ECLI:NL:RBROT:2015:9450

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
ROT 14/4851
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betalingsregeling boete studiefinanciering en de vaste gedragslijn van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De eiser had verzocht om een betalingsregeling voor een opgelegde boete van € 2.331,08, die was opgelegd omdat hij niet voldeed aan de voorwaarde van feitelijke bewoning op het adres waar hij stond ingeschreven. De minister hanteert als vaste gedragslijn dat voor boetes die voortkomen uit misbruik van de uitwonendenbeurs geen uitstel van betaling wordt verleend, ook niet in de vorm van een betalingsregeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister in redelijkheid tot deze gedragslijn heeft kunnen komen, waarbij rekening moet worden gehouden met de beschikbare middelen van de schuldenaar en de beslagvrije voet. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheid dat eiser gedetineerd was, geen bijzondere reden vormde om van deze gedragslijn af te wijken. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Bestuursrecht 1

zaaknummer:ROT 14/4851

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2015 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: [gemachtigde] ,
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder,

gemachtigde: mr. drs. E.H.A. van den Berg.

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om een betalingsregeling voor een opgelegde boete van € 2.331,08 afgewezen.
Bij besluit van 14 juli 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2015. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Vervolgens is het onderzoek heropend.
Verweerder heeft een nadere reactie ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven voor het achterwege blijven van een nadere zitting.

Overwegingen

1. Bij besluit van 14 februari 2014 heeft verweerder eiser een boete opgelegd van € 2.331,08 omdat hij niet voldeed aan de voorwaarde van feitelijke bewoning op het adres waaronder hij in de gemeentelijke basisadministratie (nu: basisregistratie personen) stond ingeschreven.
2. Het bestreden besluit berust op verweerders standpunt dat tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Misbruik uitwonendenbeurs is aangegeven dat er geen betalingsregelingen worden aangeboden. De basis hiervoor kan, aldus verweerder, worden gevonden in de Memorie van Toelichting, waarin wordt gesproken over “de lijn van de in het regeerakkoord aangekondigde hardere aanpak van fraude met uitkeringen. Het boetebedrag dient op grond van de Algemene wet bestuursrecht binnen zes weken te worden voldaan en wordt dus niet opgeteld bij een langlopende schuld op basis van de Wsf 2000”.
3. Eiser stelt in beroep – kort samengevat – dat hij in detentie zit en het voor hem niet mogelijk is om het bedrag van € 2.331,08 in één keer te betalen. Eiser verzoekt om uitstel van betaling tot na zijn detentie. Eiser heeft een brief van de deurwaarder overgelegd waarin hem is meegedeeld dat hij een bedrag van € 2.846,42 (oorspronkelijk € 2.331,08) binnen twee dagen dient te betalen.
4. Verweerder heeft in beroep nader toegelicht waarom hij niet bereid is tot uitstel van betaling als bedoeld in artikel 4:94 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft daarbij allereerst gewezen op het belang dat in de Memorie van Toelichting is uitgesproken over de harde(re) aanpak van fraude met uitkeringen. Verweerder heeft er vervolgens op gewezen dat artikel 4:94 van de Awb niet verplicht tot het verlenen van uitstel van betaling, maar daar de mogelijkheid voor biedt. Verweerder acht het in lijn met de bedoeling van de wetgever dat voor de opgelegde boetes naar aanleiding van de geconstateerde fraude geen uitstel van betaling (ook niet in de vorm van een betalingsregeling) wordt verleend. Het verlenen van uitstel zou het afschrikwekkende element van het opleggen van de boete (ongewenst) kunnen matigen. Het gegeven dat eiser stelt niet te kunnen betalen vormt met
deze achtergrond voor verweerder dan ook geen aanleiding om uitstel van betaling te verlenen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de door hem gegeven motivering, in redelijkheid tot deze kennelijk vaste gedragslijn heeft kunnen komen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat bij incasso rekening gehouden moet worden met de beschikbare middelen van de schuldenaar en dat daarbij de zogenoemde beslagvrije voet in acht moet worden genomen.
6. De omstandigheid dat eiser gedetineerd was, is niet een bijzondere omstandigheid die ertoe zou moeten leiden dat verweerder had moeten afwijken van zijn vaste gedragslijn.
7. Het beroep is daarom ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, rechter, in aanwezigheid van B. Simi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2015.
griffier rechter
Afschrift aan partijen verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.