ECLI:NL:RBROT:2015:9451

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 december 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
C/10/471978 / HA ZA 15-267
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot het nemen van maatregelen ter voorkoming van instortingsgevaar van een muur en verwijdering van hinderlijke beplanting

In deze zaak vorderde eiseres, eigenaar van een perceel, dat gedaagde, eigenaar van een naburig perceel, maatregelen zou nemen om het gevaar van instorting van een muur te voorkomen. De muur, die bouwkundig verbonden is met de woning van eiseres, verkeerde in een slechte staat en er waren al stenen van de muur gevallen op het perceel van eiseres. Eiseres had gedaagde herhaaldelijk verzocht om maatregelen te nemen, maar gedaagde had hier niet op gereageerd. De rechtbank oordeelde dat eiseres op grond van artikel 5:55 BW recht had op het vorderen van maatregelen, aangezien de muur een gevaar voor haar perceel vormde. De rechtbank wees de vordering van eiseres toe en gaf gedaagde de opdracht om binnen een bepaalde termijn de bovenste lagen van de muur te verwijderen en een zinken afdekkap aan te brengen.

Daarnaast vorderde eiseres de verwijdering van bomen en andere beplanting op het perceel van gedaagde, die hinder veroorzaakten. De rechtbank oordeelde dat de bomen zich binnen de wettelijke afstand van de erfgrens bevonden en dat gedaagde geen zwaarwegende belangen had om de bomen te behouden. De vordering tot verwijdering van de bomen werd toegewezen, met een termijn voor uitvoering. Ook de vordering tot verwijdering van andere beplanting en roerende zaken op het perceel van gedaagde werd in grote lijnen toegewezen, met de mogelijkheid voor eiseres om zelf de werkzaamheden uit te voeren indien gedaagde niet aan de veroordelingen voldeed. Gedaagde werd verder veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/471978 / HA ZA 15-267
Vonnis van 2 december 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.J. Slump,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 mei 2015 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de akte vermeerdering van eis en overleggen producties in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie aan de zijde van [eiseres] , met producties;
  • de brief van de rechtbank van 21 augustus 2015 inhoudende een zittingsagenda;
  • de brief aan de zijde van [eiseres] van 8 september 2015, met producties;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 22 september 2015;
  • de brief aan de zijde van [eiseres] van 13 oktober 2015;
  • de brief van de rechtbank van 26 oktober 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1.
[eiseres] is sinds 2011 eigenaar van het perceel aan de [adres 1] . Op het perceel bevindt zich onder meer een woning, een tuin en een schutting met een hoogte van ongeveer twee meter.
2.2.
[gedaagde] is eigenaar van het naastgelegen perceel gelegen aan de [adres 2] . Ongeveer tien jaar geleden is de woning die op het perceel van [gedaagde] stond grotendeels door brand verloren gegaan. Slechts een muur van de voormalige woning is behouden gebleven (hierna: de muur). De muur is bouwkundig verbonden met de woning van [eiseres] en staat deels in het verlengde van de voorgevel van [eiseres] en deels haaks hierop. Het gedeelte van de muur dat naast de tuin van [eiseres] is gelegen, heeft een hoogte van ongeveer twee meter. Er bevinden zich daarnaast bomen, beplantingen en roerende zaken op het perceel van [gedaagde] .
2.3.
De gemeente Rotterdam (hierna: de gemeente) heeft op 11 april 2013 en 30 april 2014 een last onder bestuursdwang aan [gedaagde] opgelegd. In deze (tekstueel bijna geheel overeenkomstige) besluiten staat onder meer het volgende vermeld:
“Wij hebben besloten u een last onder bestuursdwang op te leggen, op basis van artikel 125 Gemeentewet, de artikelen 5:21 tot en met 5:31b Algemene wet bestuursrecht, omdat:

De staat van het gebouw in strijd is met bepalingen van het Bouwbesluit. Dit is verboden op grond van artikel 1b, tweede lid Woningwet.
U dient binnen 2 weken na de verzenddatum van deze last de noodzakelijke maatregelen te hebben getroffen. Ook de eventueel hieruit voortvloeiende (herstel)werkzaamheden moet u of uw rechtsopvolger dan hebben uitgevoerd. Omdat de staat en/of het gebruik ernstige hinder of gevaar veroorzaken moeten de maatregelen op deze korte termijn getroffen zijn.
Als u de maatregelen en werkzaamheden niet binnen de gestelde termijn voltooid heeft, zal de (deel)gemeente ze treffen, op uw kosten.
[…]
Gebrekenlijst
M.b.t. algemeen:
1. onvoldoende bevestigd is/zijn:
a. het metsel-, het voeg-, c.q. het pleisterwerk van de linker zijgevel.”
[gedaagde] heeft hierna geen maatregelen getroffen of (herstel)werkzaamheden uitgevoerd. Ook de gemeente heeft dit na ommekomst van de termijn niet gedaan.
