen. Daarbij kan zaaksdossier 1 worden afgesplitst van de andere zaaksdossiers, maar ook is mogelijk dat de behandeling wordt voortgezet.
De rechtbank ziet zich genoodzaakt tot het nemen van voornoemde beslissing op grond van hetgeen door de verdediging met betrekking tot zaaksdossier 1 ter terechtzitting van 3 en 4 november 2015 en vandaag naar voren is gebracht.
De rechtbank ziet met betrekking tot het ontvankelijkheidsverweer en de zaaksdossiers 2 tot en met 9 geen noodzaak om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen voor nader onderzoek naar de kort geleden teruggegeven administratie. Het is namelijk bij uitstek de taak van de rechtbank om het strafdossier, zoals dat ter zitting reeds is en nog wordt aangevuld, te waarderen. Daarbij houdt de rechtbank uiteraard rekening met en weegt zij mee hetgeen ter terechtzitting is opgemerkt en besproken.
Uiteraard staat het de verdediging vrij om bij pleidooi stukken over te leggen, die zij van belang acht voor de waardering/beoordeling van het ontvankelijkheidsverweer en in de zaaksdossiers 2 tot en met 9. (…) Het onderzoek ter terechtzitting in de zaken tegen de verdachten [naam verzoeker] en Stichting [naam stichting] wat betreft zaaksdossier 1 wordt geschorst voor onbepaalde tijd met inachtneming van hetgeen hiervoor is beslist.”
Naar aanleiding van een vraag van de raadsman van verzoekers heeft de voorzitter voorts meegedeeld dat de rechtbank 15 januari 2016 als streefdatum heeft om uitspraak te doen, in ieder geval in de zaaksdossiers 2 tot en met 9. De rechtbank heeft steeds aangegeven dat zij voornemens is om op 15 januari 2016 het onderzoek ter terechtzitting te sluiten en om direct daarna op dezelfde datum uitspraak te doen. De rechtbank dient echter ook rekening te houden met onverwachte gebeurtenissen waardoor zij genoodzaakt wordt om op een later tijdstip uitspraak te doen. Vandaar dat zij op dit moment zaaksdossier 1 niet afsplitst maar daarover later zal beslissen. Dit houdt de mogelijkheid open dat januari 2016 wellicht later dan de 15e toch in alle zaaksdossiers vonnis wordt gewezen.
De raadsman van verzoekers heeft op 18 november 2015 per e-mailbericht van 11:22 uur aan de voorzitter van de strafkamer verzocht de hiervoor bedoelde beslissing aldus te herzien, dat het onderzoek op de terechtzitting ten aanzien van alle zaaksdossiers zal worden geschorst tot de nader te bepalen regiezitting teneinde onderzoek en studie te kunnen doen naar de administratie in de nog niet onderzochte dozen en omdat anders, kort weergeven, onderdelen van de behandeling ter terechtzitting die op nader omschreven gronden naar het oordeel van de verdediging bijeen zouden dienen te blijven uiteen gehaald worden, hetgeen de verdediging met het oog op de waarheidsvinding en (nadere) onderbouwing van het ontvankelijkheidsverweer in alle zaken niet wenselijk voorkomt.
De voorzitter van de strafkamer heeft daarop per e-mailbericht van 18 november 2015 te 13.49 uur - voor zover hier van belang - de raadsman van verzoekers het volgende bericht:
“Afgelopen vrijdag heeft verdachte [naam verzoeker] de onder hem in beslag genomen administratie terug ontvangen van het OM.
Ter zitting van gisteren heeft mr. Van der Werf naar aanleiding daarvan een aanhoudingsverzoek gedaan opdat de verdediging de gelegenheid heeft in de administratie naar ontlastende documenten te zoeken en eventueel nog getuigen te horen. Dit verzoek zag op zowel het gevoerde ontvankelijkheidsverweer als op de zaaksdossiers ZD 1 tot en met 9.
Gehoord het OM, dat zich tegen aanhouding verzette, heeft de rechtbank het verzoek langs de lat van het noodzakelijkheidscriterium gelegd. Het verzoek is toegewezen t.a.v. ZD 1 en voor het overige afgewezen (ook t.a.v. het ontvankelijkheidsverweer). Die beslissing is gebaseerd op hetgeen het dossier (inmiddels) bevat en het ter terechtzitting verhandelde (waaronder hetgeen verdachten hebben verklaard).
De behandeling van ZD 1 zal op een nog te bepalen datum in de eerste week van januari 2016 worden voortgezet.
Dan zal worden bezien of de zaak t.a.v. ZD 1 dan alsnog kan worden afgedaan of dat nog nader onderzoek dient plaats te vinden (in welk laatste geval afsplitsing zou kunnen plaatsvinden). In de overige zaken zal a.s. donderdag (19 november 2015, opm rb.) worden aangevangen met het requisitoir (inclusief strafeisen, ook ten aanzien van de verdachten [naam verzoeker] en [naam andere verdachte]) en volgende week gepleit worden.
