ECLI:NL:RBROT:2015:9364

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
10/660517-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op Gerdesiaweg in Rotterdam met ernstige gevolgen voor slachtoffer en verdachte

In de zaak tegen de verdachte, die op 4 december 2014 te Rotterdam een fatale steekpartij heeft gepleegd, heeft de rechtbank Rotterdam op 20 november 2015 uitspraak gedaan. De verdachte, die ten tijde van het delict onder invloed was van alcohol en cocaïne, heeft het slachtoffer met een mes in de hals gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, ondanks zijn verweer dat hij in een onbewuste toestand verkeerde door zijn geestelijke gesteldheid en middelengebruik. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, maar hem wel schuldig bevonden aan doodslag. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 jaar geëist, wat de rechtbank heeft opgelegd, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden. De rechtbank heeft ook de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat hij volledig toerekeningsvatbaar is, ondanks zijn zwakbegaafdheid en geestelijke problemen. De uitspraak benadrukt de afschuwelijke aard van het delict en de gevolgen voor de samenleving en de nabestaanden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/660517-14
Datum uitspraak: 20 november 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en geboorteland] op [geboortedatum],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel, raadsman mr. H.J. Ruysendaal, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 november 2015.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H.A. Bijl heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde moord;
  • bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het aspect voorbedachte raad bij de doodslag niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Dit leidt ertoe dat de verdachte zal worden vrijgesproken van moord.
4.2.
Bewijswaardering en bewezenverklaring
4.2.1.
Standpunt verdediging
Namens de verdachte is aangevoerd dat geen sprake is van opzet van de verdachte op het toebrengen van dodelijk letsel, omdat bij de verdachte ten tijde van het delict sprake was van ernstige irrationaliteit (waanbeelden) en hij daardoor geen controle had over zijn handelingen. De verdachte had zichzelf door het gebruik van alcohol en cocaïne in combinatie met zijn geestgesteldheid in een onbewuste toestand gebracht. Ook als iemand zich bewust en opzettelijk in een onbewuste toestand heeft gebracht (in casu door intoxicatie) en onbewust een delict pleegt ontbreekt het opzet.
4.2.2.
Beoordeling
Op 4 december 2014 wordt omstreeks 03:10 uur naar de 112-meldkamer gebeld. De melder, verdachte, vertelt de meldkamer dat hij iemand met een mes heeft vermoord. De ter plaatse gekomen politieagenten zien de verdachte met zijn handen op zijn hoofd naar buiten komen lopen, waarna hij wordt aangehouden. Op de handen en kleding van verdachte zien de politieagenten bloed. Dit bloed blijkt, na onderzoek door het NFI, afkomstig van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer).
In de woning treffen de politieagenten vervolgens in een grote plas bloed en op de grond liggend het levenloze lichaam van het slachtoffer aan met (onder andere) een diepe snijwond in zijn keel ter hoogte van het strottenhoofd. Uit de sectie op het lichaam van het slachtoffer is gebleken dat het intreden van de dood wordt verklaard door verbloeding die is opgetreden in het kader van een klieving in de hals, waarbij onder meer slagaders zijn doorsneden. In totaal zijn er 5 huidperforaties en 1 huidklieving met omgevende krasvormige, oppervlakkige huidbeschadigingen met indroging en uitgebreide bloeduitstortingen op het lichaam van het slachtoffer waargenomen.
Na zijn aanhouding, tijdens het vervoer naar het politiebureau heeft de verdachte tegen de politie verklaard dat hij het slachtoffer heeft vermoord, omdat het slachtoffer -volgens de verdachte- een affectieve relatie met de vrouw van verdachte had. Ook tijdens zijn verhoren bij de politie verklaart de verdachte dat hij boos werd omdat het slachtoffer zinspeelde op een relatie die hij zou hebben met de vrouw van verdachte. De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij zich nog kan herinneren dat hij heel erg boos werd op het slachtoffer door die opmerkingen over zijn vrouw en dat hij vervolgens het mes pakte en het slachtoffer heeft gestoken. De verdachte heeft verklaard dat hij zich daarna niets meer kan herinneren. Wel heeft de verdachte verklaard dat alleen hij en het slachtoffer in de kamer aanwezig waren.
4.2.3.
