ECLI:NL:RBROT:2015:9822

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
7 januari 2016
Zaaknummer
C/10/489129 / KG ZA 15-1264
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake wijziging opslagen door bank in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 december 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, eiseres, en de coöperatie Coöperatieve Rabobank Voorne-Putten Rozenburg U.A., gedaagde. Eiseres vorderde onder andere dat Rabobank zou worden verboden om de opslagen en de provisie te wijzigen per 1 januari 2016, zoals aangekondigd in een brief van 22 januari 2015. Eiseres stelde dat de wijziging van de opslagen in strijd was met de redelijkheid en billijkheid, en dat de artikelen in de algemene voorwaarden die Rabobank het recht geven om de opslagen te wijzigen, kwalificeerden als oneerlijke bedingen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Rabobank gerechtigd is om de opslagen te wijzigen op basis van de overeenkomst. De rechter oordeelde dat de wijziging niet op onwillekeurige wijze mag plaatsvinden en dat deze tijdig moet worden aangekondigd. Rabobank had de wijziging echter tijdig aangekondigd en gemotiveerd, en de rechter oordeelde dat de wijziging niet onaanvaardbaar was. Eiseres had bovendien de mogelijkheid om de lening af te lossen zonder kosten indien de opslag werd verhoogd, wat ook in haar voordeel was.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Rabobank zijn begroot op € 1.429,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 17 december 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/489129 / KG ZA 15-1264
Vonnis in kort geding van 17 december 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Hellevoetsluis,
eiseres,
advocaat mr. E. de Jongh,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK VOORNE-PUTTEN ROZENBURG U.A.,
gevestigd te Hellevoetsluis,
gedaagde,
advocaat mr. B.S. Matser.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Rabobank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 25 november 2015 met producties 1 tot en met 20
  • de door Rabobank overgelegde producties 1 tot en met 16 en de aanvullingen op de producties 7 en 8
  • de mondelinge behandeling d.d. 4 december 2015
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van Rabobank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De heer [persoon1] (hierna: “ [persoon1] ”) is enig aandeelhouder en bestuurder van [eiseres] .
2.2.
Partijen hebben reeds geruime tijd een zakelijke relatie met elkaar.
2.3.
In 1998 en 2000 hebben partijen financieringsovereenkomsten gesloten, waarin de volgende bepaling was opgenomen.
“De rente en provisieafspraken zijn afhankelijk van een combinatie van factoren, waaronder de rentabiliteit en de solvabiliteit van uw onderneming, de omvang van de financiering en de zekerheden die door u aan onze bank zijn verstrekt.”
2.4.
In september 2007 hebben partijen een financieringsovereenkomst gesloten betreffende een geldlening van € 1.096.338,00 en een rekening-courant krediet van € 300.000,00 (hierna: “de overeenkomst”). Op de overeenkomst zijn de door Rabobank gehanteerde algemene voorwaarden voor zakelijke geldleningen van de Rabobank 2006 van toepassing.
2.5.
In de overeenkomst is onder meer het volgende overeengekomen.
Geldlening van EUR 1.096.338,00
(…)
Het tarief van de basiscomponent wordt door de bank vastgesteld en gewijzigd op de in artikel 23 van de hierna vermelde Algemene voorwaarden voor zakelijke geldleningen van de Rabobank aangegeven wijze. De opslag kan door de bank altijd worden gewijzigd.
(…)
Krediet in rekening-courant van EUR 300.000,00
(…)
De Rabobank Basisrente en de opslag kunnen door de bank altijd worden gewijzigd.”
2.6.
Op 22 januari 2015 heeft Rabobank een brief aan [eiseres] verzonden met de volgende inhoud.
“Beste heer [persoon1] ,
In het kader van de periodieke toetsing van uw financiering, hebben we de financiële positie
van uw onderneming geanalyseerd aan de hand van de door u aangeleverde informatie en de
gegevens uit onze bancaire systemen.
Wij hebben geconstateerd dat het resultaat van 2013 verslechterd is ten opzichte van de jaren
2011 en 2012.
Onze belangrijkste bevindingen zijn:
  • De solvabiliteit van uw onderneming is verslechterd ten opzichte van voorgaande jaren als gevolg van het negatieve vermogen;
  • De rentabiliteit is over 2013 verslechterd ten opzichte van 2012 voornamelijk het gevolg van het wegvallen van de huurinkomsten van de Nijverheidsweg 1 te Stellendam;
Uw financiering wordt voor de komende periode gecontinueerd onder de volgende condities en
voorwaarden:
[eiseres]
De hoofdpunten van het krediet van € 300.000,00 zijn:
(…)
Debetrente : De debetrente is de Rabobank Basisrente verhoogd met een opslag
van thans 2,95%-punt. De Rabobank Basisrente bedraagt thans 3,90% per jaar. De debetrente bedraagt thans dus 6,85% per jaar, per
kwartaal achteraf te berekenen volgens de bij de bank gebruikelijke
methode en per kwartaal achteraf te voldoen op de eerste dag van
de daaropvolgende kalendermaand (vervaldag).
