ECLI:NL:RBROT:2015:9841

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
11 januari 2016
Zaaknummer
488309 / HA RK 15-947
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in civiele procedure

In deze zaak hebben verzoekers, bestaande uit de vennootschap onder firma [naam vennootschap] en haar voormalige vennoten, een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters mr. C. Bouwman en mr. A. Eerdhuijzen van de Rechtbank Rotterdam. Het verzoek tot wraking is gedaan naar aanleiding van een beslissing van de rolrechter om geen nadere conclusiewisseling toe te staan in een civiele procedure tegen [naam gedaagde]. De rolrechter had op 21 oktober 2015 beslist dat de zaak voor vonnis zou worden verwezen, zonder de verzoekers de gelegenheid te geven om te reageren op de conclusie van de wederpartij. Verzoekers voerden aan dat deze beslissing hen ernstig had benadeeld en dat de rechters vooringenomen waren.

De wrakingskamer heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid van de rechters. De rolrechter had de beslissing genomen op basis van de procesregels en de lange voorgeschiedenis van de zaak, die in 1996 was gestart. De wrakingskamer oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om een nadere conclusie niet onbegrijpelijk was en dat de verzoekers misbruik maakten van het wrakingsinstrument. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekers in deze procedure niet in behandeling wordt genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 488309 / HA RK 15-947
Beslissing van 1 december 2015
op het verzoek van
de vennootschap onder firma [naam vennootschap],
gevestigd te [plaats van vestiging],
en haar voormalige vennoten:
[naam vennoot 1]
en
[naam vennoot 2]
en
[naam vennoot 3],
allen wonende te [woonplaats],
hierna gezamenlijk aan te duiden als: verzoekers,
advocaat mr. W.H. van Zundert,
strekkende tot wraking van:
mr. C. Bouwman, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team Haven en Handel (hierna: de rolrechter)
en
mr. A. Eerdhuijzen, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team Handel (hierna: de behandelend rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Bij deze rechtbank is in behandeling de door verzoekers ingestelde civielrechtelijke vordering tegen [naam gedaagde], hierna: [naam gedaagde], als gedaagde met als kenmerk C/10/59575/ HA ZA 96-1977.
Bij vonnis van 29 juni 2005 is [naam vereffenaar] benoemd als vereffenaar in de zin van artikel 32 van het Wetboek van Koophandel van de ontbonden vennootschap onder firma [naam vennootschap].
Op 11 april 2013 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden.
Bij brief van 28 mei 2013 hebben verzoekers (hierna ook: [naam verzoekers] c.s.) een verzoek ingediend tot wraking van mr. Broeders, de rechter die destijds de zaak behandelde.
Dat verzoek is afgewezen bij beschikking van de wrakingskamer van 8 juli 2013.
Bij vonnis van 29 januari 2014 heeft mr. Broeders het verzoek [naam verzoekers] c.s. tot benoeming van een andere deskundige dan [naam vereffenaar] afgewezen.
De deskundige heeft op 6 november 2014 zijn bericht uitgebracht.
Na afwijzing van het verzoek van [naam verzoekers] c.s. van 28 juli 2015 de procedure te schorsen of voor onbepaalde tijd aan te houden, heeft de rolrechter op 4 augustus 2015 [naam verzoekers] c.s. vier weken uitstel verleend voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht en bepaald dat [naam gedaagde] daarop een antwoordconclusie zal kunnen nemen. Op de daartoe bepaalde rolzitting van 26 augustus 2015 heeft [naam verzoekers] c.s. een conclusie na deskundigenbericht genomen. Op de rolzitting van 7 oktober 2015 heeft [naam gedaagde] een conclusie na deskundigenbericht genomen.
Op de rol van 21 oktober 2015, waar de zaak stond voor ‘partijberaad’ in de zin van artikel 2.11 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken (hierna: LRR), heeft [naam verzoekers] c.s. verzocht nader te mogen concluderen. [naam gedaagde] heeft toen verzocht vonnis te wijzen.
Namens de rolrechter is partijen op 21 oktober 2015, met een toelichting, bericht dat geen nadere conclusie wordt toegestaan en dat de zaak wordt verwezen naar de rol van 2 december 2015 voor vonnis.
Bij faxbericht van 22 oktober 2015 heeft [naam verzoekers] c.s. de rolrechter verzocht terug te komen op de beslissing geen nadere conclusiewisseling toe te staan en subsidiair pleidooi verzocht met het verzoek de naam mee te delen van de behandelend rechter, welk verzoeken hij heeft herhaald bij faxbericht van 29 oktober 2015.