2.4.
Op 1 juli 2015 hebben [medewerker 1] en [medewerker 2] , beiden werkzaam bij Bureau voor Bouwpathologie BB, in opdracht van de advocaat van [eiseres] een briefrapport opgesteld (hierna: het rapport), waarvan de inhoud voor zover relevant hieronder is weergegeven:
“In uw opdracht heeft op 8 mei 2015 een onderzoek plaatsgevonden naar de gevolgen voor de veiligheid van het stuk muur aanwezig naast de woning van uw cliënt aan de [adres 1] . […]
WERKWIJZE
Op 8 mei 2015 heeft de opname op locatie plaatsgevonden aan de [adres 1] . […] Vervolgens is gezamenlijk een rondgang om de muur gemaakt waarbij de staat van de muur is onderzocht alsmede de huidige ondersteunende constructie. Ook is de woning van uw cliënt bekeken om te kunnen bepalen in welke verhouding deze staat tot de muur van de buren.
[…]
Na het onderzoek is de verzamelde informatie bestudeerd, geanalyseerd en is onderliggend rapport opgemaakt.
[…]
WAARNEMINGEN
Onderstaand volgt een opsomming van de tijdens de opname gedane meest relevante waarnemingen. […]
1. De bovenste drie lagen metselwerk van de betreffende muur liggen los. Verder zitten een aantal verschillende stenen midden in de muur los […].
2. Het voegwerk van de muur bestaat uit kalkspecie. De voeg zit op veel plaatsen los […].
[…]
VRAAGBEANTWOORDING
[…]
Vraag 1Verkeert de muur in een zodanig slechte staat dat er sprake is van een gevaar zettende situatie en/of sprake van strijd met toepasselijke regelgeving (zoals Bouwbesluit of de Bouwverordening)? Zo ja, waaruit bestaat dat gevaar en/of de strijd met de regelgeving?
AntwoordJa, de muur verkeert voor wat betreft de bovenste 2-3 lagen in een zodanig slechte staat dat er sprake is van een gevaar zettende situatie. Dit gevaar bestaat uit de losliggende stenen bovenop de bouwmuur welke naar beneden kunnen vallen. De geconstateerde erosie van het voegwerk en de steen, en de oriëntatie van de muur (ten opzichte van de windrichting) dragen bij aan die onzekerheid.
[…]
Het instortingsgevaar van de muur geldt voor de bovenste drie lagen van het metselwerk welke door inwatering instabiel zijn geworden. […]
Vraag 2Zo ja, welke maatregelen moeten worden genomen om dit gevaar c.q. deze strijd uit te sluiten? […]
AntwoordOm het gevaar van instorten/vallende stenen compleet uit te sluiten dient in ieder geval de losliggende laag stenen te worden verwijderd, wat betekent minstens de bovenste drie lagen metselwerk.
Daarnaast dient een zinken afdekkap over het resterende (stabiele) metselwerk te worden aangebracht om verdere inwatering (en loslaten van metselwerk) te voorkomen. Deze zinken afdekkap dient over de gehele lengte te worden aangebracht waar op dit moment neerslagwater de muur kan in sijpelen.”
2.5.
Verschillende malen zijn stenen van de muur op het perceel van [eiseres] dan wel op de openbare weg aan de voorzijde van de percelen gevallen. In een Incident Rapport van Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond van 25 juli 2015 (hierna: de brandweerrapportage) staat onder meer het volgende vermeld:
“Datum Inhoud
[…]
25-07-2015 […] gevaarlijke situatie
[…]
Rapportage
Rol […] Situatie […]
Bevelvoerder […] Een aantal stenen op
straat deze zijn door de
wind uit een muur
gevallen van een
slooppandje.”
2.6.
In de periode van september 2012 tot en met juli 2014 heeft de voormalig gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] diverse malen schriftelijk verzocht om – samengevat – veiligheidsmaatregelen ten aanzien van de muur te nemen alsmede om de tuin te onderhouden. Ook heeft deze gemachtigde telefonisch contact met (de zus van) [gedaagde] hierover gehad. [gedaagde] heeft niet aan de verzoeken van [eiseres] voldaan.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiseres] heeft – samengevat en na vermeerdering van eis – gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om binnen dertig dagen na betekening van het vonnis de werkzaamheden uit te voeren als omschreven in het antwoord op vraag 2 in het rapport. Daarnaast vordert [eiseres] primair om [gedaagde] te veroordelen om binnen dezelfde termijn de bomen, de beplanting en het onkruid (laatste twee categorieën hierna: de overige beplanting) te verwijderen en verwijderd te houden. [eiseres] vordert tevens verwijdering van alle goederen op het perceel van [gedaagde] . Deze goederen mogen volgens [eiseres] ook niet teruggeplaatst worden, tenzij het perceel weer in gebruik wordt genomen en deze goederen geen afval betreffen. Subsidiair ziet de eis op verwijdering van al het genoemde binnen een meter van de grens met het perceel van [eiseres] . Meer subsidiair vordert [eiseres] om binnen een termijn van 30 dagen de boven het perceel van [eiseres] uitstekende takken van bomen of beplanting te (laten) verwijderen en af te voeren. [eiseres] heeft voor elk van de eerdergenoemde vorderingen verzocht om hieraan een dwangsom te verbinden alsmede om haar toestemming te verlenen om de werkzaamheden die voortvloeien uit het gevorderde zelf op kosten van [gedaagde] uit te mogen (laten) voeren. Daarnaast heeft [eiseres] gevorderd om [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 462,50 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Tot slot heeft [eiseres] gevorderd om [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen in conventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] heeft – samengevat – gevorderd bij vonnis [eiseres] te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding, indien en voor zover de vordering van [eiseres] in conventie zal worden toegewezen. [gedaagde] begroot de schade vooralsnog op een bedrag van € 256.000,- exclusief 21% omzetbelasting.