De bank kan altijd de Rabobank Basisrente, de minimumrente en de opslag wijzigen.

Kredietprovisie : 2.00% op jaarbasis over het kredietmaximum.
De hoofdpunten van geldlening (…) zijn:
Rente : Rabobank Roll Over Lening, 3-maands euribor (basiscomponent) verhoogd met een variabele opslag van thans 2,751%. De vaste
3-jaars opslag vervalt per 31 maart 2015.
Rentevervaldag : Telkens per maand achteraf te voldoen op de eerste dag
van de daaropvolgende kalendermaand
(…)
De verleende faciliteiten en tarieven worden van jaar tot jaar bezien aan de hand van de jaarcijfers.
(…)
Verder hebben wij geconstateerd op basis van de door u aangeleverde gegevens dat uw inkomen niet toereikend zou zijn om aan uw financiële verplichtingen te kunnen voldoen. Dit kan leiden tot (gedwongen) verkoop van de woning. Hierbij willen wij u adviseren om een integraal advies gesprek aan te gaan met één van onze financiële adviseurs om te bepalen of uw inkomen de lasten van uw financiering in een bepaalde situatie kunt blijven betalen.
(…)
De overige bestaande voorwaarden en condities blijven onverkort van kracht.”
2.7.
Vervolgens heeft tussen partijen veelvuldig correspondentie plaatsgevonden omtrent de door Rabobank doorgevoerde opslagverhogingen.
2.8.
Op 24 april 2015 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek is afgesproken dat tot 1 januari 2016 de financieringsafspraken ongewijzigd zouden blijven.
2.9.
Eveneens op 24 april 2015 heeft Rabobank aan [eiseres] medegedeeld dat per 1 januari 2016 een tariefsverhoging zal plaatsvinden overeenkomstig hetgeen is gemeld in de brief van 22 januari 2015.
2.10.
Bij brief van 27 november 2015 heeft Rabobank aan [eiseres] het volgende meegedeeld.
“Geachte heer [persoon1] ,
Zoals meermaals met u gecommuniceerd toetst de Rabobank periodiek uw financiering. Dit houdt in, dat aan de hand van de door u aangeleverde informatie en de gegevens uit onze bancaire systemen een herbeoordeling wordt gemaakt van de aan uw financiering verbonden risico’s. Afhankelijk van de ontwikkelingen binnen uw bedrijf en de ontwikkelingen in de bedrijfstak kan dat leiden tot aan aanpassing van uw tarieven en/of voorwaarden.
In dit kader heeft de bank onder meer de volgende ontwikkelingen gesignaleerd:
Bedrijfstak:
• Met het uitbreken van de kredietcrisis is de markt voor commercieel vastgoed significant verslechterd. Dit heeft de risico’s in deze bedrijfstak aanzienlijk verhoogd, wat leidt tot verhoging van de risico-opslag voor alle bedrijven actief in deze bedrijfstak;
• Door verscherping van eisen vanuit de toezichthoudende instanties, waaronder de ECB, is de bank genoodzaakt een hoger bedrag aan aansprakelijk vermogen aan te houden, hetgeen eveneens tot verhoging van tarieven leidt.
Uw bedrijf:
• De afgegeven zekerheden ter dekking van uw financieringsverplichtingen:
- krediet ad € 300.000; en
- aflossingsvrije lening ad € 1.096.338;
zijn fors in waarde gedaald. Op basis van een uitgevoerde taxatie in november 2013 is de marktwaarde vastgesteld op € 700.000. Dit is fors lager dan de taxatiewaarde uit oktober 2009 ad € 2.250.000. Dit betekent een verslechtering in de zekerheidspositie en een (forse) verhoging van de bancaire risico’s.