Bij brief van 29 oktober 2015 is aan [naam verzoekers] c.s., met een kopie aan [naam gedaagde], namens de rolrechter bericht dat het verzoek tot herziening van de verwijzing naar de rol voor vonnis en in plaats daarvan een nadere conclusiewisseling of pleidooi toe te staan is afgewezen. Bij die gelegenheid is partijen meegedeeld dat mr. Broeders inmiddels bij een andere rechtbank werkzaam is en dat mr. Eerdhuijzen de opvolgend behandelend rechter is.
Bij brief van 2 november 2015 aan de rolrechter heeft [naam verzoekers] c.s. - kort weergegeven - opnieuw heroverweging verzocht van de beslissing de zaak voor vonnis naar de rol te verwijzen.
Bij brief van 3 november 2015 is namens de rolrechter aan [naam verzoekers] c.s., met kopie aan [naam gedaagde], bericht dat de rolrechter de eerder genomen rolbeslissingen niet zal heroverwegen, geen verdere beslissingen zal nemen in deze procedure en dat de rechtbank gelet op artikel 6.1 LRR geen kennis van nadere berichten zal nemen.
Bij faxbericht van 5 november 2015 heeft [naam verzoekers] c.s. een verzoek tot wraking ingediend tegen de rolrechter en de behandelend rechter.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • het dossier van de zaak met als kenmerk C/10/59575/ HA ZA 96-1977;
  • de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek.
Verzoekers, mr. W.H. van Zundert, de rolrechter, de behandelend rechter, alsmede de advocaat mr. L.C. Zandwijk van [naam gedaagde] zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rolrechter en de behandelend rechter zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. Van die gelegenheid heeft de rolrechter gebruik gemaakt bij e-mailbericht van 6 november 2015 en de behandelend rechter bij e-mailbericht van 9 november 2015. De rolrechter en de behandeld rechter hebben ieder meegedeeld dat zij wegens andere verplichtingen niet ter zitting van de wrakingskamer kunnen verschijnen.
Ter zitting van 23 november 2015, waar de verzoeken tot wraking zijn behandeld, zijn verschenen: verzoeker [naam vennoot 3] namens [naam verzoekers] c.s. bijgestaan door mr. W.H. van Zundert. Mr. Van Zundert heeft aan de hand van een pleitnota het verzoek nader toegelicht.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft [naam verzoekers] c.s. het volgende aangevoerd
- verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
De reden voor dit wrakingsverzoek is de (categorische) weigering van de rolrechter
- ongetwijfeld in overleg met de behandelend rechter - om tegemoet te komen aan het verzoek een nadere conclusie te nemen, zoals gevraagd op de rolzitting van 21 oktober 2015. In de toelichting van dit verzoek is er op gewezen dat - doordat bepaald werd dat eerst [naam verzoekers] c.s. kon concluderen na deskundigenbericht en vervolgens [naam gedaagde] - er sprake was van schending van het recht van hoor en wederhoor, omdat [naam verzoekers] c.s. hierdoor niet heeft kunnen reageren op wat [naam gedaagde] na deskundigenbericht naar voren heeft gebracht en omgekeerd wel.
Hoewel het verzoek van [naam verzoekers] c.s. om een nadere conclusie te nemen deugdelijk werd
gemotiveerd, is op dit verzoek op 21 oktober 2015 door de rolrechter negatief beslist, terwijl positief beslist is op het verzoek van de wederpartij tot vonnis wijzen. Deze beslissing is aan [naam verzoekers] c.s. kenbaar gemaakt bij e-mail van 21 oktober 2015, zonder evenwel de genomen beslissing (deugdelijk) te motiveren. Ook werd niet eens aangegeven wie de
rolrechter was die deze beslissing heeft genomen, terwijl de beslissing ook niet in de vorm
van een beschikking werd gegeven.
2.1.2
Omdat verzoekers door deze beslissing ernstig werden gedupeerd, heeft [naam verzoekers] c.s. bij brief van 22 oktober 2015 bezwaar gemaakt tegen de rolbeslissing van 21 oktober 2015 en aan de rolrechter gevraagd diens beslissing te heroverwegen, en alsnog het verzoek te honoreren aan [naam verzoekers] c.s. toe te staan een nadere conclusie te nemen. Subsidiair is daarbij gevraagd om pleidooi.