4.2.
[eiseres] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen in reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie

5.1.
[eiseres] heeft haar eis gedurende de procedure vermeerderd. Tegen deze wijziging is door [gedaagde] geen bezwaar gemaakt. Nu de wijziging ook niet in strijd is met de goede procesorde, wordt deze toegestaan.
De muur
5.2.
[eiseres] vordert in de eerste plaats dat [gedaagde] maatregelen neemt die – kort aangeduid – het (instortings)gevaar van de muur wegnemen.
5.3.
[gedaagde] voert verweer en voert – samengevat – het volgende aan. [eiseres] maakt met haar vordering misbruik van recht. Immers, [gedaagde] is door een misdrijf weduwe geworden en beschikt door beslaglegging slechts over een minimuminkomen. Aangezien [gedaagde] de kosten van een aannemer niet ineens kan betalen, heeft zij een koper voor het perceel gezocht die de gevorderde werkzaamheden zal laten uitvoeren. Het transport van het perceel kan echter pas doorgang vinden nadat alle complicaties rondom het perceel zijn opgelost. Dat betekent dat [gedaagde] een zwaarwegender belang heeft bij afwijzing van de vordering dan [eiseres] heeft bij toewijzing van haar vordering. Bovendien heeft een aannemer al opdracht gekregen tot het verrichten van werkzaamheden aan het perceel zoals het stutten van de muur. De aannemer wacht echter nog op toestemming van de gemeente in verband met de last onder bestuursdwang. [eiseres] heeft daarom tevens onvoldoende belang bij haar vordering, aldus [gedaagde] .
5.4.
De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van artikel 5:55 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de eigenaar van een naburig erf, indien door een dreigende instorting van een gebouw of werk dat naburige erf in gevaar wordt gebracht, te allen tijde vorderen dat maatregelen worden genomen teneinde het gevaar op te heffen.
5.5.
[eiseres] heeft gesteld dat de toestand van de muur een gevaarzettende situatie voor haarzelf en voetgangers veroorzaakt, doordat er stenen van de muur afvallen. Deze stelling wordt ondersteund door de besluiten van de gemeente, waarin tweemaal een last onder bestuursdwang is opgelegd vanwege dit gevaar van de muur. Het gevaar blijkt eveneens uit het rapport zoals opgenomen onder 2.4 en de brandweerrapportage. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldoende komen vast te staan dat (een deel van) de muur dreigt in te storten, waardoor het perceel van [eiseres] als naburig erf in gevaar wordt gebracht. Dit gevaar heeft zich ook al verwezenlijkt, nu losliggende stenen van de muur op het perceel van [eiseres] (en op de openbare weg) zijn gevallen. Op grond van genoemd artikel heeft [eiseres] derhalve recht om maatregelen te vorderen. Hierbij heeft de wetgever in beginsel geen ruimte gegeven om rekening te houden met de (financiële) belangen van de eigenaar van dat gevaarzettende gebouw of werk, in dit geval [gedaagde] . Dit is slechts anders als toepassing van artikel 5:55 BW in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dit is echter niet gesteld of gebleken.
5.6.
Door deze maatregelen in de onderhavige procedure te vorderen, maakt [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank ook geen misbruik van haar bevoegdheid. [eiseres] heeft [gedaagde] al vanaf 2012 verzocht om maatregelen met betrekking tot de muur te nemen. [gedaagde] heeft nimmer aan dit verzoek voldaan. Uit de besluiten van de gemeente waarin de lasten onder bestuursdwang zijn opgelegd, blijkt niet dat eerst toestemming van de gemeente voor de benodigde maatregelen moet worden verkregen. Verder heeft [gedaagde] na betwisting aan de zijde van [eiseres] niet onderbouwd dat inmiddels daadwerkelijk opdracht voor deze maatregelen is gegeven. Gezien het voorgaande en gelet op het instortingsgevaar van de muur is er geen sprake van onevenredigheid tussen het belang van [eiseres] bij het uitoefenen van haar vorderingsrecht en het belang van [gedaagde] dat hierdoor wordt geschaad. Dat betekent dat [eiseres] in redelijkheid tot die uitoefening heeft kunnen komen. In dit oordeel ligt tevens besloten dat [eiseres] voldoende belang in de zin van artikel 3:303 BW bij haar vordering heeft.
