ECLI:NL:RBROT:2015:9532

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
C/10/488790 / KG ZA 15-1247
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van onrechtmatige uitlatingen op internet door advocaat

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit een advocaat en twee besloten vennootschappen, in kort geding de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam om gedaagden te veroordelen tot het verwijderen van een negatieve review die door gedaagde1 op internet was geplaatst. De review bevatte beschuldigingen van onprofessioneel gedrag en onterecht factureren door de advocaat. De procedure begon met een dagvaarding op 20 november 2015, gevolgd door een zitting op 3 december 2015. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gewraakte tekst een persoonlijke mening van de schrijver was en dat deze voldoende duidelijk was als zodanig. De rechter concludeerde dat de review niet evident onjuist was en dat de bewoordingen niet onnodig grievend waren. De voorzieningenrechter weegt de belangen van de vrijheid van meningsuiting tegen de bescherming van de eer en goede naam van de advocaat. Uiteindelijk werd geoordeeld dat de vordering van eisers niet toewijsbaar was, omdat niet was komen vast te staan dat de publicatie onrechtmatig was. De vorderingen werden afgewezen en eisers werden veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die op € 1.101,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 17 december 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/488790 / KG ZA 15-1247
Vonnis in kort geding van 17 december 2015
in de zaak van

1.[eiser]

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser2],
gevestigd te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser3] ,
gevestigd te Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
eisers,
advocaat mr. N.M. van Leeuwen,
tegen

1.[gedaagde1] ,

wonende te [woonplaats2] ,
2.
[gedaagde2],
wonende te [woonplaats3] ,
gedaagden,
advocaat mr. I. de Jonge.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 20 november 2015;
  • de producties van [eisers] ;
  • de producties van [gedaagden] ;
  • de pleitaantekeningen van mr. N.M. van Leeuwen;
  • de pleitnota van mr. I. de Jonge.
1.2.
Partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van 3 december 2015. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij brief d.d. 13 januari 2015 schrijft [eiser] (hierna: [eiser] ), advocaat namens [eiser] Advocaten Belastingadviseurs, aan [gedaagde2] (hierna: de heer [gedaagde2] ), voor zover hier relevant, het volgende:
“......
Naar aanleiding van ons overleg van 14 januari 2015, bericht ik u als volgt.
U heeft mij daarin verzocht u bij te staan inzake de problematiek omtrent de naheffingsaanslag BPM alsmede de vordering uit wanprestatie/onrechtmatige daad op uw mede-vennoot, de heer [persoon1] . Ik aanvaard uw opdracht.
Ik heb daartoe op 14 januari 2015 een bezwaarschrift bij de Belastingdienst ingediend. Een kopie van het bezwaarschrift treft u bijgaand aan. Voorts zal ik de heer [persoon1] aansprakelijk stellen voor de naheffingsaanslag BPM.
Aan mijn werkzaamheden zijn echter wel kosten verbonden. Ik zal voor u gefinancierde rechtshulp aanvragen voor bovengenoemde twee kwesties. Wanneer deze aanvragen worden toegewezen, bent u slechts een beperkte eigen bijdrage verschuldigd voor mijn werkzaamheden alsmede griffierechten en leges. De hoogte van uw eigen bijdrage hangt af van uw inkomen en wordt vastgesteld door de Raad voor Rechtsbijstand. U krijgt daar over enkele weken zelf bericht van. Bijgaand treft u mijn factuur ad € 667,-- aan. Dit betreft een voorschot eigen bijdrage gefinancierde rechtshulp. Ik verzoek u voor tijdige betaling zorg te dragen. U voldeed inmiddels een bedrag van € 200,--.
