ECLI:NL:RBROT:2015:9823

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 december 2015
Publicatiedatum
7 januari 2016
Zaaknummer
C/10/488384 / KG ZA 15-1223
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over huwelijksvermogensrecht en beslag op loon

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door [eiseres] tegen [gedaagde] met betrekking tot een beslag op het salaris van [eiseres]. De procedure is gestart op basis van een dagvaarding van 13 november 2015, gevolgd door een mondelinge behandeling op 23 november 2015. De kern van het geschil betreft de vraag of [gedaagde] gerechtigd is om zich te verhalen op het loon van [eiseres] op basis van een vaststellingsovereenkomst die is gesloten tussen [persoon2] en [gedaagde]. [eiseres] stelt dat zij onder huwelijkse voorwaarden met [persoon2] is gehuwd, waarbij elke gemeenschap van goederen is uitgesloten, en dat [gedaagde] zich daarom niet kan verhalen op haar loon. [gedaagde] betwist dit en stelt dat [eiseres] in gemeenschap van goederen is gehuwd met [persoon2].

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat [gedaagde] in Nederland woont. Vervolgens is beoordeeld welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Gezien het feit dat [eiseres] en [persoon2] de Poolse nationaliteit hebben en in Polen zijn gehuwd, is Pools recht van toepassing. De voorzieningenrechter concludeert dat [gedaagde] zich kan verhalen op het loon van [eiseres] omdat de vaststellingsovereenkomst een rechtshandeling is die onder het Nederlandse recht valt, ondanks het feit dat het huwelijksvermogensregime door Pools recht wordt beheerst.

De vorderingen van [eiseres] tot opheffing van het beslag en schorsing van het beslag wegens een incorrecte berekening van de beslagvrije voet zijn afgewezen. [eiseres] is veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] zijn begroot op € 1.101,00. Het vonnis is uitgesproken op 7 december 2015 door mr. A.F.L. Geerdes.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/488384 / KG ZA 15-1223
Vonnis in kort geding van 7 december 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J.M.R. Vlaar te Budel,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. R.A.J. Koks te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 13 november 2015 met producties 1 tot en met 10
  • de akte overlegging producties tevens conclusie houdende voorwaardelijke eis in reconventie van de zijde van [gedaagde] , met producties 1 tot en met 6
  • de mondelinge behandeling d.d. 23 november 2015
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 23 juli 2009 heeft notaris [persoon1] een akte opgemaakt met de volgende inhoud.
“(…)
HUWELIJKSE VOORWAARDEN [HUWELIJKSVERMOGENSOVEREENKOMST]
§1.
[eiseres] en [persoon2] verklaren, dat zij beiden met elkaar niet gehuwd zijn, maar dat zij voornemens zijn met elkaar in het huwelijk te treden op 25 juli 2009 te Legnica.
§2.
[eiseres] en [persoon2] verklaren dat zij met ingang van de dag waarop zij in het huwelijk tredende uitsluiting van elke gemeenschap van goederen vaststellen. (…)”
2.2.
Op 25 juli 2009 is [eiseres] met de heer [persoon2] (hierna: “ [persoon2] ”) in Polen gehuwd.
2.3.
Tussen [persoon2] als huurder en [gedaagde] als verhuurder is een procedure aanhangig geweest ten aanzien van een huurachterstand over een periode tot en met 17 december 2009.
Ter beëindiging van deze procedure hebben [persoon2] en [gedaagde] een vaststellingsovereenkomst gesloten die is opgenomen in het proces-verbaal d.d. 20 december 2011, inhoudende:
“ [persoon2] betaalt aan [gedaagde] de somma van € 8.700,00 in op een volgende termijnen van elk € 150,00 per maand, welke termijnen telkens vervallen op de eerste van iedere maand, voor het eerst op 1 februari 2012.
(…)
Is een termijn niet uiterlijk op de vervaldatum voldaan dan zijn die termijn en de resterende termijn(en) terstond opeisbaar en is daarover vanaf die vervaldatum de wettelijke rente verschuldigd, zonder dat enige ingebrekestelling is vereist. (…)”
2.4.
[persoon2] is de vaststellingsovereenkomst niet correct nagekomen. Vervolgens heeft [gedaagde] op 3 juli 2015 ingevolge de uit voornoemde vaststellingovereenkomst voortvloeiende executoriale titel loonbeslag laten leggen onder de werkgever van [eiseres] , te weten Vitaal Flex B.V.
2.5.
[eiseres] is eigenaar van de woning aan de [adres] , op welk adres [eiseres] staat ingeschreven.