5.7.
De volgende vraag is welke maatregelen genomen dienen te worden. [eiseres] heeft gevorderd dat [gedaagde] binnen 30 dagen de maatregelen aan de muur uitvoert die zijn omschreven in het rapport. Uit het rapport kan worden afgeleid dat het instortingsgevaar kan worden weggenomen door het verwijderen van de losliggende lagen van de muur, in elk geval de bovenste drie lagen. Daarnaast dient een zinken afdekkap over het resterende metselwerk te worden aangebracht, zodat verdere inwatering (en loslaten van metselwerk) wordt voorkomen. De rechtbank is van oordeel dat de in het rapport beschreven maatregelen deugdelijk zijn gemotiveerd en logischerwijs uit het rapport volgen. Nu [gedaagde] het nut en de noodzaak van deze maatregelen ook niet heeft betwist, gaat de rechtbank er vanuit dat de gevorderde maatregelen noodzakelijk zijn om het gevaar van de dreigende instorting van de muur weg te nemen. De vordering zal dan ook worden toegewezen. [gedaagde] zal worden veroordeeld om genoemde werkzaamheden vóór 1 januari 2016 uit te voeren.
5.8.
Verder zal de rechtbank bepalen dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt, indien zij niet binnen de gestelde termijn aan deze veroordeling voldoet. De rechtbank acht een dwangsom noodzakelijk, nu [gedaagde] – ondanks diverse verzoeken van [eiseres] en ondanks de lasten onder bestuursdwang – niet is overgegaan tot het wegnemen van het gevaar van de muur. De gevorderde dwangsom zal evenwel worden beperkt en gemaximeerd. Ten slotte zal de rechtbank [eiseres] machtigen om, indien [gedaagde] niet alsnog 30 dagen na de gestelde termijn de genoemde werkzaamheden heeft verricht, deze zelf te (laten) verrichten.
Bomen
5.9.
[eiseres] vordert voorts dat de bomen op het perceel van [gedaagde] worden verwijderd, omdat deze onrechtmatige hinder veroorzaken in de vorm van vermindering van inval van (zon)licht en toename van schaduwwerking op het perceel van [eiseres] . Tevens hangen de takken van de bomen over de erfgrens van het perceel van [eiseres] .
5.10.
[gedaagde] voert verweer en voert deels hetzelfde aan als tegen de vordering tot herstel van de muur. Ook met de vordering tot het verwijderen van de bomen maakt [eiseres] volgens [gedaagde] misbruik van recht. Voor het kappen van bomen dient een professioneel (bouw)bedrijf te worden ingeschakeld, omdat [gedaagde] perceel steun biedt aan de naast gelegen onroerende zaken en het kappen instortingsgevaar kan veroorzaken. Gezien eerdergenoemde persoonlijke omstandigheden kan [gedaagde] de kosten van een aannemer en een hovenier niet ineens betalen. Daarom wenst zij in plaats daarvan haar perceel aan een derde over te dragen, maar dit kan pas doorgang vinden nadat alle complicaties rondom het perceel zijn opgelost. Dat betekent dat [gedaagde] ook wat betreft de vordering tot het verwijderen van de bomen een zwaarwegender belang heeft bij afwijzing dan [eiseres] heeft bij toewijzing hiervan. Daarnaast is de noodzaak van het kappen van de bomen niet aangetoond. [eiseres] heeft gelet op het voorgaande daarom tevens onvoldoende belang bij haar vordering. Bovendien kan de aannemer die al opdracht heeft gekregen om werkzaamheden aan het perceel te verrichten, nog niet overgaan tot het kappen van bomen vanwege het ontbreken van een kapvergunning, aldus [gedaagde] .
5.11.
De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van artikel 5:42 BW is het niet geoorloofd binnen een bepaalde afstand van de grenslijn van het erf van iemand anders bomen, heesters of heggen te hebben, tenzij de eigenaar van dat erf daartoe toestemming heeft gegeven of dat erf een openbare weg of openbaar water is. Voor bomen geldt dat de afstand tot de grenslijn minimaal twee meter vanaf het midden van de boom dient te zijn, terwijl voor heesters en heggen een afstand van 0,5 meter geldt. Een kleinere afstand kan zijn toegelaten op grond van een verordening of een plaatselijke gewoonte, maar hiervan is niet gebleken. Ook is niet gesteld dat [eiseres] toestemming heeft gegeven voor een kleinere afstand. [eiseres] heeft ter comparitie gesteld dat de bomen waarvan zij verwijdering vraagt op ongeveer 1 meter afstand van de erfgrens staan. Verder is gelet op het derde lid van artikel 5:42 BW van belang dat de bomen hoger reiken dan de scheidsmuur tussen de erven, te weten hoger dan de muur en de schutting van ongeveer twee meter. Dat betekent dat [eiseres] zich op grond van artikel 5:42 BW kan verzetten tegen de bomen die zich binnen een afstand van twee meter van de grenslijn met haar perceel bevinden.