Indien er geen toevoegingen worden verstrekt, dient u de kosten van de rechtsbijstand zelf te betalen. In dit geval zal voor mijn werkzaamheden een vergoeding gelden ad € 195,00 per uur (ex-BTW) en exclusief belaste en onbelaste verschotten. Verschotten zijn de voor u door mij gedane uitgaven, zoals griffierecht, deurwaarderskosten, reis- en verblijfkosten en bureaukosten (porti, telefoon, telefax, fotokopieën en dergelijke). De bureaukosten bedragen 5% van het geldende uurtarief. De werkzaamheden die niet onder het bereik van de verstrekte toevoeging vallen, worden tussentijds dan wel uiterlijk bij beëindiging van de werkzaamheden in rekening gebracht tegen het reguliere tarief.
De declaraties dienen door u binnen 14 dagen te zijn voldaan, zonder aftrek, korting of verrekening. Indien u de declaraties niet (tijdig) voldoet, komen alle in redelijkheid gemaakte gerechtelijke en buitengerechtelijke (incasso)kosten te uwen laste.
Met u is echter wel afgesproken dat ik mijn werkzaamheden niet verder zal voortzetten dan pas nadat bijgevoegde voorschotnota’s zijn voldaan. De eventuele termijnoverschrijding en/of schade voortvloeiend uit de ontstane vertraging hierdoor, komt voor uw rekening en verantwoording. [eiser3] kan hiervoor niet aansprakelijk worden gehouden. De kosten verbonden aan de inmiddels verrichte werkzaamheden bent u vanzelfsprekend aan mij verschuldigd.
U kunt de opdracht steeds opzeggen. Ik kan de overeenkomst van opdracht niet opzeggen, tenzij wegens gewichtige redenen en ik op redelijke gronden niet bereid ben de opdracht volgens uw wensen uit te voeren. In beide gevallen zal ik op basis van de bestede uren een einddeclaratie zenden. Voor eventuele vragen kunt u natuurlijk altijd contact met mij opnemen.
......”
2.2.
Op 13 mei 2015 heeft [eiser] bij de heer [gedaagde2] een bedrag van € 935,33 gefactureerd en een voorschotnota ad € 605,00 aan de heer [gedaagde2] verstuurd voor nog te verrichten werkzaamheden.
2.3.
Bij brief van 16 juli 2015 heeft de heer [gedaagde2] de opdracht beëindigd. Naar aanleiding daarvan heeft op 10 september 2015 telefonisch een (klacht)gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en Mina Noorzaai. Dit telefoongesprek heeft niet tot een oplossing geleid.
2.4.
[gedaagde1] , de dochter van de heer [gedaagde2] , heeft een review geplaatst op de door [eisers] op het internet onder https://plus.google.com/105832145005283472194/about gehouden pagina.
Deze review bevat de volgende tekst:
“ [gedaagde1]
3 weken geleden
WEES GEWAARSCHUWD: Wij hebben in volle vertrouwen ons dossier uit handen gegeven aan dhr. [eiser] van [eiser2] . Deze advocaat heeft 7 maanden lang een spelletje gespeeld met ons, de raad van rechtsbijstand en de belastingdienst (door beiden bevestigd). Hij heeft het nagelaten om bezwaren te onderbouwen nog actie te ondernemen in ons dossier. Dit vinden wij onacceptabel! Natuurlijk bleef hij tussentijds gewoon factureren. Het toezenden van een urenverantwoord was hij meerdere malen ‘even vergeten’ en/of ‘is er iets mis gegaan. Uiteindelijk na lang aandringen toch gekregen. Meerdere malen heeft hij zelf en/of zijn secataresse gebeld om naar informatie te vragen waarvan de bewijsstukken allemaal in het overhandigde dossier zaten. Eindresultaat: De zaak hebben wij ingetrokken bij dhr. [eiser] en het overhandigd aan een accountantskantoor. Dit accountantskantoor heeft de zaak in 4uren kunnen oplossen. Een advocaat behoort je op een professionele manier te begeleiden, bij te staan en zijn werk zo goed mogelijk te doen. Het gaan in deze niet om het resultaat, maar om het proces en hoe er met ons omgegaan is. 7 maanden een dossier in bezit, maar nog geen zinnig letter op papier gezet naar wie dan ook, maar ondertussen wel factureren! Een schande! Wees gewaarschuwd als u in zee wilt gaan met deze man! ***”
[gedaagde1] heeft voornoemde tekst ook geplaatst op de door [eisers] gehouden Telefoongidspagina op het internet. [eiser] heeft de tekst van de Telefoongids-pagina inmiddels verwijderd.
