In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 januari 2015 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S.F.J. Smeets. Het wrakingsverzoek was ingediend tegen mr. W.H.J. Stemker Köster, de rechter die betrokken was bij de behandeling van de vordering tot verlenging van de gevangenhouding van de verzoeker. De wraking werd aangevraagd na een zitting in raadkamer op 16 december 2014, waar de rechter de vordering van de officier van justitie had behandeld. De rechter heeft de vordering tot verlenging van de gevangenhouding afgewezen, wat leidde tot de indiening van het wrakingsverzoek door de raadsman van de verzoeker.
De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de rechter, na de afwijzing van de vordering, niet langer betrokken was bij de behandeling van de strafzaak. Dit leidde tot de conclusie dat het doel van de wraking niet meer kon worden bereikt, aangezien de rechter geen verdere bemoeienis had met de zaak. De rechtbank heeft daarom de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer bestaande uit de voorzitter mr. A.J.P. van Essen en de rechters mr. A.P. Hameete en mr. S.W. Kuip, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier mr. S.A. Commandeur.