(…)
Twee scenario’s zijn denkbaar:
- in januari wordt besloten dat ZD 1 niet wordt afgesplitst. Dat betekent dat ZD 1 dan alsnog tezamen met alle andere zaken wordt afgedaan. Het OM krijgt dan de gelegenheid om met een aanvullend requisitoir en een aangepaste strafeis te komen, waarna de verdediging daarop kan reageren;
- indien ZD 1 wèl wordt afgesplitst, komt de rechtbank eerst met vonnissen m.b.t. de andere zaken (inclusief het ontvankelijkheidsverweer (…).
Later zal ZD 1 dan worden afgehandeld en komt de rechtbank in die zaak met vonnissen. (…)
Ten aanzien van de aangekondigde uitbreiding van het ontvankelijkheidsverweer geldt dat dit bij wege van pleidooi kan gebeuren.”
Daarop heeft de raadsman van verzoekers bij e-mailbericht van 18 november 2015 te omstreeks 19:18 uur wraking van de rechters verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van onder meer de volgende stukken:
  • de processen-verbaal van de hiervoor bedoelde zittingen van 2 november 2015 en 3 november 2015 en een uittreksel uit het concept-proces-verbaal van de zitting van 17 november 2015;
  • de op schrift gestelde visie van het OM ten aanzien van de voortgang van de andere zaken naar aanleiding van het wrakingsverzoek van mr. Van der Werf;
  • de samenvatting van de zaaksdossiers PAVO vanuit het proces-verbaal van politie.
Verzoekers alsmede de rechters zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek wordt behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt bij e-mailbericht van 20 november 2015.
Ter zitting van 23 november 2015 waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen de rechters, verzoekers en hun raadsman mr. Van der Werf en de officieren van justitie
mrs. C.E.J.N. Keeris en M. Ridderbeks. Zij hebben allen aan de hand van aantekeningen hun standpunten toegelicht.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek hebben verzoekers het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
De beslissing, waarop de rechtbank desverzocht niet is teruggekomen, om alleen de behandeling van zaaksdossier 1 aan te houden heeft tot gevolg dat verzoekers onaanvaardbaar worden beknot in de verdediging.
Het onderscheid tussen zaak 1 en de overige kwesties is niet gemotiveerd en tot op heden onduidelijk.
Samenhang tussen de onderscheiden zaaksdossiers noopt tot een gezamenlijke behandeling daarvan. Er moet gelegenheid worden geboden om ontlastende stukken ter zake van de zaaksdossiers 2 tot en met 9 uit de in beslag genomen en recent teruggegeven administratie te bestuderen, temeer nu reeds relevant en ontlastend materiaal in de wel doorzochte dozen is aangetroffen. Waarheidsvinding wordt achtergesteld bij de agenda en daardoor wordt niet voldoende objectief naar de belangen van verzoekers in de strafzaken gekeken. Door het afwijzen van het aanhoudingsverzoek heeft de rechtbank reeds een voorschot genomen op het belang van de stukken die nog uit die administratie naar voren zullen komen.
De omstandigheid dat ontlastende stukken niet aan het dossier zijn toegevoegd, maakt deel uit van het ontvankelijkheidsverweer dat nu gefragmenteerd gevoerd moet gaan worden.
De eerdere ongemotiveerde beslissing om de beslissing op het ontvankelijkheidsverweer uit te stellen tot eindvonnis riep bij verzoekers al de nodige vrees op dat het verweer niet serieus werd genomen. Na de beslissingen van gisteren en vandaag is die vrees verder versterkt. De afwijzing is zo onbegrijpelijk dat zij op objectieve vooringenomenheid duidt.
2.2
De rechters hebben niet in de wraking berust en zij bestrijden voor een deel de feitelijke grondslag van het verzoek.
De rechters hebben de wrakingskamer verder in overweging gegeven het verzoek primair niet-ontvankelijk te verklaren omdat dit niet is gedaan zodra de feiten en omstandigheden die tot het verzoek hebben geleid, bekend waren geworden, waarbij voor verzoekster [naam stichting] ook nog geldt dat zij geen belang heeft bij het verzoek. Subsidiair hebben zij de wrakingskamer in overweging gegeven het verzoek af te wijzen omdat het ongegrond is nu geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. De rechters stellen dat een vrees dat zij jegens verzoekers een vooringenomenheid koesteren niet objectief gerechtvaardigd is. Hiertoe is aangevoerd dat, kort weergegeven, de rechters de beslissing waartegen wordt opgekomen wel hebben gemotiveerd, dat een beslissing tot eventuele afsplitsing van zaaksdossier 1 (nog) niet aan de orde is en dat nog geen oordeel is gegeven over de overgelegde stukken en dat de verdediging nog in de gelegenheid zal zijn aanvullende stukken over te leggen, ook ten aanzien van het ontvankelijkheidsverweer als de zaaksdossiers 2 tot en met 9.
2.3
De officieren van justitie hebben geconcludeerd primair tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek en subsidiair tot afwijzing daarvan.

3.De beoordeling

3.1.
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoekers bekend waren geworden - zoals artikel 513 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering vereist.
