In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door [eiseres] tegen [gedaagde] met betrekking tot een beslag op het salaris van [eiseres]. De procedure is gestart op basis van een dagvaarding van 13 november 2015, gevolgd door een mondelinge behandeling op 23 november 2015. De kern van het geschil betreft de vraag of [gedaagde] gerechtigd is om zich te verhalen op het loon van [eiseres] op basis van een vaststellingsovereenkomst die is gesloten tussen [persoon2] en [gedaagde]. [eiseres] stelt dat zij onder huwelijkse voorwaarden met [persoon2] is gehuwd, waarbij elke gemeenschap van goederen is uitgesloten, en dat [gedaagde] zich daarom niet kan verhalen op haar loon. [gedaagde] betwist dit en stelt dat [eiseres] in gemeenschap van goederen is gehuwd met [persoon2].
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat [gedaagde] in Nederland woont. Vervolgens is beoordeeld welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Gezien het feit dat [eiseres] en [persoon2] de Poolse nationaliteit hebben en in Polen zijn gehuwd, is Pools recht van toepassing. De voorzieningenrechter concludeert dat [gedaagde] zich kan verhalen op het loon van [eiseres] omdat de vaststellingsovereenkomst een rechtshandeling is die onder het Nederlandse recht valt, ondanks het feit dat het huwelijksvermogensregime door Pools recht wordt beheerst.
De vorderingen van [eiseres] tot opheffing van het beslag en schorsing van het beslag wegens een incorrecte berekening van de beslagvrije voet zijn afgewezen. [eiseres] is veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] zijn begroot op € 1.101,00. Het vonnis is uitgesproken op 7 december 2015 door mr. A.F.L. Geerdes.