2.5.
Bij brief d.d. 16 oktober 2015 schrijft [eiser] aan [gedaagde1] , voor zover hier relevant, het volgende:
“……
Onlangs ben ik op de hoogte gekomen van de onrechtmatige uitlatingen door u gedaan op Internet via onder andere Google en de Telefoongids (zie bijlage). Deze uitlatingen tasten mijn goede naam en faam aan als gevolg waarvan wij schade lijden. U bent hiervoor aansprakelijk nu u dit heeft verspreid via Internet in navolging van uw dreigementen op 10 september 2015.
Met u is op 10 september 2015, in uw hoedanigheid van gemachtigde van uw vader, de heer [gedaagde2] , een hoorzitting gehouden. Een en ander vond plaats naar aanleiding van de brief van 16 juli 2015 van uw vader. Deze brief is door ons als klacht behandeld. Bijgaande treft u het hoorverslag alsmede onze reactie op de brief van 16 juli 2015.
De feiten zoals u die stelt in bovenbedoelde recensies zijn moedwillig onjuist en onnodig grievend en dus onrechtmatig nu deze mijn eer en goede naam aantasten. Bovendien zijn deze strafbaar ex artikel 261 en 262 Wetboek van Strafrecht.
In bovenbedoeld hoorgesprek heeft u aangeven een lastercampagne te zullen starten tegen ondergetekende. U heeft zulks daadwerkelijk ook uitgevoerd middels onrechtmatige uitlatingen, onder andere in De Telefoongids en Google.
Zowel ikzelf als mijn kantoor lijden hierdoor schade. Hiervoor bent u aansprakelijk. De schade zal ik dan ook op u verhalen.
Ik verzoek u – en voor zover nodig sommeer ik u – deze onrechtmatige uitlatingen binnen 48 uur na dagtekening van deze brief te verwijderen bij gebreke waarvan ik u in kort geding zal dagvaarden op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per overtreding per dag. Ik ga er vanuit dat u het zover niet laat komen.
……”
2.6.
Bij mail d.d. 26 november 2015 schrijft [gedaagde1] een de heer [persoon2] , in zijn hoedanigheid van accountant bij M&R Accountants, voor zover hier relevant, het volgende:
“……
Mijn vader en ik zijn beiden gedagvaard in kort geding door dhr [eiser] van [eiser] advocaten inzake de Google recensie, waarvoor de zitting zal plaats vinden op 30 november a.s. te Rotterdam.
In de dagvaarding stelt dhr. [eiser] het volgende;
‘ [eiser] heeft [gedaagden] op adequate wijze bijgestaan met als resultaat dat de kwestie met de belastingdienst uiteindelijk is opgelost, iets dat zonder deze bemoeienis niet zou zijn verwezenlijkt.’
Zou u vriendelijke willen zijn om mij een korte e-mail terug te zenden met uw mening of dit daadwerkelijk zo is hetgeen hij stelt.
Heeft u bijvoorbeeld gebruik gemaakt van informatie die voortkomen uit het werk van dhr. [eiser] en/of heeft hij u en daarmee ons, inhoudelijk geholpen met de onderbouwing van het bezwaar richting belastingdienst? Zonee, waarom niet? En zoja, waarom wél?
Heeft u met de eventuele informatie (inhoudelijk) voordeel gehad bij het verrichten van uw werkzaamheden?
Ik zou het zeer op prijs stellen wanneer u mij, zo snel als mogelijk, deze antwoorden zou kunnen geven zodat wij dit stukje kunnen onderbouwen bij de zitting.
……”
2.7.