• De solvabiliteit binnen uw onderneming is slecht, indien de volgende punten in ogenschouw worden genomen:
- uw pand wordt gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs, terwijl de werkelijke waarde fors lager ligt. Dit laatste volgt uit het recente taxatierapport, en ook uit een eventuele kapitalisatieberekening op basis van de huidige huurstroom van € 60.000,00;
- inzage in uw deelnemingen ontbreekt; posten worden gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs; de actuele waarde is onvoldoende inzichtelijk;
- er zijn substantiële bedragen uitgeleend, waaronder € 1.380.000 (jaarcijfers 2013) aan u in privé, zonder dat daar zekerheden voor gesteld zijn, noch is aangetoond dat deze vorderingen terugbetaald kunnen worden;
Correctie van het Eigen Vermogen voor privé-financieringen en lagere waarde OG leidt tot tot een negatief Garantie Vermogen;

De opbrengsten uit verhuur OG stonden onder druk door de leegstand gedurende 2013/2014. De huurwaarde is tussen 2011 van € 148.000,00 tot € 60.000,00 gedaald, hetgeen aanzienlijke continuïteitsrisico’s met zich brengt. Bovendien is de laatste huurovereenkomst aangegaan voor een periode van slechts 2 jaar.
(…)
Op basis van de jaarcijfers 2013 is wederom naar de ontwikkeling binnen uw bedrijf gekeken. De voor uw bedrijf relevante risico’s zijn daarbij opnieuw in beeld gebracht. De gestelde zekerheden zijn geactualiseerd en afgezet tegen de actuele financiering en tarifering. Mede op basis van de uitgevoerde taxatie heeft dit geleid tot aanpassing van uw tarieven, waarbij de door de bank gewenste tariefsverhoging verre van volledig is doorgevoerd, aangezien rekening wordt gehouden met de financiële mogelijkheden (cashflow) binnen uw bedrijf. Dit is aan u gecommuniceerd middels de revisiebrief gedateerd 22 januari 2015. Op basis van de uitgevoerde revisie is beslist over de tarieven. Uw bedrijfsvoering beschikt inmiddels over de liquiditeiten om de tariefsverhoging ook te dragen. (…)”
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] heeft gevorderd
I. Rabobank te verbieden om de opslagen en de provisie overeenkomstig de brief van 22 januari 2015 te wijzigen met ingang van 1 januari 2016;
II. te bepalen dat Rabobank niet gerechtigd is de opslagen en provisie te wijzigen totdat door de bodemrechter onherroepelijk is beslist in het tussen partijen aanhangige geschil;
III. Rabobank te veroordelen tot het betalen van een dwangsom van € 50.000,00 voor elke keer dat Rabobank niet voldoet aan het gevorderde onder 1en II;
IV. Rabobank te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
Rabobank voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of Rabobank gerechtigd is om per 1 januari 2016 de tussen partijen overeengekomen opslagen op de door Rabobank bij haar brief d.d. 22 januari 2015 aangegeven wijze te wijzigen.
4.2.
Allereerst heeft [eiseres] gesteld dat de artikelen op grond waarvan Rabobank overgaat tot verhoging van de opslagen zoals opgenomen in de door Rabobank gehanteerde algemene voorwaarden kwalificeren als oneerlijke bedingen in de zin van de bijlage onder j. van de Richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, waarbij [eiseres] een beroep doet op de reflexwerking van de richtlijn voor de gevallen waarin de wederpartij een met consumenten vergelijkbare positie inneemt.
Uit de stukken volgt evenwel dat de wijzigingen zijn gegrond op de wijzigingsbedingen zoals opgenomen in de overeenkomst zelf. Zowel ten aanzien van het rekening-courant krediet van € 300.000,00 als van de geldlening van € 1.096.338,00 is de opslag verhoogd, waarbij in de overeenkomst is bepaald dat Rabobank daartoe ten aanzien van beide voorzieningen gerechtigd is. De voorzieningenrechter komt dan ook niet toe aan de vraag of sprake is van oneerlijk bezwarende bedingen in de tussen partijen van toepassing zijnde algemene voorwaarden.
4.3.
Voorts heeft [eiseres] gesteld dat op grond van artikel 6:248 lid 2 BW de artikelen waaruit volgt dat Rabobank de opslagen altijd mag wijzigen geen toepassing vinden, nu het wijzigen van de opslagen door Rabobank als bedoeld in de brief d.d. 22 januari 2015 in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.3.1.
Allereerst wordt opgemerkt dat de rechter bij de toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW de nodige terughoudendheid dient te betrachten.
4.3.2.
Op grond van de overeenkomst is Rabobank gerechtigd om ongeclausuleerd de opslagen te wijzigen. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat de wijziging niet op onwillekeurige en/of ongemotiveerde wijze plaats mag vinden en dat de wijziging deugdelijk van te voren door de bank aan haar wederpartij dient te worden aangekondigd.
4.3.3.
Hoewel de wijziging zoals aangekondigd bij brief van 22 januari 2015 per direct in zou gaan, heeft Rabobank de invoering van de wijziging vervolgens twaalf maanden uitgesteld. Hieruit volgt dat de wijziging thans deugdelijk van te voren is aangekondigd. Te dien aanzien heeft Rabobank dan ook niet onaanvaardbaar gehandeld.