3.Het geschil in conventie en in voorwaardelijke reconventie

3.1.
[eiseres] heeft in conventie gevorderd [gedaagde] te bevelen het beslag op het salaris van [eiseres] op te heffen en het reeds geïnde met rente en kosten terug te storten op de derdenrekening van haar raadsman binnen een week na het wijzen van dit vonnis, met een dwangsom van € 100,00 per dag dat dit later plaatsvindt, kosten rechtens.
3.2.
[gedaagde] heeft in voorwaardelijke reconventie gevorderd [eiseres] te veroordelen tot vergoeding van de daadwerkelijk door [gedaagde] gemaakte advocaatkosten ad € 1.982,78, zulks enkel en alleen voor zover een dergelijke veroordeling in conventie niet mogelijk zou zijn.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en voorwaardelijke reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en voorwaardelijke reconventie zullen deze vorderingen hierna gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] gerechtigd is om zich op grond van de uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeiende executoriale titel te verhalen op het loon van [eiseres] . [eiseres] heeft dienaangaande gesteld dat zij in Polen onder huwelijkse voorwaarden met [persoon2] is gehuwd, waarbij elke gemeenschap van goederen is uitgesloten. Dit betekent dat [gedaagde] zich ten aanzien van een schuld van [persoon2] niet kan verhalen op het door haar verdiende loon, aldus [eiseres] . [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiseres] in gemeenschap van goederen is gehuwd met [persoon2] , zodat het door haar verdiende loon in de gemeenschap valt en [gedaagde] zich hierop kan verhalen.
4.3.
Bevoegdheid voorzieningenrechter
Om te kunnen vaststellen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, dient allereerst te worden beoordeeld of er verdragen dan wel verordeningen van toepassing zijn. Kwesties van huwelijksvermogensrecht vallen buiten de materiële reikwijdte van Brussel II-bis, de EEX-vo, het EEX-verdrag en het EVEX 2007. Voor de onderhavige zaak is geen ander verdrag of een andere verordening relevant. Derhalve dient de vraag of de Nederlandse rechter in het onderhavige geval rechtsmacht heeft, te worden beoordeeld aan de hand van het commune internationaal privaatrecht, neergelegd in de artikelen 1 tot en met 14 Rv.
Artikel 2 Rv vormt de hoofdregel in zaken die bij dagvaarding worden ingeleid. Ingevolge dit artikel heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht indien de gedaagde in Nederland zijn woonplaats heeft. Nu [gedaagde] zijn woonplaats in Nederland heeft, acht de voorzieningenrechter zich bevoegd om van de onderhavige kwestie kennis te nemen.
4.4.
Toepasselijk recht
Het huwelijksvermogensregime inzake het huwelijk tussen [eiseres] en [persoon2] wordt ingevolge het Haags Huwelijksvermogenverdrag 1978 (het HHV 1978) beheerst door Pools recht en wel op grond van het volgende.
Onvoldoende is gebleken dat [eiseres] en [persoon2] vóór dan wel staande het huwelijk een rechtskeuze hebben gedaan. Zij hebben beiden de Poolse nationaliteit, zij zijn onderdaan van een nationaliteitsland (te weten Polen), zij hebben niet de nationaliteit van een verdragsland en zij hadden hun eerste gewone verblijfsplaats na het huwelijk in een nationaliteitsland (te weten Nederland). Hieruit volgt dat op het huwelijk van [eiseres] en [persoon2] Pools recht van toepassing is, nu niet is gebleken dat zich een situatie als bedoeld in artikel 7 lid 2 van het HHV 1978 voordoet.
4.5.
Verhaalbaarheid vordering
4.5.1.
In afdeling 3 van titel 3 van Boek 10, waarin onder meer de Wet conflictenrecht huwelijksvermogensregime van 20 november 1991 is ondergebracht, is onder meer het volgende bepaald.
Artikel 10:45 BW
Een echtgenoot wiens huwelijksvermogensregime wordt beheerst door vreemd recht kan in het in artikel 116 van Boek 1 bedoelde register een notariële akte doen inschrijven, inhoudende een verklaring dat het huwelijksvermogensregime niet wordt beheerst door het Nederlands recht.
Artikel 10:46 BW
1. Een derde die tijdens het huwelijk een rechtshandeling heeft verricht met een echtgenoot wiens huwelijksvermogensregime wordt beheerst door vreemd recht, kan, indien zowel hij als de beide echtgenoten ten tijde van die rechtshandeling hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, voor de uit die rechtshandeling voortvloeiende schuld ook na de ontbinding van het huwelijk verhaal nemen op de echtgenoten alsof tussen hen naar Nederlands recht algehele gemeenschap van goederen bestond.
2. Lid 1 geldt niet indien de derde ten tijde van de rechtshandeling wist of behoorde te weten dat het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten werd beheerst door vreemd recht. Zulks wordt geacht het geval te zijn indien de rechtshandeling werd verricht na verloop van veertien dagen nadat een akte als bedoeld in artikel 45 van dit Boek was ingeschreven in het aldaar bedoelde register.
4.5.2.