5.12.
De bescherming van de eigenaar van het naburige erf door artikel 5:42 BW is in principe niet onderworpen aan een belangenafweging, tenzij de eigenaar van de bomen zodanig zwaarwegende belangen bij het in stand houden van de bomen zou hebben dat de nabuur misbruik van bevoegdheid zou maken door desalniettemin verwijdering van de bomen te vorderen. [gedaagde] heeft betoogd dat hiervan sprake is. De rechtbank oordeelt echter dat onvoldoende van dergelijke zwaarwegende belangen is gebleken. [gedaagde] heeft geen zelfstandige reden aangevoerd waarom de bomen niet mogen worden gekapt; slechts aan de praktische uitvoering daarvan kleven volgens [gedaagde] bezwaren. [gedaagde] kan er echter zelf voor zorgdragen dat het kappen van de bomen geen instortingsgevaar voor nabijgelegen panden veroorzaakt en dat de eventueel benodigde (kap)vergunning wordt aangevraagd. [gedaagde] heeft verder onvoldoende onderbouwd waarom het kappen van de bomen een belemmering zou zijn voor een toekomstige verkoop van het perceel. Dat betekent dat slechts het financiële argument van [gedaagde] overblijft. [gedaagde] heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe hoog de kosten van het kappen van de bomen zijn en hoe dit in verhouding staat tot haar inkomen. Dat betekent dat slechts van een algemeen financieel belang van [gedaagde] is gebleken. Hiertegenover staat het belang van [eiseres] bij verwijdering van de bomen, te weten het wegnemen van de hinder als gevolg van het ontnemen van licht. Tussen deze belangen bestaat niet een zodanige onevenredigheid dat [eiseres] in redelijkheid niet tot de uitoefening van haar wettelijke bevoegdheid tot verwijdering van de bomen had kunnen komen. Het beroep op artikel 3:13 BW wordt dan ook verworpen. Het verweer dat geen sprake is van voldoende belang slaagt gezien het voorgaande evenmin.
5.13.
De vordering tot verwijdering van de bomen binnen een afstand van twee meter van de grenslijn zal daarom worden toegewezen.
5.14.
Wat betreft de termijn voor verwijdering geldt het volgende. [gedaagde] moet naast de kosten van verwijdering van de bomen ook de kosten van de herstelwerkzaamheden aan de muur dragen. Verder geldt dat de bomen geen gevaarzettende situatie veroorzaken en dat ook overigens niet is gebleken van spoedeisendheid bij de vordering tot verwijdering hiervan. Mede gezien het financiële verweer van [gedaagde] zal de termijn voor verwijdering van de bomen daarom op drie maanden worden gesteld. Voorts heeft [eiseres] tijdens de comparitie van partijen gesteld dat – mocht een kapvergunning daadwerkelijk benodigd zijn – zij geen bezwaar heeft tegen verlenging van de gevorderde termijn voor het verwijderen van de bomen met de tijd die nodig is voor het verkrijgen van een eventuele kapvergunning. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. Hierbij wordt wel de voorwaarde gesteld dat de vergunningsaanvraag binnen drie weken na dit vonnis is ingediend.
5.15.
Nu [eiseres] al sinds september 2012 heeft verzocht om maatregelen ten aanzien van de bomen en [gedaagde] ondanks toezeggingen hiertoe niet is overgegaan, zal de gevorderde dwangsom worden toegewezen. Deze zal wel worden beperkt en gemaximeerd. Ook zal [eiseres] gemachtigd worden om 30 dagen na het verstrijken van de in het dictum genoemde datum de bomen zelf te verwijderen.
Overige beplanting
5.16.
Daarnaast heeft [eiseres] primair gevorderd dat de overige beplanting eveneens wordt verwijderd. Met betrekking tot deze vordering oordeelt de rechtbank als volgt.
5.17.
De overige beplanting bestaat volgens [eiseres] onder meer uit struiken oftewel heesters, die (te) dicht bij haar schutting staan en erg hoog zijn. [eiseres] heeft haar stellingen onderbouwd met foto’s, terwijl [gedaagde] de stellingen van [eiseres] op dit punt niet heeft betwist. Dat betekent dat de rechtbank er vanuit gaat dat deze heesters boven de scheidsmuur van twee meter uitsteken en binnen een afstand van een halve meter van de grenslijn staan. Op grond van artikel 5:42 BW en onder verwijzing naar hetgeen onder 5.11 is overwogen, dienen deze heesters te worden verwijderd.
5.18.