Op 29 oktober 2015 heeft [naam verzoekers] c.s. het op 22 oktober 2015 per fax en per e-mail gedane verzoek herhaald. Tevens werd gevraagd om vervroeging van de roldatum.
2.1.3
Op 30 oktober 2015 ontvangt [naam verzoekers] c.s. een namens de rolrechter geschreven brief van 29 oktober 2015. Daarin wordt heroverweging geweigerd omdat de zaak voor vonnis staat. Op de verzoeken van [naam verzoekers] c.s. van 22 oktober 2015 wordt niet ingegaan. Gesteld wordt in de brief van 29 oktober 2015 dat de beslissing van 21 oktober 2015 wel is gemotiveerd.
Duidelijk is dat de rolrechter op het moment van het schrijven van diens brief van 29 oktober 2015 geen kennis heeft genomen van het namens [naam verzoekers] c.s. herhaalde verzoek tot
heroverweging van 29 oktober 2015. Met geen woord werd gerept over het (subsidiaire) verzoek tot pleidooi.
2.1.4
Bij brief van 2 november 2015 verzoekt [naam verzoekers] c.s. om de beslissing van 21 oktober 2015 te heroverwegen op basis van het (herhaalde) verzoek van 29 oktober 2015 (omdat dit ten onrechte nog niet gedaan is). Toegelicht is dat het verzoek tot heroverweging gedaan is omdat er sprake is van een kennelijke misslag bij het nemen van de rolbeslissing, omdat in strijd gehandeld is met de inhoud van artikel 2 lid 11 LRR.
2.1.5
Bij brief van 3 november 2015 wordt namens de rolrechter geantwoord dat de eerder
genomen rolbeslissing(en) niet worden heroverwogen en dat de zaak ook niet in dat verband
vervroegd op de rol wordt geplaatst. Doordat de rolrechter aangeeft dat hij aldus prioriteit geeft aan het verzoek van de wederpartij om vonnis te wijzen, boven het verzoek van [naam verzoekers] c.s. tot het nemen van een nadere conclusie (omdat hij nog niet heeft kunnen reageren op wat partij [naam gedaagde] in zijn conclusie met producties na deskundigenbericht naar voren heeft gebracht terwijl [naam gedaagde] wel op de conclusie van [naam verzoekers] c.s. met producties heeft kunnen reageren) en doordat de rolrechter ook zelfs het verzoek van [naam verzoekers] c.s. tot het houden van pleidooi impliciet en uitdrukkelijk afwijst, maar zijn beslissing handhaaft om de zaak op verzoek van de wederpartij op de rol te plaatsen voor vonnis, is het duidelijk dat de rolrechter als ook de behandelend rechter zich jegens [naam verzoekers] c.s. niet opstellen als een onafhankelijk rechter, maar vooringenomen zijn, althans de schijn wekken dat zij jegens [naam verzoekers] c.s. vooringenomen zijn. Immers, het is niet voorstelbaar dat de rolrechter in strijd met art. 2 lid 11 LRR een beslissing neemt zonder tevoren hierover te overleggen met de behandelend rechter, dit vanwege het expliciete beroep van [naam verzoekers] c.s. bij zijn verzoek op het recht van hoor en wederhoor. De afwijzing van het verzoek van [naam verzoekers] c.s. valt alleen te verklaren, wanneer zowel de rolrechter als de behandelend rechter het standpunt huldigen dat het houden van pleidooi niet zinvol is, omdat zij inmiddels hun standpunt hebben bepaald.
2.2
De rechters hebben niet in de wraking berust.
De rechters bestrijden deels de feitelijke grondslag van de verzoeken en hebben overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
Door de rolrechter:
2.2.1
Op 21 oktober 2015 is afwijzend beslist op het verzoek van [naam verzoekers] c.s., ingediend op 19 oktober 2015, om nog een nadere conclusie te mogen nemen.
De motivering van de afwijzende beslissing is overgelegd. Die beslissing kan geen grond voor wraking zijn. De achtergrond van de op 21 oktober 2015 genomen rolbeslissing is de volgende.
2.2.2
De onderliggende procedure kent een lange voorgeschiedenis. De procedure is in 1996 aanhangig gemaakt. In maart 2015 is - uiteindelijk - een deskundigenbericht uitgebracht. Op 9 september 2015 heeft [naam verzoekers] c.s. - uiteindelijk - een conclusie na deskundigenbericht genomen. Op 7 oktober 2015 heeft [naam gedaagde] een antwoordconclusie na deskundigenbericht genomen. Op de rol van 21 oktober 2015 stond de zaak voor 'Partijberaad' in de zin van artikel 2.11 LRR. De laatst toegelaten proceshandeling in de zin van dat artikel was verricht. Wanneer de zaak voor 'Partijberaad' staat, kunnen partijen een verzoek indienen tot het nemen van een conclusie of akte, het houden van pleidooi, het wijzen van vonnis, verwijzing naar de parkeerrol of doorhaling. Indien een dergelijk verzoek achterwege blijft, wordt een roldatum voor vonnis bepaald.
