In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, gaat het om een geschil tussen Stichting Woonstad Rotterdam en een huurder over de servicekosten voor een huismeester. De huurder, aangeduid als [gedaagde], huurt een woning van Woonstad en is verplicht om servicekosten te betalen voor de huismeester. Woonstad heeft deze kosten voor het jaar 2013 vastgesteld op € 218,90. De huurder heeft echter de huurcommissie ingeschakeld, die op 22 juni 2015 oordeelde dat Woonstad onvoldoende bewijs had geleverd om deze kosten te rechtvaardigen, en stelde de kosten vast op € 0,00.
De kantonrechter heeft de procedure gevolgd en vastgesteld dat de huismeester niet zichtbaar en makkelijk benaderbaar is voor de bewoners, wat een vereiste is volgens het Besluit servicekosten. De rechter concludeert dat Woonstad niet heeft aangetoond dat de huismeester daadwerkelijk zijn taken uitvoert in het complex waar de huurder woont. De rechter wijst de vordering van Woonstad af, omdat er onvoldoende bewijs is dat de huurder de servicekosten voor de huismeester verschuldigd is. Woonstad wordt veroordeeld in de proceskosten, omdat zij in het ongelijk is gesteld.
De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en bewijsvoering bij het in rekening brengen van servicekosten, en dat verhuurders moeten kunnen aantonen dat de geleverde diensten daadwerkelijk zijn uitgevoerd.