Verder ziet deze vordering op de beplanting van [gedaagde] die over het erf van [eiseres] hangt. Uit artikel 5:44 BW volgt dat de eigenaar van beplantingen die over het erf van iemand anders hangen, het overhangende dient te verwijderen. Dat [eiseres] op grond van dezelfde bepaling het recht heeft om dit – na aanmaning – ook zelf te doen, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, neemt niet de plicht tot verwijdering van de eigenaar weg. [gedaagde] dient derhalve de overhangende beplanting te verwijderen.
5.19.
Nu [eiseres] al sinds september 2012 heeft verzocht om maatregelen ten aanzien van de genoemde beplanting en [gedaagde] ondanks toezeggingen hiertoe niet is overgegaan, zal de gevorderde dwangsom worden toegewezen. Deze zal wel worden beperkt en gemaximeerd. Ook zal [eiseres] gemachtigd worden om 30 dagen na het verstrijken van de in het dictum genoemde datum de heesters en overhangende beplanting zelf te verwijderen.
5.20.
De vordering tot verwijdering van de rest van de overige beplanting moet beoordeeld worden aan de hand van artikel 5:37 BW. De vraag of deze beplanting onrechtmatige hinder in de zin van dat artikel veroorzaakt, hangt blijkens vaste rechtspraak af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden.
5.21.
[eiseres] heeft aangevoerd dat de beplanting net als de bomen en heesters een enorme omvang heeft en daarom leidt tot hinder in de vorm van vermindering van licht en toename van schaduwwerking. Uit de door [eiseres] overgelegde foto’s kan worden afgeleid dat er sprake is van groen van grote omvang dat tevens veel hoger is dan de scheidsmuur. De rechtbank kan op basis van de foto’s niet vaststellen of het groen alleen bestaat uit bomen en heesters of ook uit andere beplanting (of onkruid). Nu [gedaagde] deze stellingen van [eiseres] niet heeft betwist, zal de rechtbank ervan uitgaan dat ook een deel van de beplanting een (te) grote omvang heeft en onrechtmatige hinder in de vorm van het ontnemen van licht veroorzaakt. [eiseres] heeft evenwel geen belang bij volledige verwijdering van deze beplanting. Het belang van [eiseres] wordt naar het oordeel van de rechtbank immers voldoende beschermd door een andere voorziening die in de vordering van [eiseres] besloten ligt, te weten het snoeien en gesnoeid houden van deze beplanting. Omtrent de vraag tot welke hoogte de beplanting moet worden gesnoeid, overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 5:49 BW staat in het algemeen een scheidsmuur van twee meter hoogte toe en artikel 5:42 lid 3 BW laat – ook binnen respectievelijk 0,5 meter en 2 meter van de erfgrens – heggen en bomen tot de hoogte van de scheidsmuur toe. Hieruit kan worden afgeleid dat in beginsel beplanting tot een hoogte van twee meter toelaatbaar is. Nu de hoogte van de scheidsmuur tussen de percelen ook ongeveer twee meter is, zal het snoeien de onrechtmatige hinder afdoende wegnemen. [gedaagde] zal hiertoe op straffe van een dwangsom worden veroordeeld. Het verweer van [gedaagde] dat in de winter niet gesnoeid kan worden, wordt vanwege het ontbreken van een onderbouwing daarvan verworpen. Voor het geval [gedaagde] niet aan de veroordeling tot snoeien voldoet, machtigt de rechtbank [eiseres] om 30 dagen na de in het dictum genoemde termijn, de snoeiwerkzaamheden zelf te verrichten.
5.22.
Met betrekking tot de rest van de overige beplanting ziet de rechtbank onvoldoende grondslag voor verwijdering of het snoeien hiervan. Vooropgesteld moet worden dat eigendom het meest verstrekkende recht op een goed is. Slechts onder bepaalde voorwaarden kan op het eigendomsrecht een inbreuk worden gemaakt. Verder is van belang dat buren in een dichtbevolkt gebied zoals Rotterdam een zekere mate van hinder van elkaar moeten accepteren. Slechts als sprake is van onrechtmatige hinder, kan het eigendomsrecht worden begrensd. In dat licht heeft [eiseres] onvoldoende gesteld. De beplanting op het perceel van [gedaagde] veroorzaakt zelf geen hinder, maar volgens [eiseres] bevindt zich in die beplanting ongedierte (zoals muizen en ratten) en bemoeilijkt de beplanting de bestrijding hiervan. [eiseres] heeft dit verder niet concreet onderbouwd. En zelfs als de rechtbank aanneemt dat de beplanting hinder in de vorm van ongedierte veroorzaakt, geldt het volgende. Volgens vaste rechtspraak wordt het criterium van onrechtmatigheid mede ingekleurd door de vraag of [eiseres] zich vestigde voordat of nadat de hinder veroorzakende activiteiten een aanvang namen. Ten tijde van de vestiging van [eiseres] was de beplanting al aanwezig en werd deze vanwege het ontbreken van een bewoner van het perceel niet onderhouden. Desondanks heeft [eiseres] haar woning gekocht en verworven. Dat betekent dat [eiseres] een zekere mate van hinder van de al aanwezige beplanting moet dulden en [gedaagde] niet onrechtmatig jegens [eiseres] handelt door deze beplanting niet te verwijderen of te snoeien. Het deel van de vordering van [eiseres] dat hierop betrekking heeft, wordt daarom afgewezen.