2.2.3
[naam verzoekers] c.s. verzocht dus om na de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [naam gedaagde] nog een nadere conclusie te mogen nemen. [naam gedaagde] verzocht vonnis. Voor het toestaan van een tweede schriftelijke ronde (repliek en dupliek) na deskundigenbericht bestond geen aanleiding. Derhalve is afwijzend beslist op het verzoek van [naam verzoekers] c.s. De consequentie is dan dat een roldatum voor vonnis wordt bepaald. Dat is ook geschied. De zaak is op 21 oktober 2015 verwezen naar de rol van 2 december 2015 voor vonnis.
2.2.4
Van een 'categorische' weigering van het verzoek van [naam verzoekers] c.s. was geen sprake. Het verzoek is voor de rol van 21 oktober 2015 ingediend. Op 21 oktober 2015 is op het verzoek beslist. Dat [naam verzoekers] c.s. nadien niet hebben berust in de afwijzing van het verzoek en steeds weer om een heroverweging van de genomen beslissing hebben gevraagd, maakt de oorspronkelijke afwijzing van het verzoek geen categorische weigering.
2.2.5
Over de beslissing om [naam verzoekers] c.s. niet toe te staan nog een nader conclusie te nemen, is geen overleg gevoerd met een andere rechter. [naam verzoekers] c.s. voeren ten onrechte aan dat de beslissing van 21 oktober 2015 niet deugdelijk is gemotiveerd. Daar komt bij dat uit het recht van hoor en wederhoor niet voortvloeit dat een partij altijd het recht heeft om schriftelijk te reageren op een antwoordconclusie na deskundigenbericht van de wederpartij. De naam van de rolrechter is niet vermeld in het bericht van 21 oktober 2015. Partijen hebben altijd de mogelijkheid om bij de rechtbank te informeren welke (rol)rechter een bepaalde beslissing heeft genomen, waarna die naam wordt doorgegeven, zoals ook in dit geval is geschied. Berichten als het onderhavige plegen te worden verzonden per e-mail, per fax of per post, en worden niet door de rolrechter ondertekend.
2.2.6
Bij faxbericht van 22 oktober 2015 heeft [naam verzoekers] c.s. voor de eerste keer aan de rolrechter verzocht om de op 21 oktober 2015 genomen beslissing te heroverwegen. In dat faxbericht doet [naam verzoekers] c.s. daarnaast nog een aantal andere verzoeken. Op alle door [naam verzoekers] c.s. geformuleerde verzoeken is namens de rolrechter gereageerd bij brief van 29 oktober 2015.
Voor een heroverweging van de genomen beslissing bestond geen grond. De zaak stond sedert 21 oktober 2015 voor vonnis. Dat [naam verzoekers] c.s. op 22 oktober 2015 alsnog subsidiair verzocht om pleidooi te bepalen, bracht niet mee dat alsnog pleidooi diende te worden bepaald of zelfs kon worden bepaald. Indien [naam verzoekers] c.s. pleidooi wenst, had hun advocaat dat voor de rol van 21 oktober 2015 moeten verzoeken. Dan had de wederpartij daarop kunnen reageren en had daarop een gemotiveerde beslissing kunnen worden genomen.
2.2.7
Op 29 oktober 2015 heeft [naam verzoekers] c.s. wederom het verzoek herhaald om repliek en dupliek na deskundigenbericht toe te staan. Inmiddels was bij brief van 29 oktober 2015 gereageerd op het faxbericht van 22 oktober 2015 van [naam verzoekers] c.s. In die brief is wel ingegaan op de verzoeken van [naam verzoekers] c.s. Daarbij is erop gewezen dat [naam verzoekers] c.s. voor de rol van 21 oktober 2015 geen pleidooi had gevraagd zodat reeds om die reden geen pleidooi kon worden bepaald. Het is aan (de advocaten van) partijen om tijdig pleidooi te vragen. Indien een partij dat pas doet nadat reeds vonnis is bepaald, kan dat verzoek niet meer worden gehonoreerd. Een uitzondering is natuurlijk denkbaar indien het een gezamenlijk verzoek van partijen zou betreffen, maar dat is hier niet aan de orde.