3.2.
De wrakingskamer is van oordeel dat aan dit vereiste is voldaan en overweegt daartoe het volgende. Verzoekers hebben tegen de achtergrond van de beslissing van de strafkamer op
2 november 2015 waarbij het preliminaire verweer ontijdig is verklaard, aan hun verzoek tot wraking ten grondslag gelegd de beslissing van de rechters op de terechtzitting van
17 november 2015.
Het is vaste jurisprudentie dat een wraking dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is een toelaatbaar te achten termijn voor beraad in dit geval niet overschreden, nu het verzoek is ingediend de dag nadat de feiten en omstandigheden waarop het verzoek in hoofdzaak is gegrond zich op de terechtzitting op 17 november 2015 hebben voorgedaan, waarbij nog wordt opgemerkt dat die termijn tevens is benut om te onderzoeken of de rechters bereid zouden zijn terug te komen op de beslissing die toen is genomen. Ook wordt hierbij in aanmerking genomen de complexiteit en omvang van de strafzaken, alsmede dat het verzoek slechts enkele uren nadat duidelijk was geworden dat de rechtbank niet op haar beslissing zou terugkomen, is ingediend.
Naar het oordeel van de wrakingskamer staat aan de ontvankelijkheid van Stichting [naam stichting] in haar verzoek niet in de weg dat zij slechts wordt vervolgd voor een feit dat is te relateren aan zaaksdossier 1, waardoor zij niet rechtstreeks in een proces-belang wordt geraakt door de afwijzing van het verzoek tot aanhouding van de zaken die in verband worden gebracht met de overige zaaksdossiers. Uit artikel 513 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering vloeit een zodanig vereiste voor ontvankelijkheid in een wrakingsverzoek niet voort. Wel is dat een omstandigheid die meegewogen kan worden bij de beoordeling van de vraag of haar verzoek op goede gronden berust.
3.4.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een of meer verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekers geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.5.
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing.
3.6.
Dat kan anders zijn indien een aangevochten beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
3.7.
Dat kan voorts ook anders zijn indien de motivering van de aangevochten beslissing erop duidt dat de rechters hun beslissing (mede) heeft gebaseerd op (betwiste doch) door hen reeds vastgestelde feiten of op een reeds gevormd oordeel omtrent vragen die eerst bij eindbeslissing aan de orde dienen te komen. Dan immers is een (al dan niet begrijpelijke) beslissing kennelijk ingegeven door vooringenomenheid, althans kan de vrees daarvoor dan objectief gerechtvaardigd zijn.
3.8.
De wrakingskamer is van oordeel dat een en ander niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
De wrakingskamer kan verzoekers niet volgen in hun standpunt dat de rechters hun beslissingen om het gevoerde preliminaire verweer ontijdig te verklaren, en in een later stadium het onderzoek ter terechtzitting voor zover dit betreft zaaksdossier 1 aan te houden en het voor de andere zaaksdossiers voort te zetten, niet hebben gemotiveerd. De processen-verbaal van de zittingsdagen op 2 en 3 november 2015 en het uittreksel uit het concept-proces-verbaal van de zittingsdag op 17 november 2015 wijzen immers anders uit. Naar het oordeel van de wrakingskamer is de motivering van die beslissingen niet zozeer onbegrijpelijk dat daardoor de vrees voor partijdigheid in objectieve zin wordt gerechtvaardigd.
De beslissing van de rechters om thans de behandeling van de zaken die voortvloeien uit dossier 1 aan te houden tot de aangekondigde regiezitting en vooralsnog voort te gaan met de behandeling van de zaaksdossiers 2 tot en met 9 is een regiebeslissing die aan de rechters toekomt; het staat de rechters vrij een volgorde van behandelen van de verschillende zaaksdossiers te bepalen die hen in het belang van het onderzoek geboden voorkomt. Anders dan verzoekers hebben aangevoerd, ligt daarin niet besloten dat zij in de mogelijkheid in de volle breedte verweer te voeren, ook waar het de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging betreft, worden beperkt. Gebleken is immers dat eerst bij gelegenheid van de komende regiezitting onder ogen zal worden gezien of verweren mogelijk worden aangevuld of nader zijn onderbouwd en of zaken al dan niet zullen worden afgesplitst.
Er zijn verder ook geen aanknopingspunten gevonden die de vrees rechtvaardigen dat de rechters bij de beslissingen die zij tot heden hebben genomen, of in de motivering daarvan er blijk van hebben gegeven reeds een oordeel te hebben gevormd dat eerst bij de eindbeslissing aan de orde dient te komen.
3.9.
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

wijst af het verzoek tot wraking van mr. G.A.F.M. Wouters, mr. C. Vogtschmidt en
mr.drs. D.L. Spierings.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. A.P. Hameete en
mr. I.K. Rapmund, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2015 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- mr. M.E. van der Werf
- mr. G.A.F.M. Wouters
- mr. C. Vogtschmidt
- mr.drs. D.L. Spierings
- mr. C.E.J.N. Keeris
- mr. M. Ridderbeks