Bij mail d.d. 26 november 2015 heeft de heer [persoon2] , in zijn hoedanigheid van accountant bij M&R Accountants, aan mevrouw [gedaagde2] , voor zover hier relevant, het volgende geantwoord:
“……
Naar aanleiding van uw verzoek het volgende;
In juni 2015 bent u bij ons op kantoor geweest met een naheffing BPM.
U gaf aan dat de heer [eiser] in het verleden een bezwaarschrift had ingediend maar dat zijn werkzaamheden waren beëindigd.
Ik heb hierop op 23 juni een brief gestuurd aan de belastingdienst Rotterdam met het verzoek alle relevante stukken te ontvangen.
Op 7 juli ontving ik antwoord van de belastingdienst.
Deze gaf aan dat er 8 maal uitstel was verleend voor de motivatie van het “ter behoud van renten” ingediende bezwaarschrift.
Tevens verstrekte zij de relevante gegevens.
Op 22 juli stuurde ik een 2e brief met aanvullende vragen en een verzoek tot uitstel wat op 3 augustus werd toegekend.
Vervolgens heb ik begin augustus een uitgebreid telefoongesprek gehad met de heer [persoon3] .
Alle verstrekte documenten werden hierin besproken en toegelicht.
Na informatie verstrekking over en weer was de conclusie van dit gesprek dat, als er aangetoond werd dat de BPM niet aan de VOF rechtstreeks was uitbetaald, de fiscus bereid was om de aanslag te vernietigen.
In mijn brief van 4 augustus verstrek ik hem de nodige documenten waarop hij op 18 augustus de aanslag verminderd.
Bijgaand treft u kopieën aan van mijn brieven en de brieven van de belastingdienst.
Ik heb bij mijn werk op geen enkele wijze gebruik gemaakt van informatie of stukken van de heer [eiser] , behalve het door hem ingediende bezwaarschrift “ter behoud van rechten”.
Uit mijn contact met de belastingdienst is mij op geen enkele manier gebleken dat het besluit om de aanslag te verminderen op andere stukken gebaseerd is geweest dan mijn brieven en gesprekken van juni, augustus 2015.
……”
2.8.
Bij mail d.d. 2 november 2015 heeft de heer R. Bohan, in zijn hoedanigheid van medewerker bij de Raad voor de Rechtsbijstand, aan [eiser] , voor zover hier relevant, het volgende geschreven:
“……
Naar aanleiding van ons gesprek van zojuist ontvangt u de informatie die de Raad op 26 november jl. aan mevrouw [gedaagde2] heeft verstrekt.
Verder deel ik u mee dat ik het telefoongesprek met cliënt niet heb bevestigd dat u “een spelletje hebt gespeeld” met de Raad en cliënt.
……”

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt:
I. om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de door hen of door één van hen geplaatste recensie op de websites van Google Maps, door [eisers] overgelegd als productie 20, en alle lasterlijke uitlatingen op het internet dan wel via enig ander (openbaar) medium die betrekking hebben op [eisers] en haar medewerkers te (laten) verwijderen en verwijderd te (doen) houden;
II. om zich te onthouden van het doen van dergelijke negatieve onrechtmatige uitlatingen of uitlatingen van gelijke strekking over [eisers] op het internet dan wel via enig ander openbaar medium;
III. om aan [eisers] een, onmiddellijk opeisbare dwangsom te betalen van € 5.000,= voor iedere keer en € 1.000,= voor iedere dat dat [gedaagden] niet aan de onder I en II uitgesproken veroordeling voldoet, des dat de één die betalende, de ander te dien aanzien zal zijn bevrijd, met een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen maximum bedrag;
IV. in de proceskosten aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.500,= des dat de één betalende, de ander te dien aanzien zal zijn bevrijd.
3.2.
[eisers] gronden hun vordering op onrechtmatige daad. Zij stellen dat [gedaagden] onrechtmatig jegens hen handelen door zich middels een review op de website https://plus.google.com/105832145005283472194/about onjuist, ongenuanceerd, negatief, onnodig griefend, smadelijk en lasterlijk uit te laten over de door [eiser] aan de heer [gedaagde2] geboden dienstverlening, waardoor [eisers] schade lijden.