Conclusie
Gelet op het in het sectierapport geconstateerde letsel, te weten het meerdere keren steken en het klieven, en de verklaring van verdachte die er op neerkomt dat hij heel erg boos werd, het mes pakte en het slachtoffer heeft gestoken, acht de rechtbank het opzet van verdachte op de levensberoving van het slachtoffer bewezen. Uit het sporenbeeld volgt dat hij wilsgericht heeft gehandeld, hij heeft immers (onder andere) met een mes zeer diep de hals van het slachtoffer doorsneden.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk het slachtoffer van het leven heeft beroofd door met dat opzet met een mes in de hals/keel en het lichaam van het slachtoffer te steken en/of te snijden.
De rechtbank baseert de bewezenverklaring op de als bijlage II gevoegde opgave van de wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit.
Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op
of omstreeks04 december 2014 te Rotterdam opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten radeeen persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer] met een
(groot)mes (met kracht) meermalen in zijn hals/keel
, althans inen zijn lichaam, gestoken en
/ofgesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
Namens de verdachte is een ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat het tenlastegelegde hem niet kan worden toegerekend in de zin van artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het delict onder invloed was van cocaïne en alcohol. Dit in combinatie met zijn zwakbegaafdheid en paranoïde psychose heeft bij de verdachte een exceptionele en onverwachte reactie veroorzaakt.
6.2.
Beoordeling
In het kader van een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte is hij ter observatie overgebracht naar het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) te Utrecht. De psychiater en psycholoog in samenwerking met de overige leden van het onderzoekend team hebben geconcludeerd dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar is. Ten aanzien van de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde hebben de rapporteurs het volgende geconcludeerd:
‘Direct na het ten laste gelegde lijkt betrokkenes toestandsbeeld gecontroleerd en rustig over te komen blijkens het telefonische contact met de hulpdiensten en hij lijkt zijn situatie te overzien. Ook tijdens vervoer met het politiebusje wordt geen verwarde of psychotische persoon beschreven en betrokkene meldt spontaan dat hij het slachtoffer ombracht omdat deze seks zou hebben gehad met zijn vrouw. Betrokkene gaf aan dat zijn eer geschonden was en hij was daarmee van mening in zijn recht te hebben gestaan. Dit beloop is niet kenmerkend voor een langer durend psychotisch toestandsbeeld, welke in de regel als klinisch beeld langere tijd persisteert en nogal eens gekenmerkt wordt door desorganisatie van gedrag en denken. De dagen voor het ten laste gelegde beschrijven de begeleiders van het Leger des Heils een adequaat reagerende man die wel opgelucht was dat een lopende aanklacht tegen hem ten goede gekeerd was en er wordt geen melding gemaakt van (rand)psychotische symptomen. (…) Er zijn echter ook geen symptomen die wijzen op een voortzetting van een pathologische overtuiging in de zin van een persisterende waanstoornis over ontrouw van zijn vrouw langere tijd na het ten laste gelegde. Dit leidt tot de overweging dat vooral een exogene invloed heeft ingewerkt op betrokkenes aannemelijk sluimerende, zwakke plek, namelijk het idee dat zijn vrouw vreemd ging. De belangrijkste exogene invloed hierbij is zeer waarschijnlijk cocaïne geweest die betrokkene met het slachtoffer in ruime mate gebruikte. Van cocaïne is bekend dat dit bestaande paranoïde kan versterken of kan doen ontstaan. De wijze van gebruiken, het met een basepijp roken van cocaïne, is een extreme methode om cocaïne te gebruiken. Het effect is heftig en van zeer korte duur met een direct verlangen naar een volgende hoeveelheid. Bij de bepaling van de doorwerking zou er dus ten hoogste vanuit kunnen worden gegaan dat betrokkene een pathologische overtuiging heeft gehad van de vermeende seks van het slachtoffer met betrokkenes vrouw. Hierbij moet worden overwogen dat betrokkene zichzelf door de inname van de cocaïne in een toestand heeft gebracht dat die overtuiging kon ontstaan, terwijl er voldoende inspanningen zijn geweest vanuit gespecialiseerde hulpverlening om hem hierin voor te lichten en te begeleiden. Betrokkenes zwakke intellectuele vermogens vormen daarbij geen grond voor een eventuele verminderde bevattelijkheid voor uitleg en begeleiding. Tevens moet bij een passagère pathologische overtuiging van ontrouw uitgegaan worden van betrokkenes eigen versie van het gebeurde, zonder onafhankelijke bronnen op het moment van het gebeurde, waarbij betrokkenes wisselende verklaringen tot terughoudendheid nopen, in combinatie met de indruk dat hij over zijn dagelijkse bezigheden en wederwaardigheden in de maanden voor het ten laste gelegde selectief lijkt te berichten.’
