ECLI:NL:RBROT:2015:9839

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
11 januari 2016
Zaaknummer
485155 / HA RK 15-792
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam op 17 december 2015 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was in een civiele procedure tegen [naam gedaagde], stelde dat de rechter, mr. A.J.P. van Essen, vooringenomen was in zijn beslissingen. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de beslissing van de rechter om de schriftelijke reactie van verzoeker, ontvangen op 31 juli 2015, aan te merken als een conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie. Daarnaast was er de beslissing van de rechter van 2 september 2015 om geen verdere conclusies toe te laten en de zaak voor vonnis te zetten. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissingen van de rechter niet onbegrijpelijk waren en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. Verzoeker had ook aangevoerd dat hij tijdens een schorsing op 7 oktober 2015 vertrouwelijke gesprekken had gevoerd met de rechter, wat zijn vertrouwen in de onafhankelijkheid van de rechtspraak had aangetast. De wrakingskamer concludeerde echter dat verzoeker niet tijdig had gereageerd op deze grond en dat het verzoek om die reden niet ontvankelijk was. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 485155 / HA RK 15-792
Beslissing van 17 december 2015
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. A.J.P. van Essen, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team kanton III (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Bij dagvaarding van 24 november 2014 heeft [naam gedaagde] verzoeker gedagvaard te verschijnen ter zitting van de kantonrechter van 2 februari 2015 in de procedure van [naam gedaagde] tegen verzoeker.
Na het uitwisselen van schriftelijke stukken tussen verzoeker en [naam gedaagde], heeft de rechter op 2 september 2015 bepaald dat vonnis zal worden gewezen op 2 oktober 2015.
Deze procedure draagt als kenmerk zaaknummer 3790455 CV Expl 15-3372.
Bij schrijven van 14 september 2015 heeft verzoeker wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier met zaaknummer 3790455 CV Expl 15-3372.
Verzoeker alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zittingen uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de eerste zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 23 september 2015.
Ter zitting van 7 oktober 2015 zijn verzoeker en de rechter verschenen. De behandeling van het verzoek is toen aangehouden. Ter zitting van 8 december 2015 is de rechter verschenen en is de behandeling voortgezet. De rechter heeft zijn standpunt toegelicht. Verzoeker is met bericht van verhindering op deze tweede zitting niet verschenen. Hij heeft de wrakingskamer op voorhand een pleitnota doen toekomen.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek van 14 september 2015 -verkort en zakelijk weergegeven - ten grondslag gelegd dat hem in strijd met een onafhankelijke procesvoering is geweigerd een conclusie van dupliek in conventie te nemen; zijn stuk van 31 juli 2015 was geen dupliek maar een tussenreactie op de repliek, waarbij hij zich uitdrukkelijk het recht voorbehield om een dupliek in te dienen.
In een e-mailbericht van 2 november heeft verzoeker als grondslag voor een wrakingsverzoek genoemd - zakelijk weergegeven - dat hij gedurende de schorsing van de zitting van de wrakingskamer [op 7 oktober 2015] vertrouwelijke gesprekken heeft gevoerd met de rechter, waarbij hij er vanuit ging dat dit de gemachtigde was van eisende partij [naam gedaagde], waardoor hij er niet meer van overtuigd is dat nog sprake is van onafhankelijke rechtspraak.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat beide partijen in zowel conventie als in reconventie tot en met dupliek conclusies hebben mogen wisselen.
Verdere conclusiewisseling was op dat moment niet noodzakelijk. Bepaald is dat vonnis zou worden gewezen.
In de beslissing van de rechter om de reactie van verzoeker, zoals binnengekomen op 31 juli 2015, aan te merken als een conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie is geen grond voor wraking te vinden. Datzelfde geldt voor zijn beslissing om geen verdere conclusies toe te laten nadat beide partijen tot en met dupliek elkaars vordering hadden besproken.
2.3
Ter zitting heeft de rechter, in aanvulling op het bovenstaande, - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
De rechter heeft aangevoerd dat verzoeker stelt een gesprek met hem te hebben gevoerd op 7 oktober 2015 tijdens de korte schorsing van de zitting van de wrakingskamer. Dit gesprek heeft de rechter als volgt toegelicht. Verzoeker sprak de rechter op de gang aan. Het gesprek tussen verzoeker en de rechter omvatte niet meer dan dat verzoeker de rechter vroeg of zij niet iets konden regelen, waarop de rechter verzoeker heeft gezegd dat hij daarvoor bij de tegenpartij moest zijn. De rechter heeft de verzoeker meegegeven dat hij niet de tegenpartij was, maar de rechter die zijn zaak behandelde. De rechter heeft verzoeker vervolgens verwezen naar het deurwaarderskantoor.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing
.
3.3
Dat kan anders zijn indien een aangevochten beslissing of de motivering daarvan zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Het wrakingsverzoek is gegrond op de beslissing van de rechter om de schriftelijke reactie van verzoeker, zoals binnengekomen op 31 juli 2015, aan te merken als een conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie en de beslissing van de rechter van
2 september 2015 om geen verdere conclusies toe te laten en de zaak voor vonnis te zetten. Deze beslissingen zijn verzoeker onwelgevallig.
Naar het oordeel van de wrakingskamer zijn de beslissingen van de rechter niet zo zeer onbegrijpelijk dat daarvoor geen andere verklaring kan worden gegeven, dan dat deze door vooringenomenheid zijn ingegeven.
Ook is niet gebleken dat de rechter bij het nemen van de beslissingen zich reeds een oordeel heeft gevormd over de in het vonnis te nemen beslissingen.
Voor zover verzoeker ook aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag heeft gelegd dat niet duidelijk was dat hij de rechter en niet de wederpartij heeft gesproken bij gelegenheid van de eerdere zitting van de wrakingskamer op 7 oktober 2015, heeft het volgende te gelden. Het is vaste jurisprudentie dat een wrakingsverzoek dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is. Verzoeker heeft deze grond eerst op 2 november 2015, en derhalve niet zodra hem deze omstandigheid bekend was geworden, kenbaar gemaakt.
In zoverre is verzoeker in zijn verzoek niet ontvankelijk en zal het buiten behandeling blijven.
3.4
Gelet op het voorgaande is het verzoek ongegrond en zal het worden afgewezen.

4.De beslissing

wijst afhet verzoek tot wraking van mr. A.J.P. van Essen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr. M. Fiege en mr. L.C. van Walree, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2015 in tegenwoordigheid van mr. S.A. Commandeur, griffier.
Bij ontstentenis van de voorzitter is de beslissing getekend door de oudste rechter.
Verzonden op:
aan:
- D.F. Jansen
- mr. A.J.P. van Essen