[eisers] stellen dat [eiser] alle zorg in acht heeft genomen die van een advocaat verwacht mag worden. [eiser] heeft op 14 januari 2015 terstond pro forma bezwaar aangetekend tegen de naheffingsaanslag BPM. Voorts heeft [eiser] op 23 januari 2015 de Belastingdienst schriftelijk verzocht de invorderingsmaatregelen jegens de heer [gedaagde2] op te schorten.
De Belastingdienst heeft vervolgens aan dit verzoek gehoor gegeven. Dat de twee toevoegingsaanvragen door de Raad voor Rechtsbijstand op respectievelijk 12 mei 2015 en 10 juli 2015 zijn afgewezen, was een mogelijkheid waarop [eiser] de heer [gedaagde2] in de opdrachtbevestiging (zie 2.1) van tevoren op heeft gewezen.
3.3.
[gedaagden] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gestelde spoedeisende belang wordt, mede gelet op de aard van de vordering, aannemelijk geacht. Dat [eisers] ieder afzonderlijk (imago)schade kunnen oplopen acht
de voorzieningenrechter, op basis van de ingebrachte stukken en het verhandelde ter zitting, voldoende aannemelijk.
4.2.
[eisers] heeft binnen dit kort geding onvoldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat [gedaagde1] voornoemde review op de door [eisers] gehouden pagina op Google Map+ mede namens haar vader, de heer [gedaagde2] , heeft geplaatst. Dit leidt ertoe dat de vordering jegens de heer [gedaagde2] reeds op die grond zal worden afgewezen.
4.3.
Om een voorziening te kunnen treffen als gevorderd, dient de voorzieningenrechter met een redelijke mate van zekerheid aan te kunnen nemen dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat deze - of een vergelijkbare - vordering zal slagen. Bij deze beoordeling kan dus slechts een voorlopig oordeel worden gegeven en die beoordeling moet geschieden op basis van hetgeen in deze kort gedingprocedure naar voren is gebracht en aannemelijk is gemaakt.
4.4.
De vraag of een publicatie onrechtmatig is ligt in het spanningsveld tussen het recht op uitingsvrijheid (artikel 10 EVRM) enerzijds en het recht op bescherming van eer en goede naam, de persoonlijke levenssfeer en het recht om gevrijwaard te worden van discriminatie anderzijds. Bij de vraag of een publicatie in strijd is met de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid staan dus in beginsel twee, ieder voor zich hoogwaardige maatschappelijke belangen tegenover elkaar: aan de ene kant het belang dat individuele burgers niet door publicaties in de pers worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen; aan de andere kant het belang dat niet, door gebrek aan bekendheid bij het grote publiek, misstanden, die de samenleving raken, kunnen blijven voortbestaan. Het antwoord op de vraag welk van beide rechten in het onderhavige geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval en met inachtneming van de proportionaliteitstoets en de noodzakelijkheidstoets (artikelen 8 lid 2 en 10 lid 2 EVRM).
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in dit kort geding, gelet op het onder 4.4 genoemde toetsingskader, met onvoldoende mate van zekerheid komen vast te staan dat de vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.6.
Allereerst is van belang dat is komen vast te staan dat de gewraakte tekst een review is, waarbij het voor de lezer voldoende duidelijk is dat de inhoud slechts de mening van de schrijver weergeeft. De mogelijkheid tot het plaatsen van een review op genoemde website is - naar [gedaagden] hebben gesteld en de voorzieningenrechter aannemelijk voorkomt - door [eiser] zelf of onder diens verantwoordelijkheid opengesteld. Bij het plaatsen van een dergelijke review heeft de schrijver de vrijheid om zijn mening te geven over de door [eiser] verleende dienstverlening, waarbij het stevig aanzetten van de mening en het enigszins overdrijven, zij het niet ongelimiteerd, is geoorloofd en het beginsel van hoor en wederhoor niet aan de orde is.