6.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verweer van de raadsman verworpen dient te worden. Daar komt nog bij dat verdachte bekend was met zijn geestelijke problemen en hij er zelf voor heeft gekozen drugs en alcohol te gebruiken. Daarnaast heeft hij besloten de hem voorgeschreven medicatie niet overeenkomstig het voorschrift te gebruiken.
Er is verder ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer op afschuwwekkende wijze van het leven beroofd. Doodslag behoort tot de meest ernstige strafbare feiten die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt. Het meest elementaire van een mens, zijn leven, is het slachtoffer ontnomen. Daarmee heeft de verdachte bovendien de nabestaanden groot leed berokkend. De ter terechtzitting voorgedragen nabestaandenverklaringen getuigen hiervan. Zij zullen moeten leven met het onomkeerbaar verlies van een dierbare. Dat geldt voor zijn familie, vrienden en alle anderen die hem na hebben gestaan en in het bijzonder voor de kinderen en de vrouw van het slachtoffer. Die kinderen groeien op zonder hun vader. Een dergelijk feit schokt ook de samenleving als geheel en brengt grote maatschappelijke onrust en sterke gevoelens van onveiligheid met zich mee.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
9 oktober 2015, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
7.2.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 juli 2015. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
F.R. Kruisdijk, psychiater, en T.J. van de Kant, psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, hebben samen met de overige leden van het onderzoekend team een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van de verdachte. De bevindingen zijn in een pro justitia rapportage van 23 juni 2015 vervat. In dit rapport komen de psychiater en psycholoog beiden tot de conclusie van volledige toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Dit rapport houdt daarnaast nog het volgende in.
De rapporteurs hebben bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid geconstateerd. Er zijn tijdens het onderzoek verder geen aanwijzingen gevonden voor een persoonlijkheidsstoornis ontstaan vanaf de adolescentie, noch tijdens het klinische onderzoek, noch tijdens de observatieperiode binnen het groepsmilieu. Bij de poging tot reconstructie van verdachtes psychische conditie, met name de (rand)psychotische component kort voor of tijdens het ten laste gelegde, zijn de rapporteurs een aantal zaken opgevallen. Uit een reconstructie van betrokkenes toestandsbeeld waren er geen waarneembare psychotische verschijnselen, zeker geen acute, noch was sprake van stemmingsproblemen in de dagen voor het ten laste gelegde.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
Aangezien de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over. De verdachte wordt volledig toerekeningsvatbaar geacht. Zijn eigen gedrag en keuzes ter zake het drugsgebruik en het achterwege laten van (voorgeschreven) medicatie heeft de rechtbank daarbij betrokken; voor zover deze factoren hebben bijgedragen aan de totstandkoming van het delict worden zij volledig toegerekend aan verdachte en leiden zij dus niet tot verminderde toerekenbaarheid.
Straffen
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een zeer langdurige gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die bij min of meer soortgelijke levensdelicten plegen te worden opgelegd. In strafverzwarende zin heeft de rechtbank de buitengewoon brute wijze van handelen van verdachte betrokken. De rechtbank zal in enigszins strafmatigende zin rekening houden met de kwetsbaarheid van de verdachte die verband houdt met zijn zwakbegaafdheid.
De hoogte van de duur van de gevangenisstraf zoals door de officier van justitie is gevorderd, wordt alles overwegend passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit (moord) heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit (doodslag), zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. E.A. Poppe-Gielesen en J.C.M. Persoon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kegreisz, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 04 december 2014 te Rotterdam opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer] met een (groot) mes (met kracht) meermalen in zijn hals/keel, althans in zijn lichaam, gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikel 289/287 Wetboek van Strafrecht)
art 289 Wetboek van Strafrecht