Goederen/zaken
5.23.
Tot slot heeft [eiseres] nog gevorderd dat de overige goederen op het perceel van [gedaagde] verwijderd zullen worden en het [gedaagde] onder bepaalde voorwaarden verboden wordt om nieuwe goederen te plaatsen. Het gaat hierbij volgens [eiseres] om afval zoals voedingsverpakkingen, een matras, glas en hout alsmede om overige zaken (hierna: de roerende zaken).
5.24.
Ook in het licht van deze vordering geldt het eerdergenoemde uitgangspunt dat een ieder zijn eigen erf mag inrichten op de wijze zoals het hem goeddunkt en dat slechts onder bepaalde voorwaarden een inbreuk op het eigendomsrecht kan worden gemaakt. Dit betekent dat [gedaagde] in beginsel het recht heeft om zelf te beslissen of zij roerende zaken op haar perceel plaatst dan wel niet verwijdert. Of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, is zoals eerder overwogen afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade en van de verdere omstandigheden van het geval.
5.25.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] in het licht van het voorgaande onvoldoende heeft gesteld om te concluderen dat sprake is van onrechtmatige hinder van álle roerende zaken. [eiseres] heeft ter zitting erkend dat zij de roerende zaken vanuit haar perceel niet kan zien. Dat betekent dat van visuele hinder dus geen sprake is. Verder heeft [eiseres] gesteld dat de roerende zaken stank veroorzaken en een broeinest van ongedierte zoals muizen en ratten zijn. Mede gezien het ontbreken van een betwisting aan de zijde van [gedaagde] volgt de rechtbank [eiseres] in dit betoog voor wat betreft de voedselverpakkingen en de matras. [gedaagde] dient deze zaken derhalve te verwijderen. Zonder nadere onderbouwing ziet de rechtbank echter niet in hoe glas en hout dergelijke hinder kan veroorzaken. Wat betreft de overige onbenoemde roerende zaken is de vordering eveneens onvoldoende onderbouwd en te algemeen. De vordering tot verwijdering van die roerende zaken wordt in het licht van het verstrekkende karakter van het eigendomsrecht van [gedaagde] afgewezen.
5.26.
De termijn van verwijdering van de voedselverpakkingen en de matras zal op één maand worden gesteld, aangezien deze werkzaamheden – zoals onbetwist gesteld – kosteloos dan wel tegen beperkte kosten kunnen worden gedaan. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, omdat niet is gebleken dat [eiseres] eerder om verwijdering van genoemde goederen heeft verzocht.
Buitengerechtelijke kosten
5.27.
[eiseres] heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd. De rechtbank stelt vast dat het gaat om kosten die in redelijkheid zijn gemaakt. De hoogte van de kosten wordt ook geacht redelijk te zijn, mede gezien het feit dat deze lager is dan de tarieven voor buitengerechtelijke kosten die gewoonlijk op basis van het rapport Voor-werk II in rekening worden gebracht. De rechtbank zal de gevorderde vergoeding van € 462,50 daarom toewijzen.
Proceskosten
5.28.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 97,77
- griffierecht 282,00
- salaris advocaat
1.356,00(3,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.735,77
5.29.
Voor een zelfstandige veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten (€ 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak) een executoriale titel oplevert.
in reconventie
5.30.
Nu de vordering in conventie (grotendeels) is toegewezen, is de voorwaarde van de vordering in reconventie vervuld en dient deze beoordeeld te worden.
5.31.
Aan de vordering tot betaling van schadevergoeding legt [gedaagde] ten grondslag dat – wanneer de vordering in conventie wordt toegewezen – schade kan ontstaan wegens het schenden van de rechten van derden. De potentiële koper van het perceel heeft al diverse voorzieningen getroffen om het perceel rendabel te maken, waarmee een ontwikkelingswaarde van minimaal € 256.000,- exclusief BTW is gemoeid. [eiseres] wordt op voorhand voor deze eventuele schade aansprakelijk gehouden, aldus [gedaagde] .
5.32.
[eiseres] heeft de vordering van [gedaagde] bij conclusie van antwoord in reconventie en tijdens de comparitie van partijen betwist. [gedaagde] heeft hierop niet meer gereageerd en is niet ter comparitie verschenen, terwijl van [gedaagde] verwacht mocht worden dat zij haar stellingen nader zou onderbouwen. Nog daargelaten de vraag of [gedaagde] in dit geval gerechtigd is om vergoeding van door derden te lijden schade te vorderen, kan uit de stellingen van [gedaagde] geen deugdelijke grondslag van de vordering worden afgeleid. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende grond voor toewijzing van de vordering in reconventie. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
5.33.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op het salaris van de advocaat ad € 226,- (1,0 punt × factor 0,5 × tarief € 452,00).