In dit geval hebben [persoon2] en [gedaagde] tijdens het huwelijk een vaststellingsovereenkomst gesloten. Het sluiten van deze overeenkomst dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter te worden beschouwd als een rechtshandeling als bedoeld in artikel 10:46 BW. De vaststellingsovereenkomst is namelijk een verbintenisscheppende overeenkomst. Door de vaststellingsovereenkomst is een nieuwe rechtstoestand gecreëerd, bestemd ook om te gelden voor zover die van de te voren bestaande rechtstoestand mocht afwijken. Een en ander betekent dat [gedaagde] als derde, nu zowel hij als [eiseres] en [persoon2] ten tijde van het sluiten van die overeenkomst hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, voor de uit die rechtshandeling voortvloeiende schuld verhaal kan nemen op de echtgenoten alsof tussen hen naar Nederlands recht algehele gemeenschap van goederen bestaat.
4.5.3.
Nu gesteld noch gebleken is dat namens [eiseres] en [persoon2] een akte als bedoeld in artikel 10:45 BW is ingeschreven, wordt er niet vanuit gegaan dat [gedaagde] ten tijde van de rechtshandeling wist of behoorde te weten dat het huwelijksvermogens-regime van [eiseres] en [persoon2] wordt beheerst door Pools recht. De omstandigheid dat [gedaagde] er wellicht van op de hoogte was dat zij in Polen zijn gehuwd maakt dit voorshands niet anders.
4.5.4.
Dit betekent dat [gedaagde] zich kan verhalen op alle goederen van de echtgenoot die de rechtshandeling is aangegaan ( [persoon2] ) overeenkomstig 1:96 BW. Daarnaast kan hij zich verhalen op de goederen van de andere echtgenoot ( [eiseres] ) voor zover deze in de Nederlandse wettelijke gemeenschap zouden zijn gevallen, indien echtgenoten in het Nederlands wettelijke stelsel waren gehuwd.
4.5.5.
Nu de lonen van echtgenoten ex artikel 1:94 BW in de Nederlands wettelijke gemeenschap zouden vallen, is [gedaagde] gerechtigd zich ten aanzien van de uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeiende schuld te verhalen op het loon van [eiseres] .
4.5.6.
Hierbij wordt nog opgemerkt dat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] mede gelet op de belangen aan de zijde van [eiseres] die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan.
4.5.7.
De vordering van [eiseres] tot opheffing van het executoriale derdenbeslag wegens het ontbreken van een verhaalsbevoegdheid van [gedaagde] op haar loon wordt dan ook afgewezen.
4.6.
Beslagvrije voet
4.6.1.
De voorzieningenrechter begrijpt dat [eiseres] eveneens (gedeeltelijke) schorsing van het beslag vordert wegens een volgens [eiseres] incorrecte berekening van de beslagvrije voet.
4.6.2.
Allereerst wordt opgemerkt dat de initiële hoogte van de beslagvrije voet niet in de geschil is. Partijen verschillen van mening over de vraag of de deurwaarder met recht de beslagvrije voet heeft gehalveerd wegens het getrouwd zijn van [eiseres] met [persoon2] in combinatie met hun samenwonen.
4.6.3.
Ter zitting is - door haar erkenning terzake - gebleken dat [eiseres] staat ingeschreven in het GBA van Rotterdam, doch dat zij feitelijk samenwoont met [persoon2] in Deurne. De voorzieningenrechter acht het dan ook op voorhand aannemelijk dat de deurwaarder de hoogte van de beslagvrije voet correct heeft berekend. Het hierop betrekking hebbende deel van de vordering wordt zodoende eveneens afgewezen.
4.7.
Proceskosten
4.7.1.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [gedaagde] heeft de voorzieningenrechter verzocht om [eiseres] te veroordelen in de werkelijke proceskosten zijdens [gedaagde] .
Voor toewijzing van een dergelijk verzoek moet vaststaan dat [eiseres] haar vorderingen heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende (of behoorde te kennen), dan wel op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Daarnaast moet worden onderzocht of [eiseres] , gelet op de evidente ongegrondheid van haar vorderingen, het indienen van die vorderingen achterwege had moeten laten in verband met de betrokken belangen van [gedaagde] (zie voor deze criteria bijv. HR 6 april 2012, NJ 2012/233). In verband met het recht op vrije toegang tot de rechter, mag die vraag niet te snel bevestigend worden beantwoord.
4.7.2.
In dit geval is er gezien de complexiteit van de onderhavige kwestie, hetgeen reeds volgt uit het uiteenlopen van de stellingname van [gedaagde] en de uiteindelijke beoordeling, geenszins sprake van dat [eiseres] op voorhand had moeten begrijpen dat haar stellingen geen kans van slagen zouden hebben.
4.7.3.
De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om tot een veroordeling van [eiseres] in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten te komen.
4.7.4.
De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 285,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.101,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie en voorwaardelijke reconventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.101,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2015.2026/676