2.2.8
Bij faxbericht van 2 november 2015 verzoekt [naam verzoekers] c.s. wederom om de rolbeslissing van 21 oktober 2015 te heroverwegen. De toelichting van [naam verzoekers] c.s. geeft blijkt van miskenning van de inhoud en strekking van artikel 2.11 LRR. [naam verzoekers] c.s. heeft voor de rol van 21 oktober 2015 slechts gevraagd om een nadere conclusie te mogen nemen. Op dat verzoek is beslist. Het is niet zo dat [naam verzoekers] c.s. vervolgens weer een nadere termijn had moeten worden gegund om zich erop te beraden of zij in dat geval wellicht pleidooi wensten te vragen. Nadat op 21 oktober 2015 een datum voor het wijzen van vonnis was bepaald, kon een (subsidiair) verzoek om alsnog pleidooi te bepalen niet meer worden ingediend.
Nadere verzoeken van [naam verzoekers] c.s. om de zaak op een andere rol te plaatsen voor procesverrichtingen door [naam verzoekers] c.s. konden evenmin worden gehonoreerd. De zaak stond immers reeds voor vonnis.
2.2.9
De rolrechter bestrijdt dat hij jegens [naam verzoekers] c.s. vooringenomen zou zijn, althans de schijn zou wekken vooringenomen te zijn. De procespartijen in deze zaak zijn de rolrechter onbekend. Hij heeft nimmer inhoudelijke bemoeienis met de zaak gehad. Niet is in te zien hoe de rolrechter vooringenomen zou kunnen zijn ten nadele van een van partijen.
De afwijzing van het verzoek van [naam verzoekers] c.s. voor 21 oktober 2015 is volstrekt logisch. Het is niet gebruikelijk om na een deskundigenbericht nogmaals twee schriftelijke ronden aan partijen toe te staan. Bijzondere redenen waarom dat hier wel behoorde te worden toegestaan, zijn niet aangevoerd.
De rolrechter heeft nimmer het standpunt gehuldigd dat het houden van pleidooi niet zinvol zou kunnen zijn. [naam verzoekers] c.s. heeft eenvoudigweg geen pleidooi gevraagd tot nadat een datum voor vonnis was bepaald en toen kon dat verzoek niet meer worden gehonoreerd.
Door de behandelend rechter:
2.2.10
Daar de rolrechter geen overleg met de behandelend rechter heeft gevoerd over de door hem genomen rolbeslissingen, betwist zij het door de wrakende partijen niet onderbouwde feit dat ongetwijfeld een zodanig overleg heeft plaatsgevonden. Ook overigens heeft de behandelend rechter tot nu toe geen enkele bemoeienis met deze zaak gehad.
De door de rolrechter genomen beslissingen betreffen regiebeslissingen. Deze kunnen geen grond voor wraking zijn.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekers geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door [naam verzoekers] c.s. aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rolrechter of de behandelend rechter door zijn, respectievelijk haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3
Bij de beoordeling of er sprake is van een door objectieve factoren gerechtvaardigde vrees voor gebrek aan onpartijdigheid wordt het volgende vooropgesteld. Een voor een partij onwelgevallige procesbeslissing van een rechter levert op zichzelf geen grond voor wraking op. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing.
3.4
Dat kan anders zijn indien een aangevochten beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van de rolrechter
3.5.1
Vast staat dat in deze zaak beide partijen, nadat de deskundige in deze zaak zijn rapport had uitgebracht, in de gelegenheid zijn gesteld zich bij conclusie na deskundigenbericht uit te laten, [naam verzoekers] c.s. als eerste, als partij die het deskundigenbericht vervolgt. Beide partijen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt, op respectievelijk 26 augustus 2015 en 7 oktober 2015. Vervolgens is de zaak voor partijberaad in de zin van artikel 2.11 LRR op de rol van 21 oktober 2015 geplaatst. Artikel 2.11 LRR bepaalt dat nadat de laatst toegelaten proceshandeling is verricht, een termijn van twee weken wordt verleend om een verzoek in te dienen tot het nemen van een conclusie of akte, het houden van pleidooi, het wijzen van vonnis, verwijzing naar de parkeerrol of doorhaling. Indien een dergelijk verzoek achterwege blijft, wordt een roldatum voor vonnis bepaald.