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om vóór 1 januari 2016 de volgende werkzaamheden met betrekking tot de muur te verrichten:
- het verwijderen van de bovenste drie lagen van de muur;
- het aanbrengen van een zinken afdekkap over het resterende metselwerk,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om – na betekening van het vonnis – aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 50,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 6.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.500,00 is bereikt,
6.3.
machtigt [eiseres] , voor het geval het vonnis is betekend en [gedaagde] 30 dagen na 1 januari 2016 niet geheel aan de in 6.1. uitgesproken hoofdveroordeling heeft voldaan, om zich de toegang tot de tuin behorende bij het perceel aan de [adres 2] te verschaffen en op kosten van [gedaagde] de werkzaamheden zoals omschreven onder 6.1. aan de muur te verrichten,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] om vóór 1 maart 2016 de bomen op haar perceel die op minder dan twee meter afstand, gerekend vanaf het midden van de boom, van de grenslijn van het erf van [eiseres] staan en die hoger reiken dan de scheidsmuur van twee meter, te verwijderen, met dien verstande dat – voor zover voor het verwijderen van de bomen een vergunning van de gemeente Rotterdam benodigd is – de termijn voor het verwijderen van de bomen wordt verlengd met de tijd die nodig is voor het verkrijgen van die vergunning, onder de voorwaarde dat de vergunningsaanvraag binnen drie weken na dit vonnis is ingediend,
6.5.
veroordeelt [gedaagde] om – na betekening van het vonnis – aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 10,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 6.4. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 300,00 is bereikt,
6.6.
machtigt [eiseres] , voor het geval het vonnis is betekend en [gedaagde] 30 dagen na 1 maart 2016 niet geheel aan de in 6.4. uitgesproken hoofdveroordeling heeft voldaan, om zich de toegang tot de tuin behorende bij het perceel aan de [adres 2] te verschaffen en op kosten van [gedaagde] de werkzaamheden zoals omschreven onder 6.4. te verrichten,
6.7.
veroordeelt [gedaagde] om vóór 1 maart 2016 de heesters op haar perceel die op minder dan 0,5 meter afstand van de grenslijn van het erf van [eiseres] staan en die hoger reiken dan de scheidsmuur van twee meter, te verwijderen,
6.8.
veroordeelt [gedaagde] om – na betekening van het vonnis – aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 10,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 6.7. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 300,00 is bereikt,
6.9.
machtigt [eiseres] , voor het geval het vonnis is betekend en [gedaagde] 30 dagen na 1 maart 2016 niet geheel aan de in 6.7. uitgesproken hoofdveroordeling heeft voldaan, om zich de toegang tot de tuin behorende bij het perceel aan de [adres 2] te verschaffen en op kosten van [gedaagde] de werkzaamheden zoals omschreven onder 6.7. te verrichten,
6.10.
veroordeelt [gedaagde] om vóór 1 maart 2016 het deel van haar beplantingen die over het erf van [eiseres] hangt, te verwijderen en verwijderd te houden,
6.11.
veroordeelt [gedaagde] om – na betekening van het vonnis – aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 10,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 6.10. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 300,00 is bereikt,
6.12.
machtigt [eiseres] , voor het geval het vonnis is betekend en [gedaagde] 30 dagen na 1 maart 2016 niet geheel aan de in 6.10. uitgesproken hoofdveroordeling heeft voldaan, om zich de toegang tot de tuin behorende bij het perceel aan de [adres 2] te verschaffen en op kosten van [gedaagde] de werkzaamheden zoals omschreven onder 6.10. te verrichten,
6.13.
veroordeelt [gedaagde] om vóór 1 maart 2016 de beplanting die binnen een afstand van twee meter van de grenslijn staat, te snoeien en gesnoeid te houden tot de hoogte van de scheidsmuur van twee meter,
6.14.
veroordeelt [gedaagde] om – na betekening van het vonnis – aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 10,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 6.13. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 300,00 is bereikt,
6.15.
machtigt [eiseres] , voor het geval het vonnis is betekend en [gedaagde] 30 dagen na 1 maart 2016 niet geheel aan de in 6.13. uitgesproken hoofdveroordeling heeft voldaan, om zich de toegang tot de tuin behorende bij het perceel aan de [adres 2] te verschaffen en op kosten van [gedaagde] de werkzaamheden zoals omschreven onder 6.13. te verrichten,
6.16.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
6.17.
veroordeelt [gedaagde] om vóór 1 januari 2016 voedselverpakkingen en de matras van haar perceel te verwijderen,
6.18.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.735,77,
6.19.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.20.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.21.
wijst de vorderingen af,
6.22.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 226,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A. Hut en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2015.
106 / 2355