4.3.4.
Voorts heeft Rabobank de wijziging aanvullend gemotiveerd bij haar brief van 27 november 2015. Nu de wijziging per 1 januari 2016 in zal gaan, heeft ook deze motivering tijdig plaatsgevonden. Uit deze motivering is voorshands aannemelijk geworden dat de wijziging niet onwillekeurig heeft plaatsgevonden en wel op grond van het hierna volgende.
Allereerst wordt in de brief benoemd dat uit een in november 2013 uitgevoerde taxatie is gebleken dat de marktwaarde van het onroerend goed dat dient als zekerheid ter dekking van de financieringsverplichtingen van [eiseres] fors in waarde is gedaald. [eiseres] heeft gesteld dat zij niet bekend is met het taxatierapport. Zij heeft evenwel erkend dat het desbetreffende pand voor € 60.000,00 per jaar is verhuurd in plaats van de eerdere jaarlijkse huursom van € 148.000,00 en dat de huur een indicatie is voor de waardebepaling van onroerend goed. Het is dan ook aannemelijk geworden dat de waarde van het onroerend goed fors lager ligt dan de aanvankelijk getaxeerde waarde van € 2.250.000,00.
Voorts is door Rabobank aangegeven dat de solvabiliteit van [eiseres] slecht is. Allereerst wordt hierbij de lagere taxatiewaarde van het pand aangehaald, hetgeen reeds hiervoor is benoemd. Voorts heeft Rabobank aangevoerd dat [eiseres] onvoldoende inzage heeft gegeven in haar deelnemingen, nu de actuele waarde daarvan onvoldoende inzichtelijk is gemaakt. Het had op de weg van [eiseres] gelegen hierop nader in te gaan en zo mogelijk met stukken te onderbouwen wat de actuele waarde is, hetgeen zij heeft nagelaten. Voorts heeft [eiseres] niet betwist dat substantiële bedragen zijn uitgeleend aan de heer [persoon1] in privé. [eiseres] heeft gesteld dat deze bedragen niet door de heer [persoon1] zijn geïncasseerd, doch zij heeft dit niet onderbouwd.
Ten slotte wordt gerefereerd aan de daling van de huurinkomsten, welke daling door [eiseres] is erkend.
4.3.5.
In eerdere tussen partijen gesloten financieringsovereenkomsten is bepaald dat de rente en provisieafspraken afhankelijk zijn van een combinatie van factoren, waaronder de rentabiliteit en de solvabiliteit van [eiseres] , de omvang van de financiering en de zekerheden die door [eiseres] aan Rabobank zijn verstrekt. Rabobank heeft ter zitting, onweersproken, aangevoerd dat deze weegpunten niet in de huidige financieringsovereenkomst staan, doch dat partijen niet hebben beoogd dienaangaande een wijziging door te voeren. Nu uit de brief d.d. 27 november 2015 volgt dat Rabobank thans dezelfde weegpunten heeft gebruikt, is de wijziging niet op willekeurige wijze tot stand gekomen.
4.3.6.
Daar komt nog bij dat [eiseres] op grond van artikel 23 van de algemene voorwaarden de mogelijkheid heeft om zonder betaling van een vergoeding de geldlening geheel af te lossen indien de bank de in de rente begrepen opslag verhoogt, mits de geldlening algeheel wordt afgelost op de eerste dag van een kalendermaand die in gelegen binnen een termijn van drie maanden na de verhoging van de opslag. In het onderhavige geval was die termijn zelfs significant langer, nu [eiseres] reeds vanaf eind januari 2015 bekend was met de voorgenomen wijziging. Hij heeft dus ruimschoots gelegenheid gehad om te onderzoeken of andere aanbieders van financiële diensten tegen gunstigere tarieven dan de voorgenomen tarieven van Rabobank financieringsmogelijkheden aanbieden.
4.3.7.
Gezien het voorgaande is het voorshands aannemelijk geworden dat Rabobank niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zal handelen indien zij op 1 januari 2016 de wijziging zoals benoemd in de brief van 22 januari 2015 doorvoert.
4.4.
Nu [eiseres] de overige grondslagen voor haar vordering in het geheel niet heeft onderbouwd, komt de voorzieningenrechter reeds om die reden niet toe aan een inhoudelijke beoordeling dienaangaande.
4.5.
De vorderingen worden zodoende wegens het ontbreken van een deugdelijke grondslag afgewezen.
4.6.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht € 613,00
- salaris advocaat €
816,00
Totaal € 1.429,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 1.429,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. van den Hurk en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2015.2026/427