[naam verzoekers] c.s. heeft bij rolbericht van 19 oktober 2015 van die gelegenheid gebruik gemaakt en verzocht een nadere conclusiewisseling toe te staan.
De rolrechter heeft dat verzoek afgewezen op de grond dat partijen niet steeds worden toegestaan te reageren op antwoordconclusies van de wederpartij en dat de omstandigheid dat bij een antwoordconclusie producties in het geding zijn gebracht niet steeds met zich brengt dat die gelegenheid wel geboden moet worden omdat uit artikel 19 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voortvloeit dat de rechter zijn oordeel ten nadele van een der partijen niet baseert op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten. Andere verzoeken van [naam verzoekers] c.s. lagen op dat moment niet voor. Vervolgens heeft de rolrechter een roldatum voor vonnis bepaald.
Deze beslissing is in het licht van het bepaalde in artikel 2.11 LRR niet onbegrijpelijk en zeker niet zozeer onbegrijpelijk dat daaraan een objectief gerechtvaardigde vrees voor gebrek aan onpartijdigheid van de rolrechter valt te ontlenen, hetgeen evenzeer geldt voor de aan die beslissing ten grondslag gelegde motivering. In het verlengde daarvan is herhaalde afwijzing van het verzoek op die beslissing terug te komen, zoals [naam verzoekers] c.s. deze aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, evenmin onbegrijpelijk in de hiervoor bedoelde zin.
3.5.4
Anders dat [naam verzoekers] c.s. meent, heeft de rolrechter daarbij niet prioriteit aan het verzoek van [naam gedaagde] tot het bepalen van een datum voor vonnis gegeven; de rolrechter heeft de beslissing genomen die zich in de gegeven omstandigheden op de voet van artikel 2.11 aandient.
Een verzoek tot het houden van pleidooi heeft [naam verzoekers] c.s. eerst gedaan nadat inmiddels een datum voor vonnis was bepaald, bij gelegenheid van onder meer het verzoek de daartoe strekkende beslissing te herzien.
Hoewel artikel 6.1 LRR als hoofdregel bepaalt dat de rechtbank geen kennis neemt van berichten aan de rechtbank nadat vonnis is bepaald, tenzij blijkt dat de wederpartij met de kennisneming heeft ingestemd, is op verzoek van de rolrechter op de herhaalde verzoeken van [naam verzoekers] c.s. inhoudelijk gemotiveerd geantwoord. Ook die berichten bieden naar het oordeel van de wrakingskamer geen aanknopingspunt voor een naar objectieve maatstaven gerechtvaardigde vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rolrechter. Het verdient daarbij nog opmerking dat de rolrechter niet de behandelend rechter is, en dat de behandelend rechter, indien zij tot de slotsom komt dat nadere instructie van de zaak aangewezen is, niet gebonden is aan enige in dat opzicht door de rolrechter genomen beslissing.
3.5.6
Het verzoek voor zover dat strekt tot wraking van de rolrechter is daarom ongegrond.
Ten aanzien van de behandelend rechter
3.5.7
Anders dan [naam verzoekers] c.s. aan zijn verzoek tot wraking van de behandelend rechter ten grondslag heeft gelegd, is er geen enkele aanwijzing gevonden dat de behandelend rechter tot heden enige bemoeienis heeft gehad met (proces)beslissingen in deze zaak.
3.5.8
Bij gebreke aan feitelijke grondslag moet het verzoek daarom reeds worden afgewezen.
3.5.9
Het verdient daarbij nog opmerking dat de behandelend rechter, indien zij tot de slotsom komt dat nadere instructie van de zaak aangewezen is, niet gebonden is aan enige in dat opzicht door de rolrechter genomen beslissing.
3.6
Op grond van het feit dat het onderhavige wrakingsverzoek min of meer van gelijke aard is als het eerder gedane – en eveneens afgewezen – verzoek en het verzoek tegen de behandelend rechter louter op speculatieve gronden is gedaan, concludeert de wrakingskamer dat [naam verzoekers] c.s. misbruik van het wrakinginstituut heeft gemaakt. De wrakingskamer ziet dan ook aanleiding te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek in de thans aanhangige zaak van [naam verzoekers] c.s. niet meer in behandeling wordt genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. C. Bouwman en mr. A. Eerdhuijzen;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekers in de onderhavige procedure niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. J.H. de Wildt en
mr. I.K. Rapmund, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2015 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- mr. W.H. van Zundert
- mr. C. Bouwman
- mr. A. Eerdhuijzen
- mr. L.C. Zandwijk