4.7.
Ter zitting is door [gedaagden] toegelicht dat het doel van de review is het geven van een waarschuwing aan het publiek. Dit laatste is door [eiser] betwist, maar door [gedaagden] onderbouwd. Daarbij heeft [gedaagde1] aangevoerd dat de heer [gedaagde2] [eiser] heeft verzocht om (1) een bezwaarschrift aan de Belastingdienst op te stellen en om (2) de ex-vennoot van de heer [gedaagde2] schriftelijke aansprakelijk te stellen. De door [eiser] verzochte vergoeding ad € 667,00 is vervolgens door de heer [gedaagde2] bij wijze van voorschot aan [eiser] voldaan. In de opdrachtbevestiging maakte [eiser] melding van het feit dat er een toevoeging zou worden aangevraagd en dat bij afwijzing daarvan een uurtarief van
€ 195,00 ex BTW en 5% kantoorkosten zou gelden. Na ruim 4 maanden was noch het inhoudelijk bezwaar bij de Belastingdienst noch de schriftelijke aansprakelijkstelling van de ex-vennoot van de heer [gedaagde2] de deur uitgegaan, maar wel inmiddels door [eiser] een bedrag van circa € 1.500,00 bij de heer [gedaagde2] gedeclareerd. Vervolgens heeft de heer [gedaagde2] zich gewend tot de heer Van der Meule van M&R Accountants, die de kwesties tegen betaling van een bedrag van € 680,00 binnen 1,5 maand had opgelost.
Of [eiser] inderdaad teveel in rekening heeft gebracht kan in deze kort geding procedure, mede gelet op de onder 2.6 geciteerde mail, niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mocht [gedaagde1] daarom de vraag opwerpen wat [eiser] nu precies heeft gedaan voor de declaraties, een vraag waarop [eiser] tot op heden - in de visie van [gedaagde1] - nog geen inzichtelijk antwoord heeft gegeven. Dat [gedaagde1] haar frustratie over het uitblijven van een deugdelijk antwoord heeft geuit in de vorm van een - op onderdelen enigszins suggestief te noemen - review is op zichzelf niet onrechtmatig.
Voorts is door [gedaagden] aangevoerd dat het voor [eiser] op voorhand al duidelijk had moeten zijn dat de heer [gedaagde2] niet voor een toevoeging in aanmerking zou komen, nu het hier een geschil betrof, waarvoor het inschakelen van een advocaat niet nodig was. Of [eiser] inderdaad van te voren had moeten inzien dat deze kwesties niet voor toevoeging in aanmerking kwamen, dan wel dat hij de door hem bij de Raad voor Rechtsbijstand gedane verzoeken beter had moeten motiveren, is in deze kort geding procedure niet duidelijk geworden en dit staat daarmee thans niet vast. Dit maakt de review evenwel nog niet onrechtmatig jegens [eiser] .
De voorzieningenrechter weegt verder mee dat niet is gebleken dat de inhoud van de review - in zijn geheel bezien - feitelijk evident onjuist is. De bewoordingen zijn bovendien niet onnodig grievend. De eerste en laatste volzinnen van deze review maken dit niet anders, nu deze moeten worden gelezen in de context van het gehele artikel. Duidelijk is dat [gedaagde1] een persoonlijke mening over een negatieve ervaring deelt.
4.8.
Bij afweging van de onder 4.4 genoemde belangen, kan naar voorlopig oordeel niet worden vastgesteld, dat de onderhavige publicatie onrechtmatig is jegens [eisers] . Het feit dat volgens [eisers] het plaatsen van een review met betrekking tot een advocaat ongebruikelijk zou zijn is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet van relevante betekenis.
4.9.
De gevorderde voorzieningen, waaronder begrepen - verkort weergegeven - het zich onthouden van het doen van dergelijke uitlatingen in de toekomst, komen reeds hierom niet voor toewijzing in aanmerking.
4.10.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 285,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.101,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.101,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2015. 1862/676